Hoge Raad, 23-02-2007, AZ6219, C05/270HR
Hoge Raad, 23-02-2007, AZ6219, C05/270HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 februari 2007
- Datum publicatie
- 23 februari 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:AZ6219
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ6219
- Zaaknummer
- C05/270HR
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheidsrecht. Ongeval op een boot tijdens zeilweekeinde van studentenvereniging; geen toerekening van onrechtmatige daad aan vereniging, eigen verantwoordelijkheid van leden die aan verenigingsactiviteit deelnemen; benadeelde als organisator betrokken bij falend toezicht.
Uitspraak
23 februari 2007
Eerste Kamer
Nr. C05/270HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid IO VIVAT NOSTRORUM SANITAS,
gevestigd te Leeuwarden,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D Rijpma.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 9 augustus 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Vereniging - gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden en gevorderd een verklaring voor recht dat de Vereniging aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Vereniging te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen de door [eiser] geleden en nog te lijden schade zulks op te maken bij staat en volgens de wet te vereffenen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De Vereniging heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 13 februari 2002 de Vereniging een bewijsopdracht gegeven. Bij eindvonnis van 30 juli 2003 heeft de rechtbank de vordering afgewezen en [eiser] in de proceskosten veroordeeld.
Tegen beide vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij arrest van 20 april 2005 heeft het hof beide vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en [eiser] in de kosten van het geding in hoger beroep veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Vereniging heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Vereniging mede door mr. R.L. Bakels, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 17 november 2006 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Io Vivat Nostrorum Sanitas (hierna: de Vereniging) is een studentenvereniging van de Hotel Management School te Leeuwarden. Eén van de commissies van de Vereniging is de commissie Watersport, die de naam ADAM draagt en voor de leden van de Vereniging onder meer jaarlijks het "Zomer Zeil Zwerf weekend" organiseert. In 1995 vond dat evenement van 4 tot 7 mei plaats. [Eiser] was als lid van de commissie Watersport één van de organisatoren van het weekeinde. Hiervoor waren zeventien zeilboten en één motorboot, de Aqua Rose, gehuurd.
(ii) Op 4 mei 1995 omstreeks 18.00 uur voer de Aqua Rose met aan boord ongeveer 20 tot 25 personen in de richting van de haven van Heeg. De opvarenden deden de motorboot zodanig schommelen dat deze aan het gangboord bijna onder water kwam te liggen. Op een gegeven moment viel de motor uit. [Eiser] is de kajuit ingegaan. Voordat hij het luik in de kajuitvloer had geopend dat toegang tot de motor gaf, vond een explosie met een steekvlam plaats.
Er ontstond brand op de boot. [Eiser] liep ernstige brandwonden op, waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld.
3.2 [Eiser] heeft onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de Vereniging aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die hij ten gevolge van het hem overkomen ongeluk heeft geleden en nog zal lijden. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
3.3.1 In hoger beroep heeft [eiser] de volgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag gelegd:
1. De Vereniging had niet mogen toestaan dat een los staande gasfles (al dan niet meegenomen door de Vereniging) in de 'kinette', althans op de kruiser, werd geplaatst zonder deze deugdelijk te verankeren en verankerd te laten.
2. De Vereniging had niet mogen toestaan dat een los staande gasfles werd aangesloten op een (door de Vereniging meegenomen) hotelbrander en (al dan niet) vervolgens daadwerkelijk (brandend) in werking werd gesteld.
3. De Vereniging had uitsluitend gebruik mogen maken van een zich in de beun bevindende gasfles en het daarop aangesloten kooktoestel.
4. De onder 1 genoemde gasfles, althans een door de Vereniging meegenomen gasfles, is de oorzaak van de eerste ontploffing en de daarop volgende brand geweest, waardoor [eiser] gewond is geraakt.
5. De Vereniging had geen gasflessen mee aan boord van de kruiser mogen nemen, althans er op moeten toezien dat de gasflessen op de kruiser goed verankerd waren en goed verankerd bleven.
6. De Vereniging had niet mogen toelaten dat de boot door de studenten hevig aan het schommelen werd gebracht, zeker niet op een moment dat er op de kruiser daadwerkelijk gekookt werd. (rov. 6)
3.3.2 Het hof heeft, veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van deze stellingen, geoordeeld dat niet gesproken kan worden van een onrechtmatige daad die aan de Vereniging kan worden toegerekend en heeft de bestreden vonnissen bekrachtigd.
3.4 Het hof heeft daartoe als volgt overwogen.
"8. Het hof stelt voorop dat in een geval als het onderhavige - waarin sprake is van een studentenvereniging met een gezelligheidskarakter, waaronder een aantal commissies vallen zoals onder meer de commissie watersport ADAM - geen al te hoge eisen mogen worden gesteld aan het toezicht en de aard daarvan op activiteiten van de vereniging. Daarbij speelt mee dat de organisatie van de vereniging Io Vivat en de commissie ADAM berust bij leden van die vereniging, zodat het de leden zelf zijn die verantwoordelijk zijn voor de organisatie van activiteiten en het toezicht daarop. Zulks brengt mee dat op de deelnemers aan activiteiten van de vereniging een grote mate van eigen verantwoordelijkheid rust.
Voorts overweegt het hof dat niet gesteld of gebleken is dat Io Vivat op enig punt faalde door een gevaarlijke situatie in het leven te roepen. Immers, het organiseren van een jaarlijks terugkerend evenement voor ADAM, het zeilweekend, is op zich zelf géén activiteit die door Io Vivat zou dienen te worden verboden in verband met het feit dat het deelnemen aan het zeilweekend voorzienbaar gevaarlijk was. Ook is niet gesteld of gebleken dat Io Vivat over een grotere kennis beschikt op het gebied van varen met een motorboot en de daarmee samenhangende veiligheid dan aanwezig is bij de individuele leden van die vereniging die zich op die motorboot, de Aqua Rose, bevonden, waarbij wellicht één uitzondering is te maken voor [eiser] zelf, van wie onweersproken vaststaat dat hij over een vaarbewijs beschikte.
Daar komt nog het volgende bij. Voorzover geoordeeld zou moeten worden dat Io Vivat wel (enig) toezicht had dienen te houden, heeft zij dit toezicht gelegd bij de namens haar optredende watersportcommissie ADAM, waarvan [eiser] zelf één van de organisatoren was, en welke commissie de verantwoordelijkheid klaarblijkelijk heeft aanvaard. De verantwoordelijkheid voor de toerusting aan boord en de veiligheid aan boord lag daarmee bij de organisatoren, allen leden van de watersportcommissie ADAM. Het hof stelt vast dat niet is gebleken dat deze organisatoren:
a) maatregelen hebben genomen om te voorkomen dat er te veel mensen aan boord waren;
b) hebben voorkomen dat er twee extra gasflessen aan boord werden gebracht;
c) er op hebben gelet dat deze gasflessen deugdelijk waren verankerd;
d) hebben voorkomen dat deze gasflessen in werking werden gesteld tijdens het varen;
e) hebben voorkomen dat er met de motorboot werd geschommeld.
9. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden kan [eiser] Io Vivat niet een gebrek aan toezicht verwijten, daar hij immers als deelnemer aan het zeilweekend en varend op een motorboot als commissielid van ADAM zelf niet heeft gedaan wat hij Io Vivat verwijt te hebben nagelaten: het houden van toezicht tijdens de vaartocht. Door [eiser] is niet nader gesteld en toegelicht wanneer en hoe Io Vivat - in het kader van het voorgaande - nu precies toezicht had moeten houden. Voorzover de stellingen van [eiser] aldus zouden moeten worden begrepen dat Io Vivat voorafgaand aan het zeilweekend specifieke instructies aan de deelnemers had moeten geven om te voorkomen dat de omstandigheden als opgesomd bij r.o. 6 zich zouden voordoen, is het hof van oordeel dat niet voorzienbaar was voor Io Vivat dat de studenten op de motorboot zouden gaan schommelen met als gevolg dat de slang van een gasfles, die aan boord was meegenomen en die was aangesloten en in werking gesteld en gekoppeld aan een hotelbrander met daarop een pan die aldus verwarmd werd, zou losschieten hetgeen een steekvlam zou veroorzaken, welke vlam [eiser] uiteindelijk zou treffen, waardoor hij gewond zou worden. Van Io Vivat kan onder die omstandigheden niet worden gevergd dat zij specifieke instructies gaf ter voorkoming van een ongeval als het onderhavige."
3.5 Onderdeel 1 klaagt, kort gezegd, dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de Vereniging niet meer te beschouwen is als eindverantwoordelijke voor het zeilweekeinde op de grond dat zij het toezicht daarop bij de commissie ADAM zou hebben gelegd.
Deze klacht mist feitelijke grondslag omdat een dergelijk oordeel in het bestreden arrest niet te lezen valt. Wel heeft het hof geoordeeld dat [eiser] onder de in rov. 8 genoemde omstandigheden - waaronder de in cassatie niet bestreden grote mate van eigen verantwoordelijkheid die rust op de leden van een vereniging als de onderhavige die deelnemen aan een activiteit als het zeilweekeinde - aan de Vereniging niet een gebrek aan toezicht kan verwijten, daar hij als deelnemer aan het zeilweekeinde en varend op de Aqua Rose als commissielid van ADAM zelf niet heeft gedaan wat hij de Vereniging verwijt te hebben nagelaten: het houden van toezicht tijdens de vaartocht.
3.6.1 Onderdeel 2 keert zich tegen laatstgenoemd oordeel. Het enkele feit, aldus het onderdeel, dat [eiser] lid is van de commissie ADAM heeft nog niet tot gevolg dat de Vereniging niet aansprakelijk is voor zijn letsel. Hooguit zou [eiser] eigen schuld kunnen worden verweten en geoordeeld kunnen worden dat de Vereniging niet is gehouden de (totale) schade van [eiser] te vergoeden. Daarbij komt nog, vervolgt het onderdeel, dat het totale toezicht van het evenement niet (uitsluitend) bij [eiser] lag: [eiser] was immers maar één van de commissieleden.
3.6.2 Het bestreden oordeel moet gelezen worden in samenhang met het oordeel van het hof in rov. 10 dat uit het voorgaande volgt dat niet gesproken kan worden van een aan de Vereniging toe te rekenen onrechtmatige daad. Dan wordt duidelijk dat het hof van oordeel is dat, voor zover al sprake zou zijn geweest van het door [eiser] gestelde, maar zoals het hof - in cassatie onbestreden - heeft geoordeeld: niet nader toegelichte, onvoldoende toezicht, de aldus geschonden norm niet strekt tot bescherming van [eiser] nu deze zich als (mede-) organisator van het zeilweekeinde zelf ook niet naar die norm heeft gedragen. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover onderdeel 2 het tegendeel betoogt, faalt het derhalve.
3.6.3 De klacht dat het enkele feit dat [eiser] lid is van de commissie ADAM nog niet tot gevolg heeft dat de Vereniging niet aansprakelijk is voor het letsel van [eiser], mist, zoals volgt uit het hiervoor in 3.5 overwogene, feitelijke grondslag.
3.6.4 De omstandigheid dat [eiser] maar een van de commissieleden van ADAM was en het totale toezicht van het evenement niet (uitsluitend) bij [eiser] lag, doet aan het oordeel van het hof, dat de Vereniging niet aansprakelijk is voor het letsel van [eiser], niet af, nu het hof bij gebreke van daartoe strekkende, in de feitelijke instanties te berde gebrachte, stellingen geen reden had te oordelen dat [eiser] als lid van de commissie ADAM naast andere leden van de commissie niet de volle verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het geboden toezicht droeg of dat hem voor het niet uitoefenen van dat toezicht geen blaam treft. Ook de overige klachten van onderdeel 2 treffen derhalve geen doel.
3.7.1 De in onderdeel 3 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Vereniging begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, E.J. Numann en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 februari 2007.