Hoge Raad, 29-08-2006, AX6423, 02560/05
Hoge Raad, 29-08-2006, AX6423, 02560/05
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 augustus 2006
- Datum publicatie
- 29 augustus 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AX6423
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AX6423
- Zaaknummer
- 02560/05
Inhoudsindicatie
Oogmerk ex art. 225 Sr. Vooropgesteld moet worden dat het in art. 225.1 Sr bedoelde oogmerk slechts ziet op het gebruik van het valse of vervalste geschrift en niet ook op het vervalsen of valselijk opmaken zelf. Voor bewezenverklaring van dat oogmerk is beslissend of verdachte de bedoeling had het desbetreffende geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of te doen gebruiken. Dat oogmerk kan dus bestaan ongeacht de vorm van het opzet die t.a.v. het valselijk opmaken of vervalsen wordt aangenomen (HR NJ 1998, 694). Het hof heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring genoemde conceptminuut door verdachte of een ander zou worden gebruikt in het kader van de beslissing op een bezwaarschrift van X betreffende diens aanvraag van een verblijfsvergunning, en dat verdachte (ambtenaar IND) door “direct een beslissing te nemen” de bedoeling had dat de conceptminuut in evenweergegeven zin zou worden gebruikt. Dit oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk.
Uitspraak
29 augustus 2006
Strafkamer
nr. 02560/05
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 december 2004, nummer 22/004185-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 30 januari 2003, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. en 3. "valsheid in geschrift begaan door een ambtenaar terwijl hij gebruik heeft gemaakt van gelegenheid hem door zijn ambt geschonken, meermalen gepleegd" en 2. "medeplegen van valsheid in geschrift" veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft het Hof de verdachte ontzet uit het recht om een ambt te bekleden voor de duur van 5 jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.A.W. Knoester, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het onder 1 bewezenverklaarde - in het bijzonder dat de verdachte het oogmerk had om te misleiden - niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 28 oktober 1999 te Rijswijk een conceptminuut van het Ministerie van Justitie zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk in strijd met de waarheid in deze conceptminuut opgenomen 'Vermeende schijnrelatie niet langer houdbaar', (zulks terwijl de Vreemdelingendienst bij de partner van [betrokkene 1] een huisbezoek heeft afgelegd waarbij deze partner aangaf een relatie te hebben met een andere man en niet bij [betrokkene 1] te wonen) zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, terwijl hij, verdachte, als ambtenaar bij het begaan van dit strafbare feit gebruik heeft gemaakt van gelegenheid hem door zijn ambt geschonken."
3.3.1. De bewezenverklaring steunt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - op de volgende bewijsmiddelen:
(i) de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 16 januari 2003, voor zover inhoudende:
"Het klopt dat ik de minuut met betrekking tot [betrokkene 1] heb ondertekend."
(ii) een geschrift, zijnde een akte van aanstelling van de verdachte, inhoudende:
"De minister van Justitie besluit aan te stellen:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [...]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1958
Datum van ingang: 1 november 1989
Aard dienstverband: vast
Standplaats: Rijswijk."
(iii) een geschrift, zijnde een conceptminuut van het Ministerie van Justitie, inhoudende:
"Ontworpen door:
[verdachte]
Ondertekenaar:
[verdachte]
28/10
naam vreemdeling: [betrokkene 1]
geboortedatum: [geboortedatum] 1965
nationaliteit: [...]
Vermeende schijnrelatie niet langer houdbaar."
(iv) een proces-verbaal van politie, opgemaakt door twee opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op dinsdag 16 maart 1999 stelden wij, K.F. van Randwijk en Th. Kuppen, een onderzoek in naar de samenleving tussen [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1965, van [...] nationaliteit en [betrokkene 2], beiden volgens opgave wonende
[a-straat 1] te [plaats B].
Op adres [c-straat 1] in de gemeente [D] werd op aanbellen de deur geopend door een vrouw, die desgevraagd opgaf te zijn genaamd:
[betrokkene 2].
Verklaring [betrokkene 2]:
Ik ken de persoon [betrokkene 1]. Hij is mijn partner en samen staan wij ingeschreven op adres [a-straat 1] te [plaats B]. Ik ben hier op bezoek bij een vriend. Om eerlijk te zijn ik heb een relatie met hem. Ik ben van plan om in [plaats D] te komen wonen.
Vervolgens hebben wij adres [a-straat 1] te [plaats B] gecontroleerd. Op aanbellen werd opengedaan door [betrokkene 1]. Hij vertelde ons dat zijn partner reeds drie maanden logeert in de [e-straat 1] in de gemeente [D] bij vriendinnen en dat zij in het weekend bij hem is.
Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen relatie is tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2], omdat er niet gesproken kan worden van samenleving. [Betrokkene 1] weet niet waar zijn partner precies verblijft in [plaats D] en dat zij met een andere man een relatie onderhoudt."
(v) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik werk sinds 1988 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. In 1999 was ik juridisch medewerker en eindverantwoordelijk voor de beslissingen die genomen werden in het kader van aanvragen van verblijfsvergunningen. Tevens was ik vraagbaak van de Unit. U toont mij het Immigratie- en Naturalisatiedienstdossier met nummer [0001], zaak [betrokkene 1]. Aan de hand van een kopie van een proces-verbaal van de politie van 17 maart 1999 kan ik zien dat een adrescontrole is uitgevoerd. Daaruit kon worden afgeleid dat de partner [betrokkene 2] niet meer op het adres [a-straat 1] [plaats B] woonde. Ik heb toen overlegd met [betrokkene 4] en met hem besloten de aanvraag af te wijzen. Dat is ook in de concept-minuut vermeld. Er is geen sprake van feitelijke samenwoning. Ik zie dat het bezwaar van de advocaat in behandeling is genomen door [verdachte]. Ik zie verder in het dossier dat een minuut aanwezig is van [verdachte]. Ik zie dat [verdachte] op 28 oktober 1999 heeft beslist dat [betrokkene 1] wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. In de minuut staat vermeld: het proces-verbaal van de Vreemdelingenpolitie is te mager. In VOVO red je dit niet. Kennelijk wordt daarmee bedoeld dat de rechtbank niet met de Immigratie- en Naturalisatiedienst mee zal gaan. Verder schrijft hij:
"gezien het feit dat aan alle andere voorwaarden wordt voldaan is een vermeende schijnrelatie niet langer houdbaar". Naar aanleiding van deze zin merk ik op dat dit onzin is. Wanneer aan alle andere voorwaarden wordt voldaan, moet ook worden voldaan aan de voorwaarde van een duurzame relatie, welke een volledig op zichzelf staande voorwaarde is.
Ik merk ten aanzien van de minuut op dat [verdachte] met geen woord rept over de al of niet ontvankelijkheid van het bezwaar van [betrokkene 5] van 14 juli 1999. Als hij over de (niet-)ontvankelijkheid heen had willen stappen, had hij dit in de minuut moeten aangeven en had hij daarin moeten schrijven dat het bezwaar zijns inziens ontvankelijk was om bepaalde redenen om vervolgens tot een inhoudelijke beslissing te komen. In tegenstelling tot [verdachte] had - gelet op mijn kennis en ervaring - het bezwaar niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Ik merk op dat de mensen waarom het gaat, genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2], op zijn minst gehoord hadden moeten worden. Ook dat is niet gebeurd. U vraagt mij of dit dossier snel is behandeld. Ik herinner mij dat de voorraden van dossiers toen ook al groot waren; de verwerkingstermijn van dit dossier in bezwaar is dan ook rijkelijk snel.
Ik merk verder nog op dat ik nooit over dit dossier overleg heb gehad met [verdachte]. Ik ben verbijsterd over de handelwijze van [verdachte]."
(vi) een rapport van een IND-onderzoekscommissie van 30 november 2000, onder meer inhoudende:
"De commissie heeft ieder dossier twee keer bekeken in chronologische volgorde en daarbij per procedurestap tijdens de gehele procedure beoordeeld of er sprake was van een logische processtap/beslissing. Als een stap/beslissing niet logisch is, zijn twee kwalificaties mogelijk: in strijd met de ratio van de geldende regelgeving of in strijd met de regelgeving.
[betrokkene 1] Inhoudelijk gezien had het bezwaarschrift (al was het ontvankelijk geweest) nimmer gegrond verklaard mogen worden. Niet alleen is er in de zaak sprake van een "vermeende schijnrelatie". Er is bij proces-verbaal vastgesteld dat er geen sprake is van feitelijke samenwoning dan wel van een duurzame en exclusieve relatie. [Betrokkene 2] heeft immers verklaard dat zij al drie maanden in een andere gemeente woonachtig was en een relatie onderhield met een andere man, bij wie zij in huis verbleef. In het bezwaarschrift wordt dit alles niet anders weerlegd dan door te stellen dat het niet waar is. Dit kan sec nimmer aanleiding zijn om terug te komen van de eerder genomen beslissing. Deze beslissing is op drie punten in strijd met de regels genomen."
(vii) een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"U confronteert mij met het Immigratie- en Naturalisatiedossier van de vreemdeling [betrokkene 1]. Ik heb positief op de vtv-aanvraag beslist, omdat ik op dat moment het proces-verbaal van de regiopolitie Haaglanden te mager vond. Ik weet niet meer waarom ik het proces-verbaal te mager vond. Ik heb toen de beslissing genomen om [betrokkene 1] en zijn partner [betrokkene 2] niet in bezwaar te horen, maar om direct een beslissing te nemen."
3.3.2. Het verkorte arrest bevat de volgende bewijsoverweging:
"Wat feit 1 betreft merkt het hof op dat de door de verdediging gestelde eisen van de vreemdelingenrechter aan vaststellingen van ambtenaren over de aard van een tweerelatie niet meebrengt dat de onbewimpelde verklaring van iemand dat deze zelf geen relatie had of heeft met een bepaalde vreemdeling, onvoldoende zou zijn om een schijnrelatie vast te stellen."
3.3.3. De aanvulling op het verkorte arrest bevat met betrekking tot feit 1 de volgende bewijsoverweging:
"Het hof leidt het oogmerk af uit de verklaring van de verdachte (...) dat hij besloten heeft een beslissing te nemen terzake."
3.4. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat het in art. 225, eerste lid, Sr bedoelde oogmerk slechts ziet op het gebruik van het valse of vervalste geschrift en niet ook op het vervalsen of valselijk opmaken zelf. Voor bewezenverklaring van dat oogmerk is beslissend of de verdachte de bedoeling had het desbetreffende geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of te doen gebruiken. Dat oogmerk kan dus bestaan ongeacht de vorm van het opzet die ten aanzien van het valselijk opmaken of vervalsen wordt aangenomen (vgl. HR 12 mei 1998, NJ 1998, 694).
3.5. Blijkens zijn hiervoor onder 3.3.3 weergegeven overweging heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat de in de bewezenverklaring genoemde conceptminuut door de verdachte of een ander zou worden gebruikt in het kader van de beslissing op een bezwaarschrift van [betrokkene 1] betreffende diens aanvraag van een verblijfsvergunning, en dat de verdachte door "direct een beslissing te nemen" de bedoeling had dat de conceptminuut in evenweergegeven zin zou worden gebruikt. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk.
3.6. Het middel faalt.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 29 augustus 2006.