Home

Hoge Raad, 13-03-2007, AZ3324, 03577/05

Hoge Raad, 13-03-2007, AZ3324, 03577/05

Inhoudsindicatie

OM-cassatie tegen vrijspraak. 1.’s Hofs oordeel dat noch de omstandigheid dat verdachte de ontvoerder een plaats heeft gewezen waar het slachtoffer kon plassen, noch de omstandigheid dat verdachte ervoor heeft gezorgd dat dit ongezien achter bosjes kon gebeuren, moet worden aangemerkt als een gedraging die heeft bijgedragen aan het van de vrijheid beroofd houden van het slachtoffer, geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 48 Sr. Dat oordeel behoefde in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, alwaar geen schriftelijk requisitoir is overgelegd, geen nadere motivering. 2. De klacht dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan art. 48 Sr door onder medeplichtigheid niet te begrijpen - kort gezegd - het wijzen van de rijrichting aan de ontvoerder, steunt op een verkeerde lezing van het bestreden arrest, zodat zij feitelijke grondslag mist en dus niet tot cassatie kan leiden. Het hof heeft enkel geoordeeld dat geen sprake was van het hier vereiste opzet. 3. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 2004, 480. De door het hof aan de vrijspraak gegeven motivering geeft niet blijk van miskenning van het begrip ‘(voorwaardelijk) opzet’, terwijl zij evenmin onbegrijpelijk is. Voor het overige kan die vrijspraak als berustend op ‘s hofs oordeel dat het niet wettig en overtuigend bewezen acht dat het opzet van verdachte was gericht op het van de vrijheid beroofd houden van het slachtoffer, in cassatie niet ten toets komen.

Uitspraak

13 maart 2007

Strafkamer

nr. 03577/05

SG/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 mei 2005, nummer 24/001054-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 6 juli 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde en hem ter zake van "vrijheidsberoving door schuld" veroordeeld tot drie maanden hechtenis.

2. Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof en de verdachte.

Mr. G.C. Haverkate heeft, naar de Hoge Raad begrijpt in zijn hoedanigheid van plaatsvervangend Advocaat-Generaal bij het Hof, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Namens de verdachte heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel

3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd de verdachte heeft vrijgesproken van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde.

3.2. Aan de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, tenlastegelegd dat:

"[medeverdachte] in of omstreeks de periode van 25 augustus 2003 tot en met 27 augustus 2003, te (...)

opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden (...),

(...)

met het oogmerk (een) ander(en), te weten haar ouders genaamd [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], te dwingen iets te doen (te weten het betalen van losgeld aan hem ([medeverdachte]) (ten bedrage van (twee)honderdduizend Euro))(...),

(...)

- bij en/of tot het plegen van welk (vorengenoemd) misdrijf verdachte, in of omstreeks de periode van 26 augustus 2003 tot en met 27 augustus 2003, te (...) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, hebbende verdachte (onder meer) in vorengenoemde periode (te weten op of omstreeks 26 augustus 2003) (telefonisch) contact gehad met [medeverdachte] (uit welk contact verdachte wist, althans vermoedde, dat die [medeverdachte] had te maken met en/of

bezig was met de gijzeling en/of opzettelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] en/of [in elk geval] dat die [medeverdachte] wist waar die [slachtoffer 1] verbleef), tijdens welk (telefonisch) contact (al dan niet) gesproken is over (het verdienen en/of delen van) een geldbedrag en/of dat die [medeverdachte] naar hem verdachte toe zou komen, althans dat er nader contact zou volgen

en/of (vervolgens)

(nadat die [medeverdachte] op of omstreeks 27 augustus 2003 bij zijn [verdachtes] woning was gekomen en/of nadat die [medeverdachte] aan hem verdachte had gevraagd of hij een plaats/plek wist waar die [slachtoffer 1] [rustig] kon plassen en/of zich even kon verzorgen) die [medeverdachte], gebracht naar en/of gewezen op een plaats, waar die [slachtoffer 1] kon gaan plassen en/of zich even kon verzorgen

en/of (vervolgens)

(kort daarna, opnieuw contact heeft gehad met die [medeverdachte] en/of nadat [al dan niet] is gesproken over het opstrijken van [tip]geld), die [medeverdachte] de weg richting de Bondsrepubliek Duitsland (Oberhausen) heeft gewezen, althans die [medeverdachte] aanwijzingen heeft gegeven omtrent de te volgen rij-route/richting

en/of (vervolgens)

(door middel van [een] handgeba[a]r[en) die [medeverdachte] heeft gewezen op het feit dat hij ([medeverdachte]) de verkeerde richting uit ging.

Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte [medeverdachte] in of omstreeks de periode van 25 augustus 2003 tot en met 27 augustus 2003, te (...)

opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden (...),

(...)

- bij en/of tot het plegen van welk (vorengenoemd) misdrijf verdachte, in of omstreeks de periode van 26 augustus 2003 tot en met 27 augustus 2003, te (...) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, hebbende verdachte (onder meer) in vorengenoemde periode (te weten op of omstreeks 26 augustus 2003) (telefonisch) contact gehad met [medeverdachte] (uit welk contact verdachte wist, althans vermoedde, dat die [medeverdachte] had te maken met en/of bezig was met de gijzeling en/of opzettelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] en/of [in elk geval] dat die [medeverdachte] wist waar die [slachtoffer 1] verbleef), tijdens welk (telefonisch) contact (al dan niet) gesproken is over (het verdienen en/of delen van) een geldbedrag en/of dat die [medeverdachte] naar hem verdachte toe zou komen, althans dat er nader contact zou volgen

en/of (vervolgens)

(nadat die [medeverdachte] op of omstreeks 27 augustus 2003 bij zijn [verdachtes] woning was gekomen en/of nadat die [medeverdachte] aan hem verdachte had gevraagd of hij een plaats/plek wist waar die [slachtoffer 1] [rustig] kon plassen en/of zich even kon verzorgen) die [medeverdachte], gebracht naar en/of gewezen op een plaats, waar die [slachtoffer 1] kon gaan plassen en/of zich even kon verzorgen

en/of (vervolgens)

(kort daarna, opnieuw contact heeft gehad met die [medeverdachte] en/of nadat [al dan niet] is gesproken over het opstrijken van [tip]geld), die [medeverdachte] de weg richting de Bondsrepubliek Duitsland (Oberhausen) heeft gewezen, althans die [medeverdachte] aanwijzingen heeft gegeven omtrent de te volgen rij-route/richting

en/of (vervolgens)

(door middel van [een] handgeba[a]r[en) die [medeverdachte] heeft gewezen op het feit dat hij ([medeverdachte]) de verkeerde richting uit ging."

3.3. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, in:

"Vrijspraak

Primair is ten laste gelegd medeplichtigheid aan de gijzeling van [slachtoffer 1], subsidiair medeplichtigheid aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] in de periode van 26 tot en met 27 augustus 2003. Die medeplichtigheid zou - zo leest het hof de tenlastelegging - hebben bestaan uit het feit, dat verdachte de medeverdachte (dader van het gronddelict blijkens het onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 15 juli 2004, verder te noemen: S.) op diens verzoek een plaats zou hebben aangewezen waar [slachtoffer 1] zou kunnen plassen en het feit dat verdachte S. de weg naar Duitsland zou hebben gewezen, beide (naar uit de stukken blijkt) op 27 augustus 2003. Naar het oordeel van het hof is uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan, dat S. - onverwachts en anders dan hij tevoren had aangekondigd - op 27 augustus 2003 met [slachtoffer 1] bij zich, zich meldde bij de woning van verdachte te [woonplaats] en dat verdachte nagenoeg onmiddellijk daarop vertrok naar zijn fysiotherapeut te Mussel, met wie hij een afspraak had. S. is hem per auto - met [slachtoffer 1] in de achterbak - gevolgd en heeft op de afloop van het consult gewacht. S. heeft verdachte vervolgens te kennen gegeven, dat [slachtoffer 1] moest plassen. Verdachte - die ter plaatse goed bekend is - heeft een plek aangewezen waar dat decent kon geschieden. Beiden hebben elkaar even verderop weer ontmoet en zijn daar - in de auto van verdachte - met elkaar in gesprek geraakt. Verdachte is tijdens dat gesprek niet ingegaan op het voorstel zich in te spannen om losgeld te verkrijgen, dat intussen in verband met de ontvoering van [slachtoffer 1] was uitgeloofd. Naar hij zegt en naar het hof niet onaannemelijk voorkomt, heeft hij S. bewerkt de ontvoering te staken en [slachtoffer 1] te laten gaan. Hij heeft na het gesprek met S. op diens verzoek de weg naar Duitsland gewezen. Deze is vervolgens in die richting vertrokken, nog steeds met [slachtoffer 1] bij zich in de auto.

Het feit dat verdachte een plaats heeft gewezen waar [slachtoffer 1] kon plassen kan het hof niet zien als een handeling die heeft bijgedragen tot het voortduren van de vrijheidsberoving van [slachtoffer 1]; het feit dat verdachte ervoor heeft gezorgd dat dat ongezien achter bosjes kon gebeuren evenmin. Het wijzen van de weg naar Duitsland kan op zich zelf zijn gericht op het voortduren van de vrijheidsberoving. Verdachte heeft echter steeds meegedeeld, dat hij ervan overtuigd was dat [slachtoffer 1] snel na voormeld gesprek zou worden vrijgelaten en dat het wijzen van de weg niet op het voortduren van de vrijheidsberoving gericht was. Voor zover ervan moet worden uitgegaan, dat het wijzen van de weg naar Duitsland een handeling is geweest, die ervoor heeft gezorgd dat de vrijheidsberoving heeft voortgeduurd, is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat verdachtes opzet daarop was gericht.

Verdachte zal derhalve van het primair en het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat het hof het ten laste gelegde op die onderdelen niet wettig en overtuigend bewezen acht."

3.4.1. Het middel behelst in de eerste plaats de klacht dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de in art. 48 Sr omschreven vormen van 'medeplichtigheid'.

3.4.2. 's Hofs oordeel dat noch de omstandigheid dat de verdachte de ontvoerder een plaats heeft gewezen waar [slachtoffer 1] kon plassen, noch de omstandigheid dat de verdachte ervoor heeft gezorgd dat dit ongezien achter bosjes kon gebeuren, moet worden aangemerkt als een gedraging die heeft bijgedragen aan het van de vrijheid beroofd houden van [slachtoffer 1], geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 48 Sr. Dat oordeel behoefde in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, alwaar geen schriftelijk requisitoir is overgelegd, geen nadere motivering. Voor zover het middel daarover klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.

3.4.3. De klacht dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan art. 48 Sr door onder medeplichtigheid niet te begrijpen - kort gezegd - het wijzen van de rijrichting aan de ontvoerder van [slachtoffer 1], steunt op een verkeerde lezing van het bestreden arrest, zodat zij feitelijke grondslag mist en dus niet tot cassatie kan leiden. Het Hof heeft enkel geoordeeld dat geen sprake was van het hier vereiste opzet.

3.5.1. Het middel behelst in de tweede plaats de klacht dat het oordeel van het Hof dat niet is komen vast te staan dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op het voortduren van de vrijheidsberoving was gericht onjuist, of onbegrijpelijk is.

3.5.2. Bij de beoordeling van deze klacht moet het volgende worden vooropgesteld.

In cassatie kan niet worden onderzocht of de feitenrechter die de verdachte op grond van zijn feitelijke waardering van het bewijsmateriaal heeft vrijgesproken terecht tot dat oordeel is gekomen. De selectie en waardering van het beschikbare materiaal is, binnen de door de wet getrokken grenzen, voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. De op grond van deze selectie en waardering gegeven beslissing dat vrijspraak moet volgen, welke beslissing - behoudens bijzondere gevallen - geen motivering behoeft, kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Een nadere motivering van de vrijspraak maakt de gegeven beslissing niet onbegrijpelijk doordat het beschikbare bewijsmateriaal - al dan niet op grond van een andere uitleg van gegevens van feitelijke aard - een andere (bewijs)beslissing toelaat (vgl. HR 4 mei 2004, NJ 2004, 480).

3.5.3. De door het Hof aan de vrijspraak gegeven motivering geeft niet blijk van miskenning van het begrip '(voorwaardelijk) opzet', terwijl zij evenmin onbegrijpelijk is. Voor het overige kan die vrijspraak, als berustend op het oordeel van het Hof dat het niet wettig en overtuigend bewezen acht dat het opzet van de verdachte was gericht op het van de vrijheid beroofd houden van [slachtoffer 1], in cassatie niet ten toets komen.

3.6. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.

4. Beoordeling van het namens de verdachte voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moeten de beroepen worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt de beroepen.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 maart 2007.