Home

Hoge Raad, 20-04-2007, AZ7625, R06/069HR

Hoge Raad, 20-04-2007, AZ7625, R06/069HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 april 2007
Datum publicatie
20 april 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ7625
Formele relaties
Zaaknummer
R06/069HR
Relevante informatie
Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 15-11-2025] art. 354

Inhoudsindicatie

WSNP, beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een ‘schone lei’ (art. 354 lid 1 F.); gebruik verslag bewindvoerder, schending van hoor en wederhoor; aanvullend verzoekschrift tot cassatie, tardief middel.

Uitspraak

20 april 2007

Eerste Kamer

Rek.nr. R06/069HR

MK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Verzoekster],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. A.A.C. Spoormans.

1. Het geding in feitelijke instanties

Bij vonnis van 1 maart 2006 heeft de rechtbank Amsterdam de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: [verzoekster] - beëindigd zonder haar de schone lei te verstrekken.

Tegen dit vonnis heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.

Bij arrest van 30 mei 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging en tot verwijzing van de zaak.

3. Beoordeling van de middelen

3.1 Het hof heeft bij zijn beoordeling van de vraag of aan [verzoekster] op de voet van art. 354 lid 1 F. de schone lei kan worden verleend, gelet op de inhoud van het verslag met bijlagen dat de bewindvoerder G.J. van Rossem per brief van 5 april 2006 aan het hof heeft doen toekomen. De bewindvoerder heeft daarin geadviseerd [verzoekster] geen schone lei te verlenen. Middel II voert aan dat [verzoekster] en haar advocaat met het bestaan en de inhoud van dat verslag onbekend waren, en ook niet bekend konden zijn, nu het noch voorafgaand aan de behandeling van de zaak ter zitting van het hof aan [verzoekster] is toegestuurd noch ook ter zitting is besproken, zodat [verzoekster] geen gelegenheid heeft gehad op de inhoud daarvan te reageren. Het middel klaagt terecht dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Noch uit de brief van de bewindvoerder van 5 april 2006 zelf, waarvan [verzoekster] in het door haar aan de Hoge Raad overgelegde procesdossier een faxkopie heeft overgelegd, noch uit het proces-verbaal van de behandeling van de zaak door het hof op 28 april 2006, noch uit het arrest van het hof, valt af te leiden dat de bewindvoerder kopieën van zijn verslag met bijlagen heeft toegezonden aan [verzoekster] of haar raadsman, of dat [verzoekster] ter zitting van het hof gelegenheid heeft gekregen van dat verslag kennis te nemen en daarop te reageren. Daarom is aannemelijk dat [verzoekster], zoals zij stelt, het verslag niet kende en geen gelegenheid heeft gekregen haar standpunt ten aanzien daarvan aan het hof kenbaar te maken. De middelen I en III behoeven geen behandeling.

3.2 [Verzoekster] heeft in haar verzoekschrift in cassatie onder 4.2 verzocht in de gelegenheid te worden gesteld om na ontvangst van het proces-verbaal van de behandeling van de zaak ten overstaan van het hof en voorzover het proces-verbaal daartoe aanleiding geeft, haar middelen bij aanvullend verzoekschrift aan te vullen. Na ontvangst van dat proces-verbaal heeft de advocaat van [verzoekster] inderdaad een aanvullend verzoekschrift ingediend dat op 26 juli 2006, na het verstrijken van de cassatietermijn, ter griffie is binnengekomen. Het daarin voorgestelde middel IV bestaat uit een klacht waarvoor de inhoud van het proces-verbaal van geen belang is en die ook reeds in het verzoekschrift tot cassatie had kunnen worden opgenomen. Dit middel wordt daarom door de Hoge Raad niet behandeld.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 30 mei 2006;

verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 april 2007.