Hoge Raad, 27-05-2005, AS8455, C04/069HR
Hoge Raad, 27-05-2005, AS8455, C04/069HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 mei 2005
- Datum publicatie
- 27 mei 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AS8455
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS8455
- Zaaknummer
- C04/069HR
Inhoudsindicatie
27 mei 2005 Eerste Kamer Nr. C04/069HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], EISERES tot cassatie, advocaat: mr. G.C. Makkink, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Uitspraak
27 mei 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/069HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. G.C. Makkink,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 27 april 2001 (1) [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], hierna: [betrokkene 1], (2) de stichting St. Elisabeth Ziekenhuis, gevestigd te Tilburg, hierna: het ziekenhuis, en (3) eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de rechtbank te Breda en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad ter verklaren voor recht:
1. dat [betrokkene 1] en/of het Ziekenhuis aansprakelijk zijn voor de schadelijke gevolgen van de operatieve ingreep op 6 april 1993, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en
2. dat de onderhavige vordering door toedoen of nalaten van [eiseres] al dan niet is verjaard.
[Betrokkene 1], het ziekenhuis en [eiseres] hebben de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 28 mei 2002 een deskundigenonderzoek gelast, een deskundige benoemd, een aantal vragen geformuleerd, en bepaald dat tussentijds hoger beroep van dit vonnis is toegestaan.
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij (tussen)arrest van 4 november 2003 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de zaak verwezen naar dezelfde rechtbank voor voortprocederen.
Op verzoek van [eiseres] bij brief van 28 januari 2004 heeft het hof bij (aanvullend) arrest van 17 februari 2004 bepaald dat van het arrest van 4 november 2003 tussentijds cassatieberoep openstaat.
De arresten van het hof van 4 november 2003 en van 17 februari 2004 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 4 november 2003 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiseres] heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een andere gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in cassatie om de vraag of de vordering die, naar in cassatie veronderstellenderwijs moet worden aangenomen, [verweerder] heeft op de neurochirurg [betrokkene 1] ter zake van fouten bij een door deze op [verweerder] uitgevoerde operatie, was verjaard toen [eiseres] [betrokkene 1] op 27 april 1999 namens [verweerder] aansprakelijk stelde voor de door deze geleden schade.
In dit verband zijn de volgende feiten van belang.
(i) Op 6 april 1993 is [verweerder] door [betrokkene 1] geopereerd aan een tumor aan de hypofyse in het St. Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg (hierna: het ziekenhuis).
(ii) Korte tijd na de operatie is gebleken dat bij [verweerder] sprake was van ernstige visusvermindering.
(iii) Bij brief van 29 januari 1998 heeft [betrokkene 2], destijds raadsman van [verweerder] en vennoot bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres], het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor alle schade die [verweerder] ten gevolge van de ingreep van 6 april 1993 heeft geleden en zal lijden.
(iv) Bij brief van 23 november 1998 heeft MediRisk, verzekeraar van het ziekenhuis en [betrokkene 1], de aansprakelijkheid van de hand gewezen en zich op het standpunt gesteld dat de vordering zou zijn verjaard.
(v) Bij brief van 27 april 1999 heeft [betrokkene 2] [betrokkene 1] aansprakelijk gesteld voor alle schade die [verweerder] als gevolg van de medische behandeling heeft geleden en zal lijden.
(vi) Op 19 september 2000 heeft mr. R.J.J.M. Witlox [eiseres] aansprakelijk gesteld voor het niet (tijdig) stuiten van de verjaring van de vordering van [verweerder] jegens [betrokkene 1] en/of het ziekenhuis.
3.2 [Verweerder] heeft vervolgens de hiervóór onder 1 weergegeven vorderingen ingesteld tegen [betrokkene 1], het ziekenhuis en [eiseres]. De rechtbank heeft, veronderstellenderwijs uitgaand van de gegrondheid van de vordering tegen [betrokkene 1], geoordeeld dat de verjaring van die vordering is aangevangen op 9 april 1993 en is geëindigd op 9 april 1998. De verjaring is niet tijdig gestuit, nu [betrokkene 1] eerst bij brief van 27 april 1999 aansprakelijk is gesteld voor de schade op de wijze die de wet voorschrijft. [Eiseres] is deswege aansprakelijk jegens [verweerder]. Het hof heeft op het beroep van [eiseres] de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd.
3.3 Het hof verwierp in rov. 4.3-4.3.5 de grieven van [eiseres] tegen het oordeel van de rechtbank, dat de verjaring van de vordering is aangevangen op 9 april 1993 en is geëindigd op 9 april 1998, omdat ook volgens het hof [verweerder] kort na 8 april 1993 bekend was met de schade en de aansprakelijke persoon. Het hof achtte daarvoor de volgende feiten bepalend:
(a) Bij [verweerder] was kort na de operatie sprake van een visusvermindering.
(b) Aan de echtgenote van [verweerder] zijn op 8 april 1993 telefonisch door de verpleging vragen gesteld omtrent het gezichtsvermogen van [verweerder].
(c) Die middag is aan [verweerder] medegedeeld dat er vermoedelijk sprake was van een bloeding, dat hij diezelfde dag opnieuw zou worden geopereerd en later dat de operatie niet doorging omdat er achteraf gezien geen sprake was van een bloeding.
3.4 Aldus oordelend heeft het hof miskend dat de door het hof toegepaste, korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW, gelet op de strekking van deze bepaling, pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van zijn schade in te stellen, en dat indien iemand bij een medische ingreep lichamelijk letsel heeft opgelopen door een fout van degeen die de ingreep heeft verricht, deze verjaringstermijn pas begint te lopen zodra de benadeelde voldoende zekerheid - die niet een absolute zekerheid hoeft te zijn - heeft gekregen dat het letsel (mede) is veroorzaakt door tekortschietend of foutief medisch handelen (vgl. HR 31 oktober 2003, nr. C02/234, RvdW 2003,169). De door het hof voor zijn oordeel bepalend geachte feiten houden immers niet in dat [verweerder] kort na 8 april 1993 een zodanige zekerheid heeft verkregen, terwijl - naar het hof in rov. 4.3 vermeldt - [eiseres] in de aan de orde zijnde grieven uitdrukkelijk heeft gesteld dat [verweerder] eerst in de loop van 1998, toen hij het gehele medische dossier had ontvangen, kennis kreeg van de oorzaak van de visusvermindering en de identiteit van de mogelijk aansprakelijke persoon.
Onderdeel 2.2 is derhalve gegrond. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 november 2003;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 369,18 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 27 mei 2005.