Home

Hoge Raad, 27-05-2008, BC1369, 03397/06 B

Hoge Raad, 27-05-2008, BC1369, 03397/06 B

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 mei 2008
Datum publicatie
27 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC1369
Formele relaties
Zaaknummer
03397/06 B
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 218

Inhoudsindicatie

Beklag. Verschoningsrecht apotheker. Het verschoningsrecht van de apotheker dient ter bescherming van de belangen van patiënten die zich zonder vrees dat hun persoonlijke gegevens worden geopenbaard in vertrouwen tot een apotheker moeten kunnen wenden. Dit verschoningsrecht is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook t.a.v. datgene waarvan de wetenschap de apotheker als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het hiervoor genoemde belang van de patiënten. Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een apotheker zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeft en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. De enkele omstandigheid dat een verschoningsgerechtigde als verdachte wordt aangemerkt, is niet toereikend om zijn verschoningsrecht te doorbreken. De vraag of zich zo uitzonderlijke omstandigheden voordoen dat het belang van de patiënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de apotheker geheimhoudt hetgeen zij hem hebben toevertrouwd, moet wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt, laat zich niet in het algemeen beantwoorden. Bij de beantwoording van die vraag zal in een geval als i.c. moeten worden gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit waarvan de apotheker wordt verdacht, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt i.v.m. het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend en de mate waarin de betrokken belangen van de patiënten worden geschaad indien het verschoningsrecht wordt doorbroken.

Uitspraak

27 mei 2008

Strafkamer

nr. S 03397/06 B en nr. S 03398/06 B

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Leeuwarden van 30 augustus 2006, nummer RK 06/276, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

1. [Klager 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].

2. [Klaagster 2], gevestigd te [vestigingsplaats].

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft het door de klagers ingediende klaagschrift, strekkende tot teruggave van de in de bestreden beschikking bedoelde voorwerpen, ongegrond verklaard.

2. Geding in cassatie

2.1. Beide klagers hebben beroep in cassatie ingesteld. In beide zaken heeft mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een naar inhoud vrijwel gelijkluidend middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur in de zaak van de klager sub 1 is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.2. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft in beide zaken geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

2.3. De Hoge Raad zal de zaken gevoegd behandelen.

3. Procesgang

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(a) [Klaagster 2] (klaagster sub 2 ) drijft een apotheek waarvan [klager 1] (klager sub 1), die apotheker is, de zaakvoerder is.

(b) [Bedrijf A] heeft tegen de klagers aangifte gedaan ter zake van

- "Het verstrekken van geneesmiddelen zonder recept om deze vervolgens te declareren inclusief de receptregelvergoeding (oplichting);

- Het knippen van recepten, waardoor meer gedeclareerd is dan wettelijk toegestaan;

- Het niet overleggen van opgevraagde recepten vermoedelijk omdat deze niet meer voorhanden zijn;

- Het op verzoek van [bedrijf A] overleggen van recepten die (...) valselijk zijn opgemaakt dan wel zijn vervalst".

(c) Blijkens de "vordering doorzoeking ter inbeslagneming" van 9 mei 2006 heeft de Officier van Justitie gevorderd dat de Rechter-Commissaris het bedrijfspand van de klaagster sub 2, tevens de woonplaats van de klager sub 1, ter inbeslagneming zal doorzoeken op grond van de verdenking dat de klagers zich in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 schuldig hebben gemaakt aan het misdrijf van - kort gezegd - art. 225 en/of 326 Sr, en/of de overtreding van art. 17b Wet tarieven gezondheidszorg, en/of art. 27 en/of 28 Besluit uitoefening artsenijbereidkunst, en/of "art. 2

Regeling uitsluitend recept".

(d) Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de Rechter-Commissaris op 16 mei 2006 een doorzoeking ter inbeslagneming gedaan in voornoemd bedrijfspand. Hij werd daarbij vergezeld door onder anderen drs. H.R. Mulder, senior inspecteur bij de inspectie van de volksgezondheid, die de Rechter-Commissaris tijdens de doorzoeking als deskundige heeft bijgestaan. Bij deze doorzoeking is door de Rechter-Commissaris een aantal goederen en bescheiden, waaronder recepten en medicatielijsten, inbeslaggenomen, welke zijn gespecificeerd op een aan genoemd proces-verbaal gehechte lijst. De klagers hebben geen toestemming gegeven tot de doorzoeking en evenmin tot de inbeslagneming.

(e) Tegen vorenbedoelde inbeslagneming hebben de klagers op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift ingediend, waarop de Rechtbank, na behandeling in raadkamer, op 30 augustus 2006 de bestreden beschikking heeft gegeven.

4. De bestreden beschikking

De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"De feiten

De rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, heeft op 16 mei 2006 doorzoeking ter inbeslagneming verricht in perceel [a-straat 1] te [woonplaats], waar klagers woonachtig, respectievelijk gevestigd zijn. De rechter-commissaris heeft een aantal goederen en bescheiden in beslag genomen. Een en ander blijkt uit het daarvan door de rechter-commissaris opgemaakt proces-verbaal.

Het standpunt van klagers

[Klager 1] stelt dat hem als apotheker en zaakvoerder van [klaagster 2] verschoningsrecht toekomt als bedoeld in artikel 218 Sv., ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem in zijn hoedanigheid als apotheker is toevertrouwd. Aan [klaagster 2] komt in die verhouding tenminste een afgeleid verschoningsrecht toe. Onder klagers zijn onder meer inbeslaggenomen medicatielijsten en recepten, geschriften tot welke de plicht tot geheimhouding van klagers zich uitstrekt zoals bedoeld in artikel 98, eerste lid, Sv. Nu klagers geen toestemming hebben gegeven tot inbeslagneming, was die inbeslagneming niet toegestaan. Ter zitting hebben klagers hieraan toegevoegd dat de inbeslaggenomen recepten geen geschriften zijn die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben. Bij dergelijke geschriften moet veeleer aan de declaraties bij de zorgverzekeraar worden gedacht.

Klagers menen dat geen sprake is van dusdanige uitzonderlijke omstandigheden dat het verschoningsrecht kan worden doorbroken. Klagers concluderen tot gegrondverklaring van het klaagschrift en teruggave van de in beslaggenomen stukken.

Het standpunt van de officier van justitie

(...)

Klagers kunnen zich beroepen op een afgeleid verschoningsrecht. De inbeslaggenomen recepten zijn geschriften die voorwerp van het strafbaar feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben. Het gaat niet om een civielrechtelijk geschil tussen klagers en de zorgverzekeraar over de ingediende declaraties, maar over fraude in de vorm van valsheid in geschrift. Voor zover het gaat om geschriften die onder het verschoningsrecht vallen, is sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het belang van de waarheid moet prevaleren boven het belang van verschoning. Daarbij moet worden gedacht aan een groot belang van de volksgezondheid, namelijk het vermijden van onnodige kosten. De inbreuk op het verschoningsrecht is beperkt, omdat de recepten worden geanonimiseerd. De officier van justitie concludeert tot ongegrondverklaring van het klaagschrift.

Beoordeling

(...)

[Klager 1] is apotheker en zaakvoerder van [klaagster 2] Op grond van artikel 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is hij verplicht tot geheimhouding. Voor de beoordeling of aan klagers verschoningsrecht toekomt is voorts de vraag van belang of bij apothekers het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden. De rechtbank verwijst in dit verband naar Hoge Raad 1 maart 1985, NJ 1986, 173. De rechtbank beantwoordt vorenstaande vraag bevestigend, alleen al omdat het verstrekken van vele geneesmiddelen op grond van artikel 2 van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening bij uitsluiting is voorbehouden aan de apotheker en omdat de apotheker een groot aantal geneesmiddelen verstrekt op recept van een arts, ten aanzien van wie het verschoningsrecht in literatuur en jurisprudentie onomstreden is. Daarnaast verstrekt de apotheker ook middelen zonder recept. In beide gevallen moet de patiënt zich voor bijstand en advies tot een apotheker wenden. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat aan klagers een zelfstandig verschoningsrecht toekomt zoals bedoeld in artikel 218 Sv.

Klagers hebben geen toestemming gegeven tot doorzoeking. Ingevolge artikel 98, tweede lid Sv. kan niettemin doorzoeking plaatsvinden onder de restrictie dat zij zich niet uitstrekt tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben. Blijkens het klaagschrift en de daarop ter zitting gegeven toelichting hebben klagers het oog op de inbeslaggenomen medicatielijsten en recepten. Klagers hebben deze aangewezen als geschriften die onder hun geheimhoudingsplicht vallen en hebben in zoverre een beroep gedaan op hun verschoningsrecht. Dit oordeel van klagers behoort in beginsel te worden gerespecteerd, nu zich niet voordoet de situatie dat redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dat oordeel onjuist is. De rechtbank is echter van oordeel dat brieven of geschriften die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben geen object zijn van de verschoningsbevoegdheid. Zij kunnen ook zonder toestemming van de verschoningsgerechtigde in beslag genomen worden.

De rechtbank verwijst in dit verband naar Hoge Raad 22 november 1991, NJ 1992, 315 en Hoge Raad 4 april 2006, NJ 2006, 248. Uit het onderzoek in raadkamer is bij de huidige stand van zaken evenwel niet aannemelijk geworden dat bij de onderhavige medicatielijsten en recepten sprake is van evenbedoelde brieven of geschriften.

Het verschoningsrecht van klagers is in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap aan klagers als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. In dat geval kan de doorzoeking zich - zonder toestemming van klagers - ook richten op brieven of geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. De rechtbank verwijst in dit verband naar Hoge Raad 18 juni 2002, NJ 2003, 621 en Hoge Raad 14 juni 2005, NJ 2005, 353. De rechtbank beschouwt het enkele feit dat klagers als verdachten worden aangemerkt niet als een zeer uitzonderlijke omstandigheid. Wel is in dit verband van belang dat [klager 1] apotheker is. De samenleving moet kunnen vertrouwen op de onkreukbaarheid van de stand der apothekers wegens hun prominente rol bij de geneesmiddelenvoorziening. De zorgverzekeraars moeten erop kunnen vertrouwen dat de apothekers juiste declaraties indienen. De gedragingen waarvan klagers worden verdacht kunnen dit vertrouwen schenden. Bovendien kunnen de gewraakte gedragingen ertoe leiden dat de zorgverzekeraars onnodige kosten maken, die tot verhoging van de verzekeringspremies kunnen leiden. Het is een groot maatschappelijk belang dergelijke gedragingen te bestrijden. De rechtbank is van oordeel dat zich daarom in de zaak van klagers zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen zoals hierboven bedoeld, terwijl de medicatielijsten en de recepten kunnen worden beschouwd als geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. De rechtbank overweegt hierbij tevens dat de relevante gegevens redelijkerwijze niet op een andere manier kunnen worden verkregen, dat de recepten zullen worden geanonimiseerd en dat de officier van justitie ter zitting heeft meegedeeld dat wordt volstaan met een steekproefsgewijze controle van de recepten. Aldus is gewaarborgd dat het verschoningsrecht zoveel mogelijk wordt gerespecteerd. De rechtbank merkt in dit verband op dat het verschoningsrecht dient ter bescherming van de belangen van de patiënten die zich tot klagers wenden en niet ter bescherming van klagers.

Conclusie

Uit het voorgaande vloeit voort dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard."

5. Beoordeling van het middel

5.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank op onjuiste gronden, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren boven de eerbiediging van het aan de klagers toekomende verschoningsrecht.

5.2. Vooropgesteld moet worden dat aan een apotheker - dus de klager sub 1 - de bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv toekomt. Aan de klaagster sub 2 komt een daarvan afgeleid verschoningsrecht toe.

5.3. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat de inbeslaggenomen recepten en medicatielijsten geen voorwerp uitmaken van het strafbare feit waarvan de apotheker wordt verdacht en evenmin tot het begaan daarvan hebben gediend en dat deze vallen onder het aan de apotheker toekomende verschoningsrecht.

5.4. Het verschoningsrecht van de apotheker dient ter bescherming van de belangen van patiënten die zich zonder vrees dat hun persoonlijke gegevens worden geopenbaard in vertrouwen tot een apotheker moeten kunnen wenden.

Dit verschoningsrecht is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de apotheker als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het hiervoor genoemde belang van de patiënten. Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een apotheker zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeft en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. De enkele omstandigheid dat een verschoningsgerechtigde als verdachte wordt aangemerkt, is niet toereikend om zijn verschoningsrecht te doorbreken.

De Rechtbank heeft een en ander terecht tot uitgangspunt genomen.

5.5. De vraag of zich zo uitzonderlijke omstandigheden voordoen dat het belang van de patiënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de apotheker geheimhoudt hetgeen zij hem hebben toevertrouwd, moet wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt, laat zich niet in het algemeen beantwoorden. Bij de beantwoording van die vraag zal in een geval als het onderhavige moeten worden gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit waarvan de apotheker wordt verdacht, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt in verband met het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend en de mate waarin de betrokken belangen van de patiënten worden geschaad indien het verschoningsrecht wordt doorbroken.

5.6. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de samenleving moet kunnen vertrouwen op de onkreukbaarheid van de stand der

apothekers wegens hun prominente rol bij de geneesmiddelenvoorziening, dat de zorgverzekeraars erop moeten kunnen vertrouwen dat apothekers juiste declaraties indienen, dat de gedragingen waarvan de klagers worden verdacht dit vertrouwen kunnen schenden en dat deze ertoe kunnen leiden dat de zorgverzekeraars onnodige kosten maken die tot verhoging van de verzekeringspremies kunnen leiden. De Rechtbank heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat het een groot maatschappelijk belang is dergelijke gedragingen te bestrijden. Aldus heeft de Rechtbank tot uitdrukking gebracht dat de klagers worden verdacht van ernstige misdrijven.

Dat is niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat naar volgt uit hetgeen hiervoor onder 3 sub c is overwogen, die misdrijven zouden zijn begaan gedurende een periode van drie jaren en in het tot de stukken behorende proces-verbaal van de Belastingdienst FIOD-ECD, op 8 juni 2005 opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], ten aanzien van de tegen de klagers gerezen verdenking is gerelateerd dat zij zich vermoedelijk structureel hebben schuldig gemaakt aan het meer declareren bij de zorgverzekeraar dan wettelijk was toegestaan, onder meer door het overleggen van recepten die valselijk waren opgemaakt. Anders dan het middel wil, doet de omstandigheid dat de verdenking zich niet richt op strafbare feiten waardoor medische belangen van de patiënten worden geschaad aan de begrijpelijkheid van dat oordeel niet af.

De Rechtbank heeft voorts overwogen dat inbeslagneming van de recepten en medicatielijsten redelijkerwijze de enige manier is om de waarheid aan de dag te brengen en dat de recepten zullen worden geanonimiseerd en slechts steekproefsgewijs zullen worden gebruikt, waardoor het verschoningsrecht zoveel mogelijk wordt gerespecteerd. Daarin ligt als haar oordeel besloten dat het algemene belang dat patiënten zich in vertrouwen tot een apotheker kunnen wenden en het concrete belang van de patiënten wier persoonlijke gegevens het betreft bij inbeslagneming en gebruik in de strafzaak tegen de verdachten van het bewuste materiaal - ten aanzien van welk materiaal met het oog op controle en fraudebestrijding in de zorg inzage door daartoe bevoegde personen of instanties in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden aanvaard, mits de vertrouwelijkheid tegenover derden is gewaarborgd - redelijkerwijze niet kunnen worden geschaad. Die oordelen zijn evenmin onbegrijpelijk. Dit een en ander in aanmerking genomen, geeft het oordeel van de Rechtbank dat zich zo uitzonderlijke omstandigheden voordoen dat het verschoningsrecht kan worden doorbroken, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het toereikend is gemotiveerd.

5.7. Het middel kan niet tot cassatie leiden.

6. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

7. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2008.