Hoge Raad, 19-12-2008, BG1681, C07/150HR
Hoge Raad, 19-12-2008, BG1681, C07/150HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 december 2008
- Datum publicatie
- 19 december 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BG1681
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BG1681
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8862, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- C07/150HR
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Verschuldigdheid Vut-bijdrage uit hoofde van ondernemings- of bedrijfstak-CAO; toepassingsbereik algemeen verbindend verklaarde CAO, uitleg van werkingssfeerbepaling.
Uitspraak
19 december 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/150HR
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de stichting STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Stichting en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
De Stichting heeft bij exploot van 14 oktober 2004 [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam, sector kanton, en gevorderd, kort gezegd, [verweerster] te veroordelen om aan de Stichting te betalen een bedrag van € 54.309,50, met rente en kosten.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort gezegd, de Stichting te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.657,91 aan [verweerster].
De kantonrechter heeft bij vonnis van 27 mei 2005 in conventie de vordering afgewezen en in reconventie de vordering toegewezen. De reconventionele vordering is in cassatie niet meer aan de orde.
Tegen dit vonnis heeft de Stichting hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 12 januari 2007 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Stichting beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten voor de Stichting mede door mr. J.N. Stamhuis, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van hetgeen is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1 tot en met 2.8.
Wat het in de conclusie in 2.3 opgenomen art. 2 lid 2 van de Arbeidsvoorwaarden-CAO en het in 2.8 opgenomen art. 1a lid 2 van de Vut-CAO betreft, moet worden uitgegaan van de opmaak zoals deze is weergegeven in de originele, van de handtekening van de Advocaat-Generaal voorziene versie van de conclusie.
3.2 Het gaat in deze zaak om de vraag of [verweerster] jegens de Stichting gehouden is tot betaling van Vut-bijdragen ingevolge de Vut-CAO. [Verweerster] is van mening dat dat niet het geval is, en de kantonrechter en het hof zijn haar daarin gevolgd, aangezien naar hun oordeel die CAO blijkens de in art. 1a lid 2 opgenomen algemeen verbindend verklaarde werkingssfeerbepaling niet op haar van toepassing is. In cassatie is in het bijzonder van belang of [verweerster] reeds buiten het toepassingsbereik van de CAO valt op de grond dat zij, in de zin van dat artikellid, een eigen CAO dient toe te passen nu zij een zogenoemde Login-CAO heeft afgesloten (een met de Vakbond Landelijke Bedrijfsorganisatie Verkeer gesloten ondernemings-CAO), dan wel of daarvoor aan nadere in dat artikellid vermelde voorwaarden moet zijn voldaan.
3.3 De kantonrechter overwoog in dit verband samengevat onder meer het volgende:
(i) De ondernemings-CAO is een rechtsgeldige CAO en aan [verweerster] is op 14 maart 2004 ontheffing verleend van de algemeen verbindend verklaarde Arbeidsvoorwaarden-CAO.
(ii) Het verweer van [verweerster] dat de eis van gelijkwaardigheid van het arbeidsvoorwaardenpakket niet geldt voor ondernemingen die een ondernemings- of bedrijfstak-CAO dienen toe te passen, treft doel, aangezien het arbeidsvoorwaardenpakket van een werknemer in een bedrijf dat valt onder de werking van een ondernemings-CAO immers in de desbetreffende CAO wordt vastgesteld. Pas wanneer een bedrijf niet valt onder een CAO is de gelijkwaardigheid van het arbeidsvoorwaardenpakket van belang.
(iii) Uit de opmaak van de bepaling ten aanzien van de werkingssfeer van de Arbeidsvoorwaarden-CAO blijkt dat de voorwaarden ter zake van de hoofdactiviteit van de onderneming en ter zake van de gelijkwaardigheid van het niveau van het arbeidsvoorwaardenpakket aan dat van de CAO slechts gelden voor ondernemingen die over een eigen arbeidsvoorwaardenpakket beschikken (en niet voor ondernemingen die een eigen CAO dienen toe te passen). De twee voorwaarden staan namelijk iets ingesprongen in de tekst, waardoor zij deel uitmaken van het derde gedachtestreepje waarin de ondernemingen die over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken worden genoemd. Onbegrijpelijk is dat de Stichting wél de ontheffing voor de Arbeidsvoorwaarden-CAO als zodanig erkent, maar niet de ontheffing voor de Vut-CAO, terwijl de omschrijving van de werkingssfeer voor de beide CAO's dezelfde is.
3.3 Het hof overwoog in rov. 3.7 onder meer als volgt:
"Nu tussen partijen vaststaat dat de werkingssfeer van de verschillende CAO's voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen redelijkerwijs dient samen te vallen, kan in de opmaak van artikel 2 van de arbeidsvoorwaarden-CAO een aanwijzing worden gevonden voor de uitleg zoals door [verweerster] voorgestaan. Het hof onderschrijft in zoverre het oordeel van de rechtbank en maakt dat tot het zijne. Het hof voelt zich in dit oordeel gesterkt door de komma voor 'danwel over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken' in de aan de orde zijnde bepaling van de VUT-CAO. Anders dan de Stichting kennelijk meent, kan aan de meervoudsvorm direct voor de gedachtenstreepjes in deze bepaling niet de conclusie worden verbonden dat wordt verwezen naar zowel het begrip arbeidsvoorwaardenpakket als het begrip collectieve arbeidsovereenkomst. Het woord "voldoen" kan logischerwijs niet anders dan verwijzen naar ondernemingen, omdat alleen ondernemingen een hoofdactiviteit hebben. [...] Tot slot acht het hof de rechtsgevolgen van de door de rechtbank voorgestane uitleg goed verdedigbaar. De werknemersbelangen zijn wanneer sprake is van een ondernemings- of bedrijfstak-CAO immers behartigd door een (of meer) werknemersorganisatie(s), en de formele vereisten die gelden voor de totstandkoming van een CAO, terwijl dit bij een arbeidsvoorwaardenpakket niet het geval hoeft te zijn. Dat het werkingssfeerartikel nadere voorwaarden stelt aan ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket kennen en deze niet stelt aan ondernemingen waarvoor een CAO geldt, is dan ook zeer wel verklaarbaar."
3.4.1 Onderdeel 1 van het middel acht dit oordeel onjuist en voert daartoe verschillende argumenten aan die ten dele berusten op de opmaak en de tekst van de werkingssfeerbepaling, en die ten dele een beroep doen op de onaannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de door de kantonrechter en het hof gegeven uitleg van die bepaling. Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld, omdat het oordeel dat de Vut-CAO ingevolge art. 1a lid 2 niet op [verweerster] van toepassing is, juist is. Met betrekking tot enkele in het onderdeel aangevoerde klachten wordt nog het volgende overwogen. Daarbij geldt als onbestreden uitgangspunt dat de werkingssfeer van de beide CAO's redelijkerwijs dient samen te vallen.
3.4.2 De op de opmaak van art. 2 lid 2 van de Arbeidsvoorwaarden-CAO gebaseerde klachten gaan niet op omdat, anders dan in het onderdeel weergegeven, de tekst "Daarbij worden de volgende voorwaarden gesteld:" op zodanige wijze staat ingesprongen dat de bedoelde voorwaarden worden gesteld voor het door het derde gedachtestreepje bedoelde geval van ondernemingen die "over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken", en juist niet voor de bij de eerste en tweede gedachtestreepjes bedoelde gevallen van ondernemingen die (eerste streepje) "een eigen CAO dienen toe te passen; ofwel" (tweede streepje) "een eigen bedrijfstak CAO dienen toe te passen".
3.4.3 Aldus vormt de opmaak van de Arbeidsvoorwaarden-CAO veeleer een bevestiging van de door de kantonrechter en het hof voor juist gehouden uitleg van de Vut-CAO. De juistheid van die uitleg wordt ook ondersteund door het kommagebruik, zoals nader uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.13.
Voorzover argumenten worden ontleend aan de meervoudsvorm van het woord "voldoen", dat volgens het hof logischerwijs niet anders zou kunnen verwijzen dan naar ondernemingen omdat alleen ondernemingen een hoofdactiviteit hebben, zijn die argumenten niet van veel gewicht. De verwijzing naar "ondernemingen" kan immers zowel slaan op ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket hebben afgesloten, als op ondernemingen die een eigen CAO dan wel een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe passen.
3.4.4 Ook de klachten betreffende de (on)aannemelijkheid van de aan deze of gene uitleg verbonden rechtsgevolgen zijn tevergeefs voorgesteld.
3.4.5 Het hof heeft, naast de argumenten ontleend aan de tekst en de opmaak van de bepaling, in aanmerking genomen dat wanneer sprake is van een ondernemings- of bedrijfstak-CAO de werknemersbelangen worden behartigd door een (of meer) werknemersorganisatie(s) en de formele vereisten die gelden voor de totstandkoming van een CAO, terwijl dit bij een arbeidsvoorwaardenpakket niet het geval hoeft te zijn. Dat het werkingssfeerartikel nadere voorwaarden stelt aan ondernemingen die een eigen arbeidsvoorwaardenpakket kennen en deze niet stelt aan ondernemingen waarvoor een CAO geldt, is dan ook zeer wel verklaarbaar, aldus het hof. Daarop is de Stichting in het middel niet teruggekomen, met reden, want hiermee is inderdaad een verklaring gegeven voor het verschil dat op het punt van de nader te stellen voorwaarden in de werkingssfeerbepaling wordt gemaakt tussen enerzijds ondernemingen die een eigen CAO of een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe te passen en anderzijds ondernemingen die over een eigen - zonder bemoeienis van een werknemersorganisatie - vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken. Dat geldt in het bijzonder voor de voorwaarde van de gelijkwaardigheid van de arbeidsvoorwaarden. Iets anders is of de werknemersbelangen daadwerkelijk worden behartigd door de bij de totstandkoming van de ondernemings-CAO betrokken bond. Daarover is in de feitelijke instanties gestreden, maar in cassatie is niet opgekomen tegen het oordeel van het hof in rov. 3.4 dat erop neerkomt dat sprake is van een reële en rechtsgeldige CAO.
3.4.6 Anders dan in het onderdeel wordt aangevoerd, heeft het hof het doel van de werkingssfeerbepaling van de Vut-CAO niet miskend. Dat doel is niet het creëren van uniforme arbeidsvoorwaarden en het in zoverre uitsluiten van concurrentie op het gebied van de vrijwillige uittreding binnen de bedrijfstak. Dat is wel het doel van de algemeen verbindend verklaring van de Vut-CAO.
De Advocaat-Generaal heeft in zijn conclusie onder 4.23 en volgende het in het (destijds geldende) Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen, Stcrt. 1998, 240, neergelegde ministeriële beleid geschetst dat werd gevoerd bij de beoordeling van verzoeken tot algemeen verbindend verklaring van CAO-bepalingen. Daaruit moet worden afgeleid dat het beleid ruimte liet voor het op ondernemingsniveau afsluiten van eigen ondernemings-CAO's, waartegen weliswaar bezwaren konden worden aangevoerd, maar die niettemin grond konden geven voor de generieke ontheffing van de branche-CAO zonder dat de materiële inhoud van de arbeidsvoorwaarden werd getoetst. Wel werd in het toetsingskader, zoals nader is uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal, als voorwaarde voor algemeen verbindend verklaring de eis gesteld dat de werkingssfeer van de CAO helder was omschreven, dat geen overlapping met een of meer andere CAO's kon ontstaan, en dat eventuele afbakeningsproblemen door partijen zelf dienden te worden opgelost voordat tot algemeen verbindend verklaring of de verlenging daarvan werd overgegaan. Tegen deze achtergrond en gelet op hetgeen de bij de Vut-CAO betrokken partijen omtrent de toepassing van het destijds geldende beleid moesten verwachten, is geen sprake van een onaannemelijk rechtsgevolg dat in de weg staat aan de hiervoor juist bevonden uitleg van de werkingssfeerbepaling van de Vut-CAO. Het duidelijk beperken van de werkingssfeer door daarvan de ondernemingen die "een eigen CAO dienen toe te passen" uit te sluiten, zonder verder onderzoek naar de gelijkwaardigheid van de in de ondernemings-CAO overeengekomen arbeidsvoorwaarden of naar het relatieve gewicht van de feitelijke werkzaamheden van de betrokken onderneming, past veeleer bij het destijds met betrekking tot algemeen verbindend verklaring van CAO's gevoerde beleid.
3.5 Onderdeel 2 dat zich keert tegen een de beslissing van het hof niet dragende overweging, kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Stichting in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 december 2008.