Hoge Raad, 19-01-2007, AZ2048, R06/085HR
Hoge Raad, 19-01-2007, AZ2048, R06/085HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 januari 2007
- Datum publicatie
- 19 januari 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:AZ2048
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ2048
- Zaaknummer
- R06/085HR
Inhoudsindicatie
WSNP; verlenging van de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens het niet nakomen door de saniet van haar sollicitatieplicht overeenkomstig de Recofa-richtlijnen 2005 dat in de weg stond aan de verlening van een ‘schone lei’.
Uitspraak
19 januari 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/085HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J.C. Meijroos.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van 23 april 2003 van de rechtbank te Utrecht is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van verzoekster tot cassatie (verder te noemen: [verzoekster]).
Bij vonnis van 25 april 2006 heeft die rechtbank, voorzover in cassatie van belang, bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet, een saneringsplan vastgesteld waarin is vastgesteld dat de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is ten hoogste 60 maanden zal zijn en bepaald dat de beslissing als bedoeld in art. 354 F. pro forma wordt aangehouden tot 22 april 2008.
Tegen dit vonnis heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 27 juni 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar uitsluitend voorzover is vastgesteld dat de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, ten hoogste 60 maanden zal zijn en voorzover is bepaald dat de beslissing als bedoeld in art. 354 F. pro forma wordt aangehouden tot 22 april 2008, en in zoverre opnieuw rechtdoende, vastgesteld dat de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is ten hoogste 48 maanden zal zijn, de zaak verwezen naar de rechtbank te Utrecht om een pro forma datum te bepalen voor de beslissing als bedoeld in art. 354 F. en het vonnis voor het overige bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Bij vonnis van de rechtbank te Utrecht van 23 april 2003 is ten aanzien van [verzoekster] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2 De rechtbank heeft op de voet van art. 352 lid 2 F. bepaald dat op 18 april 2006 de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling zou worden behandeld. In haar na die behandeling uitgesproken vonnis heeft de rechtbank beslist dat [verzoekster] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting tot het zoeken naar betaalde arbeid niet naar behoren is nagekomen, zodat er volgens de rechtbank aanleiding is de schuldsaneringsregeling te verlengen in die zin dat de toepassing ten hoogste 60 maanden zal zijn teneinde [verzoekster] in de gelegenheid te stellen alsnog haar sollicitatieplicht na te komen.
3.3 Bij de beoordeling van het door [verzoekster] tegen het vonnis van de rechtbank ingestelde hoger beroep is het hof, in cassatie onbestreden, uitgegaan van de volgende feiten:
(i) [Verzoekster] ontvangt een bijstandsuitkering en heeft van de Sociale Dienst een ontheffing van de sollicitatieplicht gekregen.
(ii) De rechtbank Utrecht heeft in het verleden stilzwijgend de Sociale Dienst gevolgd inzake een ontheffing van de betrokkene van de verplichting om te solliciteren.
(iii) In oktober 2005 heeft de Recofa nieuwe, strengere richtlijnen geadviseerd ten aanzien van de sollicitatieplicht. De rechtbank Utrecht heeft deze overgenomen.
(iv) Bij brief van 7 december 2005 heeft de bewindvoerder [verzoekster] op de hoogte gesteld van deze richtlijnen en haar meegedeeld dat zij vanaf die datum aantoonbaar diende te solliciteren.
(v) Deze verplichting is [verzoekster] niet nagekomen.
3.4.1 [Verzoekster] heeft ontkend genoemde brief van de bewindvoerder van 7 december 2005 te hebben ontvangen. Ter zitting in hoger beroep heeft zij, aldus het hof in rov. 2.5, nog verklaard dat zij de brief misschien heeft ontvangen, maar zij heeft alle post van de bewindvoerder nog eens nagekeken en daar zat de desbetreffende brief niet tussen.
Het hof heeft dit verweer in rov. 2.6 verworpen met de volgende overweging:
"Gelet op het onvoldoende onderbouwde verweer ter zake van [verzoekster], is niet aannemelijk geworden dat zij de betreffende brief van de bewindvoerder van 7 december 2006 niet heeft ontvangen."
3.4.2 Middel I klaagt dat deze overweging onbegrijpelijk is, waar het normaliter aan de verzender van de post is te bewijzen dat het poststuk de ontvanger heeft bereikt.
3.4.3 Deze klacht faalt. Het hof heeft - mede gezien hetgeen het heeft overwogen in rov. 2.5 - hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd ter motivering van haar verweer kennelijk onvoldoende eenduidig en aannemelijk geoordeeld en op die grond het verweer terzijde gesteld. Dit oordeel, dat is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, en dat in belangrijke mate afhangt van een beoordeling van [verzoekster]' uitlatingen ter terechtzitting, is niet onbegrijpelijk.
3.5.1 Het hof heeft met de rechtbank in het feit dat [verzoekster] sinds de genoemde brief haar sollicitatieplicht niet is nagekomen, grond gezien voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling teneinde [verzoekster] in de gelegenheid te stellen alsnog aan haar sollicitatieplicht te voldoen. Gezien de korte duur - vanaf december 2005 - van het desbetreffende tekortschieten beperkte het hof de verlenging tot een jaar en bepaalde het de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, op ten hoogste 48 maanden.
3.5.2 Middel II bestrijdt dit oordeel uitsluitend met een motiveringsklacht. Blijkens de motivering van het hof was, aldus het middel, [verzoekster] eerst per 7 december 2005 bekend met het bestaan van de sollicitatieplicht. Gelet op het einde van de eerste termijn van 36 maanden gedurende welke periode de schuldsaneringsregeling van toepassing is, heeft [verzoekster] dus voor een periode van vijf maanden verwijtbaar niet voldaan aan de sollicitatieplicht. Een verlenging van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is tot een periode van 48 maanden is, aldus nog steeds het middel, gelet hierop zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk.
3.5.3 Deze klacht faalt. Het hof was kennelijk van oordeel dat het niet nakomen van de sollicitatieplicht aan het verlenen van "een schone lei" in de weg stond en dat om de mogelijkheid te scheppen dat de schuldsaneringsregeling wel met de verlening van een schone lei zou kunnen worden afgesloten, een verlenging met vijf maanden te kort zou zijn en een verlenging met twaalf maanden nodig was. Het hof was daarbij blijkbaar van oordeel dat tegenover het door het hof als negatief beoordeelde optreden van [verzoekster] in de laatste maanden van de eerste 36 maanden van de schuldsaneringsregeling een wat langere periode van goed gedrag moet staan, wil het alsnog verlenen van een schone lei gerechtvaardigd zijn. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 januari 2007.