Home

Hoge Raad, 11-07-2008, BD3705, 08/01110

Hoge Raad, 11-07-2008, BD3705, 08/01110

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 juli 2008
Datum publicatie
11 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BD3705
Formele relaties
Zaaknummer
08/01110
Relevante informatie
Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 15-11-2025], Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 15-11-2025] art. 1, Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 15-11-2025] art. 6

Inhoudsindicatie

Faillissementsrecht. Faillissementsaanvrage; toestand van te hebben opgehouden te betalen, summierlijk blijken van bestaan vorderingen, pluraliteit schuldeisers; hernieuwde beoordeling in hoger beroep, beoordeling ex nunc. Procesrecht; grievenstelsel, grenzen rechtsstrijd van partijen in appel, uitleg beroepsgronden.

Uitspraak

11 juli 2008

Eerste Kamer

08/01110

RM/IS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [Verzoekster 1],

gevestigd te [vestigingsplaats],

2. [Verzoeker 2],

wonende te [woonplaats],

3. [Verzoeker 3],

wonende te [woonplaats]

4. [Verzoekster 4],

wonende te [woonplaats],

5. [Verzoeker 5],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKERS tot cassatie,

advocaat: mr. J.A.M. Reuser,

t e g e n

[Verweerster],

gevestigd te [vestigingsplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s. en [verweerster].

1. Het geding in feitelijke instanties

Bij verzoekschrift gedateerd 31 december 2007 hebben [verzoeker] c.s. zich gewend tot de rechtbank 's-Gravenhage en verzocht [verweerster] in staat van faillissement te verklaren.

[Verweerster] heeft het verzoek bestreden.

Na mondelinge behandeling van de zaak heeft de rechtbank bij vonnis van 8 februari 2008 [verweerster] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van een rechter-commissaris en met aanstelling van een curator.

Tegen dit vonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Na mondelinge behandeling van de zaak heeft het hof bij arrest van 4 maart 2008 het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot faillietverklaring ten aanzien van [verweerster] afgewezen.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is voor [verzoeker] c.s. toegelicht door hun advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Het middel keert zich tegen het oordeel van het hof dat [verweerster] niet meer verkeert in de toestand te hebben opgehouden te betalen. Daarbij heeft het hof onder meer overwogen dat de vordering van [verzoeker] c.s. op [verweerster] niet summierlijk is komen vast te staan, dat weliswaar enkele andere vorderingen bestaan doch ook is gebleken dat met de meeste schuldeisers een regeling is getroffen, en ten slotte dat namens [verweerster] een bedrag van € 35.000,-- is overgemaakt op de derdenrekening van haar raadsman, welk bedrag volgens de curator toereikend is om de niet-betwiste vorderingen en de kosten te voldoen.

3.2.1 Onderdeel I klaagt dat het hof ten onrechte het verweer van [verzoeker] c.s. heeft verworpen dat zij zich niet voldoende hebben kunnen voorbereiden op de feitelijke en juridische aspecten van het hoger beroep. Het onderdeel betoogt dat het beroepschrift slechts twee summier toegelichte gronden bevatte en dat stukken waarop [verzoeker] c.s. zich bij het hof hebben beroepen, niet tevoren aan hen zijn toegezonden. Het aanvoeren van nieuwe gronden bij de mondelinge behandeling komt volgens hen neer op het aanvoeren van nieuwe grieven, waarop het hof geen acht had mogen slaan.

3.2.2 Het onderdeel faalt omdat het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk de beroepsgronden aldus heeft verstaan dat [verweerster] de vraag of zij verkeerde in een toestand van te hebben opgehouden te betalen, en het bestaan van voldoende steunvorderingen opnieuw aan de orde heeft gesteld, zodat de in dit verband nader aangevoerde feiten en omstandigheden bleven binnen het door de grieven ontsloten gebied. Daaraan kan niet afdoen dat het mede om nieuwe feiten en nieuwe stukken ging, omdat het hof bij zijn hernieuwde beoordeling van het verzoek tot faillietverklaring van [verweerster] ook rekening behoorde te houden met de meest recente gegevens. De aard van de procedure, waarin met spoed wordt beslist, brengt mee dat deze gegevens ook in een laat stadium mochten worden aangevoerd.

3.3 Onderdeel II faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11.

3.4 Onderdeel III keert zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 6.2) dat het geschil met betrekking tot een huurachterstand nog slechts over enkele honderden euro's zou gaan. Het onderdeel miskent dat het hier gaat om een oordeel dat aan de feitenrechter is voorbehouden. Nu dit oordeel niet onbegrijpelijk is, is het onderdeel tevergeefs voorgesteld.

3.5 Onderdeel IV klaagt dat het hof heeft miskend wat juridisch en feitelijk onder de toestand van te hebben opgehouden met betalen moet worden verstaan. Het onderdeel faalt, omdat het uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof moet de hem voorgelegde vraag of de schuldenaar in deze toestand verkeert, beoordelen naar de omstandigheden zoals die zijn gebleken in eerste aanleg én in hoger beroep. Voor het bestaan van deze toestand is pluraliteit van schuldeisers een noodzakelijke voorwaarde, doch de enkele aanwezigheid van deze pluraliteit dwingt niet tot het oordeel dat de schuldenaar in bedoelde toestand verkeert. Het hof mag ten slotte ook rekening houden met betalingen die zijn gedaan aan een ander dan de aanvrager nadat het faillissement door de rechtbank is uitgesproken. Op dit een en ander stuiten alle klachten van het onderdeel af.

3.6 Onderdeel V bestrijdt, als onbegrijpelijk, het oordeel van het hof dat een bedrag van € 35.000,-- toereikend is om de resterende betwiste en onbetwiste schuldvorderingen te voldoen. Het onderdeel ziet eraan voorbij dat dit oordeel is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, en in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht, en het maakt voor het overige niet duidelijk op grond waarvan dit oordeel onbegrijpelijk is. Het onderdeel treft dus geen doel.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 11 juli 2008.