Hoge Raad, 06-03-2009, BG5051, C07/138HR
Hoge Raad, 06-03-2009, BG5051, C07/138HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 6 maart 2009
- Datum publicatie
- 6 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BG5051
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG5051
- Zaaknummer
- C07/138HR
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige overheidsdaad. Formele rechtskracht; vergoeding van planschade, goedkeuring van door gemeenteraad vastgesteld bestemmingsplan, rechtmatigheid besluit GS. Hoger beroep, grievenstelsel, toelaatbaarheid van nieuwe grief bij pleidooi.
Uitspraak
6 maart 2009
Eerste Kamer
Nr. C07/138HR
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,
t e g e n
1. DE STAAT DER NEDERLANDEN, (Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Verkeer en Waterstaat,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema,
2. DE PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
3. DE GEMEENTE ALBLASSERDAM,
zetelende te Alblasserdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
4. N.V. NEDERLANDSE SPOORWEGEN,
VERWEERSTER in cassatie,
gevestigd te Utrecht,
advocaat: mr. M.W. Scheltema,
5. PRORAIL B.V., voorheen Railinfrabeheer B.V.,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als [eiseres] en verweerders afzonderlijk als respectievelijk de Staat, de Provincie, de Gemeente, NS en Prorail; verweerders zullen gezamenlijk worden aangeduid als de Staat c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiseres] heeft bij exploten van 13, 14 en 15 augustus 2003 de Staat c.s. gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. Na wijziging van eis - bij memorie van grieven in hoger beroep - heeft [eiseres], kort gezegd, een aantal verklaringen voor recht gevorderd welke erop neerkomen dat de Staat c.s. afzonderlijk of tezamen jegens [eiseres] onrechtmatig hebben gehandeld, alsmede dat zij hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van vergoeding voor de schade die [eiseres] als gevolg van dat onrechtmatig handelen heeft geleden in de periode van 15 april 1993 tot 1 april 2003.
De Staat c.s. hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 9 maart 2005 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 25 januari 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Provincie en de Gemeente mede door mr. M.S. Goeman, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 28 november 2008 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de punten 1.1 - 1.44 van de conclusie van de Advocaat-Generaal en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 De onderdelen VI.C en VI.D zijn in de schriftelijke toelichting van de advocaat van [eiseres] ingetrokken.
De in de onderdelen I.A-C, II.A-C, III.A-B, V, en VI.A-B aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3.1 Onderdeel IV heeft betrekking op het volgende.
Op 21 april 1994 heeft de Raad van de Gemeente het bestemmingsplan Nieuwland vastgesteld. Bij besluit van 6 december 1994, op 14 december 1994 aan de Raad bekend gemaakt, hebben Gedeputeerde Staten van de Provincie (hierna: GS) dat bestemmingsplan gedeeltelijk goedgekeurd.
GS hebben geprobeerd een daarbij gemaakte fout te herstellen door een, eveneens op 6 december 1994 gedateerde, "verbeterde expeditie" van het goedkeuringsbesluit op te stellen waarin een door hen bedoelde beperking wel is opgenomen, en deze op 4 januari 1995 aan de Gemeente toe te zenden.
Bij uitspraak van 7 februari 1997 heeft de ABRS vastgesteld dat de "verbeterde expeditie" van rechtswege nietig is en heeft zij GS opgedragen het besluit van 6 december 1994 dat op 14 december 1994 aan de Raad is bekendgemaakt alsnog ter inzage te leggen.
[Eiseres] heeft haar vordering tot schadevergoeding mede gegrond op de nietigheid van de "verbeterde expeditie". De rechtbank heeft te dien aanzien geoordeeld:
"3.9 Met voornoemde uitspraak van de ABRS is de onrechtmatigheid van het goedkeuringsbesluit van 6 december 1994 in principe gegeven. Het gevolg van de gang van zaken rond het goedkeuringsbesluit is dat het bestemmingsplan uiteindelijk op een later tijdstip onherroepelijk is geworden. De door [eiseres] gestelde geleden schade zou deels gerelateerd zijn aan die vertraging. Gelet echter op de meest recente jurisprudentie van de ABRS is niet de datum waarop het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, maar de datum waarop het bestemmingsplan van kracht is geworden, bepalend voor het antwoord op de vraag of en vanaf welk moment (plan)schade is geleden. Daarom kan niet geoordeeld worden dat door de verbeterde expeditie het recht op planschade in tijdsduur is beperkt en heeft [eiseres] als gevolg van de verbeterde expeditie niet een vorm van schade geleden die in deze procedure voor vergoeding in aanmerking kan komen."
[Eiseres] heeft in haar achtste grief deze overweging bestreden met een betoog dat ervan uitging dat het van kracht worden van het bestemmingsplan voor de beoordeling van de onderhavige vordering van [eiseres] niet relevant was, omdat gegeven de onrechtmatigheid van de terinzagelegging van de (nietige) 'verbeterde expeditie' zonder meer verwijzing naar de schadestaatprocedure moet volgen, aangezien de hoogte van de schade pas daarin aan de orde komt.
Het hof heeft deze grief verworpen op de volgende grond:
"3.6 [Eiseres] heeft voorts de onrechtmatigheid van de ter inzage legging van de (nietige) 'verbeterde expeditie' aan haar vordering ten grondslag gelegd. In eerste aanleg had zij haar vordering op dit punt beperkt tot het geval dat zou blijken dat als gevolg van die ter inzage legging de peildatum voor het kunnen krijgen van planschade pas vanaf een latere datum kan worden gerealiseerd. Het oordeel van de rechtbank dat uit de jurisprudentie van de ABRS voldoende duidelijk blijkt dat schadevergoeding kan worden toegekend vanaf het van kracht worden van het bestemmingsplan, vecht [eiseres] in appel niet aan. Zij voert thans kennelijk slechts aan dat, gegeven de onrechtmatigheid van die ter inzage legging, zonder meer verwijzing naar de schadestaatprocedure moet volgen omdat daarin pas over de hoogte van de schade zal worden gedebatteerd. Dit betoog kan niet slagen. Uit het oordeel van de rechtbank volgt dat voor [eiseres] geen schade kan zijn voortgevloeid uit de ter inzage legging van de 'verbeterde expeditie'. [Eiseres] heeft in hoger beroep onvoldoende onderbouwd op welke wijze zij daardoor wel schade zou (kunnen) hebben geleden. Aan de voorwaarde voor verwijzing naar de schadestaatprocedure, dat de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk is, is derhalve niet voldaan."
3.3.2 Onderdeel IV komt hiertegen op met een rechts- en een motiveringsklacht, die beide erop neerkomen dat het hof heeft miskend dat [eiseres] wel degelijk (voldoende) heeft onderbouwd dat en op welke wijze zij schade heeft, althans kan hebben geleden door de nietige 'verbeterde expeditie' en dat het hof in dit verband aandacht had moeten besteden aan het betoog van [eiseres] dat het onmogelijk is om planschadevergoeding te verkrijgen over de periode gelegen tussen het eerste en het tweede van kracht worden van het bestemmingsplan. Daarbij verdient aantekening dat de rechtbank in rov. 1.16 heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan "Nieuwland" op 25 juli 1995 van kracht is geworden en in rov. 1.19 dat het op 21 januari 1998 van kracht is geworden; hiertegen is in hoger beroep geen grief gericht.
Het in het onderdeel bedoelde betoog is nog niet naar voren gebracht in de memorie van grieven, maar pas in punt 4.2 van de pleitnota van de advocaat van [eiseres] in hoger beroep. Anders dan in de in de memorie van grieven voorgedragen achtste grief wordt in dat betoog bij pleidooi het van kracht worden van het bestemmingsplan als wel degelijk relevant voor het in deze zaak te geven oordeel aangemerkt en wordt daarin de vraag aan de orde gesteld hoe het eerste en het tweede van kracht worden van het bestemmingsplan "Nieuwland" zich tot elkaar verhouden en wat de invloed van deze gang van zaken is op het recht van [eiseres] op vergoeding van planschade. Het houdt aldus een bestrijding van het vonnis van de rechtbank op een nieuwe grond in en derhalve een nieuwe grief. Nu deze grief niet in de memorie van grieven naar voren is gebracht en uit de stukken van het geding niet blijkt dat de geïntimeerden tijdens de pleitzitting voor het hof ondubbelzinnig ermee hebben ingestemd dat deze grief alsnog in de rechtsstrijd zou worden betrokken, heeft het hof terecht deze nieuwe grief buiten beschouwing gelaten. Het behoefde dat in zijn arrest niet verder toe te lichten. Onderdeel IV faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat, NS en Prorail begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, en aan de zijde van de Provincie en de Gemeente begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 6 maart 2009.