Hoge Raad, 15-03-2005, AS4681, 02247/04
Hoge Raad, 15-03-2005, AS4681, 02247/04
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 maart 2005
- Datum publicatie
- 16 maart 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AS4681
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS4681
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2004:AO4629
- Zaaknummer
- 02247/04
Inhoudsindicatie
Getuigenbewijs. HR stelt regels uit HR NJ 1994, 427 voorop. Aangezien de tegenover de politie afgelegde verklaringen van X de enige bewijsmiddelen zijn waaruit verdachtes betrokkenheid rechtstreeks kan volgen en die X nadien door de r-c is gehoord en daarbij zijn verklaringen heeft ingetrokken, terwijl het hof niet diens dagvaarding of oproeping heeft bevolen, konden i.c. de verklaringen van X niet tot het bewijs worden gebezigd.
Uitspraak
15 maart 2005
Strafkamer
nr. 02247/04
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 16 februari 2004, nummer 21/000851-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1961, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem, Huis van Bewaring Arnhem-Zuid.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 18 februari 2003, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 6 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. en 5. "poging tot diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen", 2. "diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel tengevolge heeft", 3. "diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming", 6 subsidiair "opzetheling" en 7. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van de categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie veroordeeld tot tien jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen, doch slechts wat betreft feit 2 en de strafoplegging, met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen en met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van feit 2 niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed, omdat het Hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van de bij de politie afgelegde verklaring van de getuige [medeverdachte], op welke verklaring deze bij zijn verhoor bij de Rechter-Commissaris is teruggekomen.
3.2. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende voorop te worden gesteld.
(i) Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de zaak en de omstandigheid of en in hoeverre het tenlastegelegde door de verdachte wordt ontkend, kunnen beginselen van een behoorlijke procesorde meebrengen dat het openbaar ministerie bepaalde personen als getuige ter terechtzitting dient te dagvaarden of op te roepen dan wel dat de rechter zodanige dagvaarding of oproeping ambtshalve dient te bevelen bij gebreke waarvan processen-verbaal voorzover inhoudende de door die personen in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
(ii) Het onder (i) overwogene zal in ieder geval gelden indien een ambtsedig proces-verbaal, inhoudende een in het opsporingsonderzoek afgelegde belastende verklaring van een persoon, het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen en die persoon nadien door een rechter is gehoord en ten overstaan van deze die verklaring heeft ingetrokken of een op essentiële punten ontlastende nadere verklaring heeft afgelegd, dan wel heeft geweigerd te verklaren omtrent de feiten en omstandigheden waarover hij eerder heeft verklaard (vgl. HR 1 februari 1994, NJ 1994, 427).
3.3. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 18 februari 2002 te Zetten, gemeente Overbetuwe, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (ca. 20.000 euro) en een portemonnee met inhoud, toebehorende aan de SNS-bank en/of [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming (verdachten hebben een raam geforceerd waarna verdachten naar binnen zijn geklommen) welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader dreigend een pistool op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] hebben gericht en gericht hebben gehouden waarbij een of meermalen, op dreigende wijze werd geroepen "dit is een overval, code, geld", en dat die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 2] naar de grond werden gewerkt waarbij zij werden gesommeerd naar de grond te kijken en dat die [slachtoffer 1] met een pistool, althans een vuurwapen, in de rug werd geschoten en met een vuurwapen tegen het hoofd werd geslagen en met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd werd geschopt en dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] werden gekneveld met tape en/of dat die [slachtoffer 3] een prop in haar mond kreeg, welk feit ten aanzien van die [slachtoffer 1] voornoemd zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad."
3.4. De bewezenverklaring steunt voor wat betreft de
betrokkenheid van de verdachte bij dit misdrijf op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie van 17 augustus 2002, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
"Ik ken [verdachte] al een jaar of tien. Het is mij bekend dat [verdachte] vaker overvallen heeft gepleegd op banken. [Verdachte] gebruikte en gebruikt dezelfde methodiek om een bank binnen te gaan. Een avond voor de overval wordt er toegang verschaft tot het gebouw door een raam te forceren dan wel een gat in het dak te maken. Hij doet dit op het moment dat er niemand in de bank is. Op de ochtend van de overval wordt door de opengebroken opening het dak van het gebouw betreden. Dit gebeurt meestal rond een uur of 4, 5 in de ochtend. In de bank wordt de komst van het personeel afgewacht. [Verdachte] opereert met een partner. Op het moment dat de mensen binnenkomen, wordt een van hen middels een vuurwapen gedwongen de kluis te openen. Dit gebeurt eerst nadat het alarm wordt uitgeschakeld, daarna wordt het aanwezige personeel onder bedwang gehouden totdat toegang tot de kluis wordt verkregen. De rest van het personeel wordt meestal met plakband gebonden. [Verdachte] draagt altijd een pistool. Zijn partner heeft doorgaans een mes."
b. een proces-verbaal van politie van 20 augustus 2002, voorzover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
"[Verdachte] wees mij voor de overval op de C-1000 te Zetten op 9 augustus 2002 een bank te Zetten aan en vertelde mij dat hij deze had gepakt met een andere jongen. Ik denk dat het een SNS bank geweest is. Ook vertelde hij mij dat hij deze bank via een bovenraam naar binnen was gegaan. In de bank had hij vervolgens het personeel opgewacht en onder bedreiging met een pistool geld uit de kluis gepakt. Hij vertelde dat hij een aardig bedrag had buitgemaakt. Hij vertelde dat hij langs de bank was gelopen aan de zijkant en dat hij een bovenraam had geforceerd. Daardoor was hij met zijn mededader naar binnengegaan."
3.5. Bij arrest van 22 augustus 2003 heeft het Hof de stukken in handen van de Rechter-Commissaris gesteld teneinde onder meer als getuige [medeverdachte] te horen. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank Arnhem van 16 december 2003, inhoudende als verklaring van [medeverdachte], voorzover hier van belang:
"Ik heb destijds belastende verklaringen ten aanzien van [verdachte] afgelegd omdat hij iets had met mijn vrouw. Gedeeltelijk waren die verklaringen niet juist en gedeeltelijk wel. De verklaring omtrent de betrokkenheid van [verdachte] bij overvallen is juist voorzover het betreft de overval op de supermarkt C1000 te Zetten.
Klopt de verklaring van u bij de politie dat mijn cliënt tegen u heeft gezegd dat hij betrokken is geweest bij de overval op de SNS bank te Zetten.
Dat klopt niet."
3.6. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 februari 2004 heeft de verdachte aldaar, voorzover hier van belang, verklaard:
"Met betrekking tot feit 2 kan ik u zeggen dat het niet klopt.
Ten eerste: [Medeverdachte] heeft aanvankelijk verklaard dat ik die overval gepleegd heb.
Later, bij de rechter-commissaris, heeft hij verklaard dat dat toch niet waar was.
Ten tweede: Van de schietpartij bij de SNS-bank weet ik helemaal niets. De politie had opeens iemand gevonden die verklaarde dat het betreffende pistool van mij was."
3.7. Aangezien de tegenover de politie afgelegde verklaringen van [medeverdachte] de enige bewijsmiddelen zijn waaruit verdachtes betrokkenheid bij het onder 2 tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen en die [medeverdachte] nadien door de Rechter-Commissaris is gehoord en ten overstaan van deze die verklaringen heeft ingetrokken, terwijl het Hof niet diens dagvaarding of oproeping heeft bevolen, konden in het onderhavige geval de verklaringen van [medeverdachte] niet tot het bewijs worden gebezigd. De bestreden uitspraak is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed, zodat het middel terecht is voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 maart 2005.
mr. Bleichrodt is buiten staat dit arrest te ondertekenen.