Hoge Raad, 16-05-2008, BC7683, C06/343HR
Hoge Raad, 16-05-2008, BC7683, C06/343HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 mei 2008
- Datum publicatie
- 16 mei 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BC7683
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC7683
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2006:AY8791, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- C06/343HR
- Relevante informatie
- Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81
Inhoudsindicatie
Arbeidrecht. Aansprakelijkheid werkgever ex art. 7:658 lid 2 BW; gezondheidsschade als gevolg van blootstelling aan organische oplosmiddelen; geen bewijs causaal verband met uitoefening van de werkzaamheden (81 RO).
Uitspraak
16 mei 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/343HR
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Werknemer],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel,
t e g e n
ARKEMA VLISSINGEN B.V., voorheen genaamd ATOFINA VLISSINGEN B.V.,
gevestigd te Ritthem, gemeente Vlissingen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de werknemer en de werkgeefster.
1. Het geding in feitelijke instanties
De werknemer heeft bij exploot van 26 april 2001 de werkgeefster gedagvaard voor de kantonrechter te Middelburg en gevorderd, kort gezegd, vergoeding van gezondheidsschade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een voorschot op de schadevergoeding alsmede een vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
De werkgeefster heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 4 maart 2002 de vordering van de werknemer toegewezen met dien verstande dat, naast de schadevergoeding op te maken bij staat, een voorschot op de immateriële schade werd toegewezen van € 5.000,--, een bedrag van € 544,54 voor reis- en verblijfkosten en een bedrag van € 425,10 voor buitengerechtelijke kosten, een en ander vermeerderd met wettelijke rente.
Tegen dit vonnis heeft de werkgeefster hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na tussenarrest van 5 december 2003 te hebben uitgesproken en na getuigenverhoren, heeft het hof op 18 augustus 2006 het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van werknemer alsnog afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft werknemer beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor de werknemer mede door mr. J.N. Stamhuis en voor de werkgeefster mede door mr. N.T. Dempsey, beiden advocaat bij de Hoge Raad.
De advocaat van de werknemer heeft bij brief van 4 april 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de werknemer in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de werkgeefster begroot op € 651,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 16 mei 2008.