Home

Hoge Raad, 20-04-2007, AZ7905, C06/014HR

Hoge Raad, 20-04-2007, AZ7905, C06/014HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 april 2007
Datum publicatie
20 april 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ7905
Formele relaties
Zaaknummer
C06/014HR

Inhoudsindicatie

Beroepsaansprakelijkheid assurantietussenpersoon. Schadevordering van verzekerde wiens WA-verzekeraar heeft geweigerd dekking te bieden wegens ontijdige melding van geschil met derde over een schadevergoedingverplichtende gebeurtenis; devolutieve werking van het hoger beroep.

Uitspraak

20 april 2007

Eerste Kamer

Nr. C06/014HR

MK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

RAPPANGE VERZEKERINGEN B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

EISERES tot cassatie,

advocaten: mrs. D. Rijpma en L.M.M.C. Boon,

t e g e n

[Verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. M.W. Scheltema.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 30 juni 1998, voorzover in cassatie van belang, eiseres tot cassatie - verder te noemen: Rappange Verzekeringen - gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd Rappange Verzekeringen te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 33.290,46, te vermeerderen met wettelijke rente en een bedrag van ƒ 3.220,45 aan buitengerechtelijke incassokosten.

Rappange Verzekeringen heeft de vordering bestreden.

De rechtbank heeft, na een tweetal tussenvonnissen van 10 november 1999 en 25 juli 2001, bij eindvonnis van 17 juli 2002 het gevorderde afgewezen.

Tegen het tussenvonnis van 25 juli 2001 en het eindvonnis van 17 juli 2002 van de rechtbank heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Rappange Verzekeringen heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

Bij arrest van 15 september 2005 heeft het hof in het principaal hoger beroep [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 25 juli 2001, het vonnis van 17 juli 2002 vernietigd en opnieuw rechtdoende, Rappange Verzekeringen veroordeeld om aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 16.567,90, vermeerderd met de wettelijke rente en in het voorwaardelijk hoger beroep het beroep verworpen.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Rappange Verzekeringen beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [verweerder] mede namens mr. S.M. Kingma, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging en verwijzing van de zaak naar een ander hof.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [Verweerder] is sinds 1975 rechthebbende van een stuk grond met een woning; [betrokkene 1] is de achterbuurman van [verweerder].

(ii) Rappange Administratie heeft van 1975 tot en met in ieder geval 1989 het stuk grond met woning van [verweerder] in beheer gehad.

(iii) Rappange Verzekeringen heeft als tussenpersoon voor [verweerder] een WA-verzekering gesloten bij (thans) Verzekeringsgroep Generali (hierna de WA-verzekeraar).

(iv) Tussen [verweerder] en [betrokkene 1] is een geschil ontstaan met betrekking tot schade aan een schuur van [betrokkene 1] die is veroorzaakt door in ieder geval één van de drie op de grond van [verweerder] staande populieren. In verband met dit geschil is [verweerder] door of namens [betrokkene 1] aangeschreven bij brieven van 10 mei 1982 en 24 oktober 1988. Rappange Administratie heeft op deze brieven gereageerd. De bomen zijn eind januari 1989 gekapt.

(v) In 1989 heeft [betrokkene 1] een procedure aanhangig gemaakt tegen [verweerder]. In 1996 is [verweerder] door de rechtbank veroordeeld aan [betrokkene 1] de door de bomen veroorzaakte schade te vergoeden. [Verweerder] heeft aan deze veroordeling voldaan.

(vi) De WA-verzekeraar, door [verweerder] aangesproken tot vergoeding van het door hem aan [betrokkene 1] betaalde bedrag, heeft geweigerd dekking te bieden, omdat [verweerder] de brieven van 10 mei 1982 en 24 oktober 1988 niet terstond aan haar heeft doen toekomen.

3.2 [Verweerder] heeft aan zijn hiervoor in 1 vermelde vordering ten grondslag gelegd dat Rappange Verzekeringen is tekortgeschoten als assurantietussenpersoon aangezien zij ten onrechte niet tijdig de WA-verzekeraar in kennis heeft gesteld van de brieven van 10 mei 1982 en 24 oktober 1988. De rechtbank, die in haar tussenvonnis overwoog dat Rappange Verzekeringen toerekenbaar is tekortgeschoten, heeft in het eindvonnis de vordering afgewezen. Zij achtte [verweerder] niet geslaagd in het bewijs dat de WA-verzekeraar de schade zou hebben vergoed indien die brieven wel tijdig aan de WA-verzekeraar zouden zijn toegezonden. Tegen dit oordeel heeft [verweerder] in hoger beroep een grief geformuleerd, welke door het hof gegrond is bevonden.

De incidentele grief van Rappange Verzekeringen, gericht tegen het oordeel dat zij toerekenbaar is tekortgeschoten door de meergenoemde brieven niet aan de WA-verzekeraar door te sturen, is door het hof verworpen.

3.3.1 De Hoge Raad zal eerst onderdeel 4 en een van de klachten van onderdeel 3 behandelen.

Onderdeel 4, dat betrekking heeft op de stelling van Rappange Verzekeringen dat zij de meergenoemde brieven niet heeft ontvangen, kan op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.2-2.5 niet tot cassatie leiden.

Onderdeel 3 houdt onder meer in dat het hof, toen het de grief van [verweerder] gegrond bevond, het in eerste aanleg gevoerde verweer van Rappange Verzekeringen dat op haar niet de plicht rustte om de genoemde brieven door te sturen, aangezien [verweerder] in die brieven niet aansprakelijk wordt gesteld, opnieuw had moeten onderzoeken. De klacht is terecht voorgesteld. Het hof heeft aan dit verweer, dat door de rechtbank is verworpen en dat door Rappange Verzekeringen niet was prijsgegeven, geen aandacht besteed en heeft aldus de devolutieve werking van het hoger beroep miskend.

3.3.2 Onderdeel 1 is gericht tegen de uitleg die het hof heeft gegeven aan een passage in de brief van 28 juni 1996 van de WA-verzekeraar aan [verweerder], en de daaraan door het hof verbonden gevolgtrekking. Deze brief luidt, voorzover thans van belang, als volgt: "Het ging hierbij kennelijk om een gebeurtenis die voor ons tot een verplichting tot schadevergoeding kon leiden. Krachtens de voorwaarden was u gehouden ons de gebeurtenis zo spoedig mogelijk te melden. Wij hebben u nog uitgelegd dat het niet om een formaliteit gaat." Het hof heeft overwogen dat deze passage van de brief, waarin verder niet van enig voorbehoud wordt gerept, niet anders kan worden geduid dan dat de WA-verzekeraar tot vergoeding van de ten processe bedoelde schade was overgegaan indien haar zo spoedig mogelijk mededeling was gedaan van de gebeurtenis die de schade had veroorzaakt.

Het onderdeel faalt, nu de uitleg van de brief is voorbehouden aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt, en die uitleg niet onbegrijpelijk is. Ook de op de uitleg van die brief berustende gevolgtrekking dat de WA-verzekeraar tot vergoeding van de ten processe bedoelde schade zou zijn overgegaan indien was voldaan aan de voorwaarde van tijdige melding van een gebeurtenis die tot een verplichting tot schadevergoeding voor de verzekeraar kan leiden, is in het licht van de overige gedingstukken niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.

De onderdelen 2 en 5 en de resterende klachten van onderdeel 3 stuiten hierop eveneens af, omdat de verwerping van de daarin bedoelde stellingen besloten ligt in het tevergeefs door onderdeel 1 bestreden oordeel van het hof.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 15 september 2005;

verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rappange Verzekeringen begroot op € 648,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, E.J. Numann en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 april 2007.