Home

Hoge Raad, 03-03-2009, BG7244, 07/11262

Hoge Raad, 03-03-2009, BG7244, 07/11262

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 maart 2009
Datum publicatie
3 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BG7244
Formele relaties
Zaaknummer
07/11262

Inhoudsindicatie

Vormverzuim. Het Hof heeft kennelijk - en niet onbegrijpelijk - geoordeeld dat de beweerde onregelmatigheden rond de totstandkoming van de door verdachte in België afgelegde verklaringen niet hebben plaatsgevonden i.h.k.v. het voorbereidend onderzoek van de in deze zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde meineed (vgl. HR LJN AM2533).

Uitspraak

3 maart 2009

Strafkamer

nr. 07/11262

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 juni 2007, nummer 22/005911-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Nederhof" te Middelburg.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.H. Ruys, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 11 september 2006 te Rotterdam ter openbare terechtzitting van de meervoudige kamer voor behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam als getuige in de zaak tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2], nadat hij in handen van de voorzitter van de meervoudige kamer op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:

A.

(op vragen over het verhoor van hem als verdachte voor onderzoeksrechter J. Mahieu te Antwerpen op 5 september 2005):

"ik heb niet verklaard over Colombianen"

en

"ik heb niet verklaard dat ik 100.000 euro heb zien overhandigen door de Colombianen aan [betrokkene 3]"

en

B.

(op vragen van verhoor van hem als verdachte op 4 september 2005 te België):

"ik heb niet verklaard dat [betrokkene 2] en ikzelf wisten dat het over de invoer van cocaïne ging" (haak 17)

en

"ik heb niet verklaard dat we ruim een jaar gaande geweest zijn met de invoer van een partij cocaïne" (haak 21)

en

C.

(op vragen over het verhoor van hem als verdachte op 15 september 2005 te België):

"ik heb niet verklaard dat de man die ik ken als [...] met het idee van de haspels op de proppen kwam" (haak 1)."

2.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal verdenking meineed, opgemaakt ter terechtzitting van de Rechtbank te Rotterdam van 11 september 2006, voor zover inhoudende als de verklaring van de verdachte:

"Op vragen van mr. P.H. Ruys, met betrekking tot het verhoor van mij als verdachte voor J. Mahieu, ondervoorzitter-onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen op 5 september 2005 te 10.30 uur antwoord ik u:

Ik heb niet verklaard:

- over Colombianen;

-"Ik heb 100.000,- euro zien overhandigen door de Colombianen aan [betrokkene 3]."

Nadat op 12 september 2006 deze verklaring aan de getuige is voorgelezen heeft hij desgevraagd gezegd bij die verklaring te blijven volharden en heeft hij deze ondertekend."

b. een proces-verbaal van ondervraging, opgemaakt door J. Mahieu, Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, van 5 september 2005, voor zover inhoudende als de verklaring van de verdachte:

"Ik had contact met de Columbianen. De laatste keer was vorige vrijdag. De keer daarvoor was vorige dinsdag of woensdag. Vrijdag ging het over het feit dat het transport vertrokken was. Sinds een jaar ben ik met die invoer bezig. Er was mij een vaste job en een paar honderdduizend euro beloofd. Mijn contact met de Columbianen is ontstaan door [betrokkene 3]. Ik was toen bij de contacten tussen [betrokkene 3] en de Columbianen. Hij vertelde zelf dat het om drugs ding. Ik heb 100.000 euro zien overhandigen door de Columbianen aan [betrokkene 3].

Eventuele verbeteringen en toevoegingen: -

Bijzondere omstandigheden: -

Na voorlezing volhardt en tekent met ons, en ontvangt kopie van huidig verhoor."

c. een proces-verbaal verdenking meineed, opgemaakt ter terechtzitting van de Rechtbank te Rotterdam van 11 september 2006, voor zover inhoudende als de verklaring van de verdachte:

"Op vragen van de advocaat mr. P.H. Ruys, met betrekking tot het verhoor van mij als verdachte op 4 september 2005 te België afgelegd, antwoord ik u:

Ik heb niet verklaard:

Zie de door de rechtbank uitgehaakte passages, genummerd 1 t/m 24 in mijn verklaring, welke hieraan is gehecht.

Aanvullend verklaar ik:

- ter zake van haak 17: "Ik heb de term cocaïne nooit zelf in de mond genomen."

Op vragen van de advocaat mr. P.H. Ruys, met betrekking tot het verhoor van mij als verdachte op 15 september 2005 te België afgelegd, antwoord ik u:

Ik heb niet verklaard:

Zie de door de rechtbank uitgehaakte passages, genummerd 1 t/m 4 in mijn verklaring, welke hieraan is gehecht.

Nadat op 12 september 2006 deze verklaring aan de getuige is voorgelezen heeft hij desgevraagd gezegd bij die verklaring te blijven volharden en heeft hij deze ondertekend."

d. een proces-verbaal van verhoor van GDA-Antwerpen van 4 september 2005, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Ik wens u te verklaren:

[betrokkene 2] en ikzelf wisten dat het over de invoer van cocaïne ging. (haak 17)

We zijn dan ruim een jaar gaande geweest met de invoer van een partij cocaïne. (haak 21)

V: Wij geven u lezing van het proces-verbaal van verhoor. Hebt u aan uw verklaring nog iets toe te voegen of te verbeteren?

A: neen.

Na lezing tekent ondervraagde."

e. een pro justitia verhoorblad van GDA-Antwerpen Drugs van 15 september 2005, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Heden bevestig ik mijn verklaringen reeds afgelegd in het dossier.

U toont mij foto 1: Ik ken deze als [...]. Het was hij die met het idee van de haspels op de proppen kwam. (haak 1)

Na het doorlezen van mijn verhoor verklaar ik dat:

- ik wens mijn verklaringen niet te verbeteren of er iets aan toe te voegen.

Na doorlezen, bevestigt en tekent."

f. een brief van J. Mahieu, voornoemd, en P. de Schutter, griffier, voor zover inhoudende:

"Ingevolge Uw vraag hoe het verhoor van [verdachte] verlopen is, kan ik U verwijzen naar de inhoud van de pro justitia van het verhoor van [verdachte].

Het verhoor had plaats in mijn kabinet, mijn griffier de heer Peter De Schutter was de hele tijd aanwezig. Het verhoor had plaats tussen 10.13 u en 10.22 u.

Voorafgaandelijk aan het verhoor kreeg [verdachte] kennis van zijn rechten.

De vragen die ik stelde zijn letterlijk geacteerd en de antwoorden die hij gaf, werden tevens letterlijk geacteerd, zonder dat er enige wijziging, zelfs geen stijl- of grammaticale wijziging, aan toegevoegd werd. Na het verhoor heeft [verdachte] het volledige verhoor kunnen nalezen en werd hem de mogelijkheid gegeven om verbeteringen en aanvullingen te geven, hetgeen niet gebeurde. Het verhoor werd beëindigd om 10.22 u door ondertekening door [verdachte], mijn griffier en mijzelf."

g. een proces-verbaal van getuigenverhoor, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:

"Bij verhoor van getuige [getuige 1] is aanwezig:

- mr. P.H. Ruys, de raadsvrouwe van de verdachte [verdachte]; niet aanwezig bij het begin van het verhoor.

Ik ben [getuige 1], hoofdinspecteur gerechtelijke Dienst van het Arrondissement en officier van gerechtelijke politie in burger, welke titel betrekking heeft op het feit dat ik hulpofficier van de procureur des konings ben.

Ik ben het verhoor niet ingegaan met instructies. Ik heb [verdachte] gezegd hoe de zaken ervoor stonden. Als je 4200 kilo invoert, sta je er slecht voor. Ik heb de tapmaatregel genoemd en ik heb ook gezegd dat [betrokkene 2] al was aangehouden, maar niet dat [betrokkene 2] zijn aandeel had toegegeven. Ik veronderstelde dat hij wist waar het over ging. Ik zal wel zoiets tegen [verdachte] hebben gezegd als: het is beter dat je nu met de waarheid voor de dag komt.

[Verdachte] begon spontaan te verklaren. Hij heeft zijn verhaal verteld en dat heb ik aangevuld met vragen. Terwijl hij vertelde heb ik het verhaal in de computer opgetekend in de vorm van een relaas van de conversatie. Het is een normale werkwijze dat vragen die worden gesteld en bevestigend worden beantwoord als een verklaring van de verhoorde wordt weergegeven.

De verklaring wordt aan [verdachte] voorgelezen terwijl het scherm naar hem toe wordt gedraaid, zodat hij kan meelezen. Daarna ga ik een kopij maken en leg ik het origineel aan hem voor om te ondertekenen. Hij krijgt een kopij van de verklaring. Daar tekent hij ook voor. Bij de eerste verhoren heeft [verdachte] direct zijn handtekening gezet. Hij heeft wel tijd gekregen om de verklaringen door te lezen. Mijn geheugen is goed. Opvallende dingen onthoud ik.

Doorgelezen, volhard en ondertekend."

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat de door de verdachte in België afgelegde verklaringen niet tot het bewijs mogen worden gebezigd.

3.2. Het in het middel bedoelde verweer is door het Hof als volgt samengevat en verworpen:

"Nadere bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat artikel 6 EVRM van toepassing is op de in de tenlastelegging aangeduide in België van de verdachte afgenomen verhoren en dat de in dit artikel neergelegde waarborgen niet zijn nageleefd. De betreffende verklaringen van de verdachte kunnen derhalve niet bijdragen tot het bewijs tegen de verdachte in de onderhavige (meineed)zaak. (...)

Het hof oordeelt hierover als volgt.

De omstandigheden rond de totstandkoming van de in België door de verdachte afgelegde verklaringen (zoals het geven van de cautie, het verstrekken van afschriften van de verklaringen, de dossierkennis van de verhoorder, wat door andere getuigen over het betreffende onderwerp is verklaard) kunnen een rol spelen bij de beoordeling of de betreffende verklaringen kunnen worden gebruikt voor het bewijs van feiten waar deze verklaringen betrekking op hebben. Dergelijke aspecten spelen echter geen rol bij de vraag of de verdachte zich nadien in Nederland schuldig heeft gemaakt aan meineed doordat hij als getuige in de zaak tegen een ander onder ede heeft ontkend dat hij de betreffende verklaringen of bepaalde onderdelen daarvan in België in werkelijkheid heeft afgelegd. Slechts de vraag of de verdachte de verklaringen als weergegeven in de betreffende processen-verbaal heeft afgelegd, is relevant (...)".

3.3. Het Hof heeft kennelijk - en niet onbegrijpelijk - geoordeeld dat de beweerde onregelmatigheden rond de totstandkoming van de door de verdachte in België afgelegde verklaringen niet hebben plaatsgevonden in het kader van het voorbereidend onderzoek van de in deze zaak tenlastegelegde en bewezenverklaarde meineed. Het Hof heeft het verweer dus terecht verworpen (vgl. HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004, 376).

4. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 3 maart 2009.