Home

Hoge Raad, 10-03-2009, BG8959, 07/11939 B

Hoge Raad, 10-03-2009, BG8959, 07/11939 B

Gegevens

Inhoudsindicatie

Beslag ex art. 94 Sv van geldbedragen. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AD5966. Vlgs de Rb. vordert het belang van de strafvordering niet meer dat het beslag voortduurt. Door daarnaast te oordelen dat het “redelijk en maatschappelijk niet verantwoord is de gelden aan klager terug te geven, nu hij – gelet op zijn verklaring dat de geldbedragen toebehoren aan zijn broer dan wel aan het familiebedrijf van zijn vader in Nigeria – niet buiten redelijke twijfel als rechthebbende op/eigenaar van de betrekkelijke geldbedragen kan worden aangemerkt”, heeft de Rb. een andere dan de toepasselijke - en dus een onjuiste – maatstaf aangelegd.

Uitspraak

10 maart 2009

Strafkamer

Nr. 07/11939 B

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 26 april 2007, nummer RK 06/1305, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Schipper heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank te Haarlem opdat de zaak op het bestaande beklag opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift met de klacht dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft toegepast, althans de ongegrondverklaring onvoldoende en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.

2.2. Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op de voet van art. 94 Sv onder de klager gelegde beslag, met last tot teruggave aan de klager van de inbeslaggenomen € 10.900,- en 60 Zwitserse Francs.

2.3. De bestreden beschikking houdt het volgende in:

"Vaststaat dat bedoelde geldbedragen op 13 maart 2006 op rechtmatige wijze onder klager in beslag zijn genomen en dat het beslag nog voortduurt.

Namens klager is er, zakelijk weergegeven, onder meer op gewezen, dat:

- er geen verband is tussen het inbeslaggenomen geld en welk strafbaar gronddelict dan ook;

- het enkele feit dat hij in het bezit was van bovenstaand bedrag, niet kan betekenen dat hij reeds daarom een strafbaar feit heeft gepleegd;

- hij een valide verklaring heeft voor de herkomst van het geld;

- het geld komt uit legale bronnen uit Nigeria en was bedoeld voor de aanschaf van een vrachtauto;

- er dan ook geen reden is om het beslag nog langer te laten voortduren.

De officier van justitie heeft medegedeeld, dat klager ter zake van witwassen zal worden vervolgd en zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het geld verbeurd zal verklaren.

De rechtbank is op grond van de thans voorhanden zijnde stukken en het verhandelende in raadkamer van oordeel, dat het Openbaar Ministerie de verdenking dat er met betrekking tot genoemde geldbedragen sprake is van witwassen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook niet van oordeel dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het geld verbeurd zal verklaren. Ook overigens is niet gebleken dat de handhaving van het beslag nog langer nodig is voor het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslagneming toestaat.

De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het klaagschrift desondanks ongegrond dient te worden verklaard, aangezien het redelijk en maatschappelijk niet verantwoord is de gelden aan klager terug te geven, nu hij - gelet op zijn verklaring dat de geldbedragen toebehoren aan zijn broer dan wel aan het familiebedrijf van zijn vader in Nigeria - niet buiten redelijke twijfel als rechthebbende op / eigenaar van de betrekkelijke geldbedragen kan worden aangemerkt."

2.4. Het gaat hier om onder de klager op de voet van art. 94 Sv in beslag genomen geldbedragen. In een geval als het onderhavige dient de Rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, b. de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd (vgl. HR 25 september 2001, LJN AD5966, NJ 2002, 109).

2.5. De onder a. bedoelde omstandigheid doet zich volgens de Rechtbank niet langer voor. Door daarnaast te oordelen dat "het redelijk en maatschappelijk niet verantwoord is de gelden aan klager terug te geven, nu hij - gelet op zijn verklaring dat de geldbedragen toebehoren aan zijn broer dan wel aan het familiebedrijf van zijn vader in Nigeria - niet buiten redelijke twijfel als rechthebbende op/eigenaar van de betrekkelijke geldbedragen kan worden aangemerkt", heeft de Rechtbank een andere dan de toepasselijke - en dus een onjuiste - maatstaf aangelegd. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.

3. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden beschikking;

verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2009.