Home

Hoge Raad, 04-10-2005, AU1657, 03011/04

Hoge Raad, 04-10-2005, AU1657, 03011/04

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 oktober 2005
Datum publicatie
5 oktober 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU1657
Formele relaties
Zaaknummer
03011/04
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 300

Inhoudsindicatie

Ouderlijk tuchtigingsrecht. In appèl is namens verdachte het volgende aangevoerd: de aangeefster, de dochter van verdachte, was 15 jaar, en bevond zich met een aantal jongeren in een winkelcentrum; verdachte meende dat zijn dochter mee moest komen en heeft haar naar zijn auto willen meevoeren; de jongeren waren brutaal en lachten verdachte uit; toen verdachte zijn dochter had vastgepakt om haar naar zijn auto mee te voeren, heeft zij hem een klap gegeven; daarop gaf verdachte zijn dochter een corrigerende tik. ’s Hofs overweging dat, ook al wordt uitgegaan van deze omstandigheden, hier niet kan worden gesproken van een handelen van verdachte dat vanuit opvoedkundig oogpunt zou kunnen worden verantwoord, zodat het verweer moet worden verworpen, is onjuist noch onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen de wijze waarop verdachte zijn dochter heeft geslagen (met zijn vlakke hand in het gezicht; zij voelde een stekende pijn).

Uitspraak

4 oktober 2005

Strafkamer

nr. 03011/04

IV/AM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 juli 2004, nummer 22/003945-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 16 juni 2003 - de verdachte ter zake van "mishandeling, begaan tegen zijn kind" veroordeeld tot een geldboete van éénhonderd euro, subsidiair twee dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer dat de verdachte een corrigerende tik aan zijn dochter heeft gegeven vanuit opvoedkundig oogpunt waardoor de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt, onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.

3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 18 november 2002 te [plaats] opzettelijk een persoon (te weten [het slachtoffer], zijnde dochter van verdachte), in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden."

3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2004, voorzover inhoudende:

"Bij de verklaring die ik ter terechtzitting van 25 mei 2004 heb afgelegd, inhoudende dat ik op 18 november 2002 in [plaats] mijn dochter, [het slachtoffer], in het gezicht heb geslagen, blijf ik."

b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer]:

"Ik zag vanavond dat mijn vader met zijn vlakke hand in de richting van mijn gezicht sloeg. Ik voelde dat hij mij raakte. Ik voelde een stekende pijn in mijn gezicht."

3.4. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"7. Gevoerd verweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte - overeenkomstig de door hem overgelegde en aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnotitie - het hof verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens het ontbreken van de wederrechtelijkheid van het handelen van de verdachte. De raadsman heeft hiertoe onder meer aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat het ter uitoefening van het ouderlijk gezag gerechtvaardigd was een corrigerende tik uit te delen. Gelet op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan, te weten de futiele aanleiding tot het slaan, de wijze waarop en de omstandigheden waaronder is geslagen en de leeftijd van de dochter van de verdachte, is het hof van oordeel dat - zo ouders hun kinderen in het kader van de opvoeding al zouden mogen slaan - niet is gebleken dat in casu sprake was van een dergelijke uit opvoedkundig oogpunt bezien verantwoorde corrigerende tik. Het verweer wordt derhalve verworpen."

3.5.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar aangevoerd dat de verdachte onder de omstandigheden van het geval moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het feit gerechtvaardigd was in het kader van de uitoefening van het ouderlijk gezag. Kort samengevat zijn de volgende omstandigheden aangevoerd: de aangeefster, de dochter van de verdachte, was toen 15 jaar oud en bevond zich met een aantal jongeren in een winkelcentrum. De verdachte meende dat zijn dochter mee moest komen en heeft haar naar zijn auto willen meevoeren. Die jongeren waren vrij brutaal en lachten de verdachte uit. Toen de verdachte zijn dochter had vastgepakt om haar naar zijn auto mee te voeren, heeft zij hem een klap gegeven. Daarop heeft de verdachte, aldus de raadsman, een corrigerende tik aan zijn dochter uitgedeeld.

3.5.2. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte zijn dochter in het gezicht heeft geslagen en dat zij daarop een stekende pijn voelde.

3.6. 's Hofs overweging zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven moet aldus worden verstaan dat ook al wordt uitgegaan van de namens de verdachte aangevoerde omstandigheden zoals hiervoor onder 3.5.1 vermeld, hier niet kan worden gesproken van een handelen van de verdachte dat vanuit opvoedkundig oogpunt zou kunnen worden verantwoord, zodat het verweer moet worden verworpen. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen de wijze waarop de verdachte zijn dochter heeft geslagen zoals hiervoor onder 3.5.2 overwogen.

3.7. Het middel faalt derhalve.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 oktober 2005.