Hoge Raad, 03-03-2009, BG9218, 07/13565 B
Hoge Raad, 03-03-2009, BG9218, 07/13565 B
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 maart 2009
- Datum publicatie
- 4 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BG9218
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG9218
- In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBZUT:2007:BB8606, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 07/13565 B
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 67, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 126nd, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 126nf, Wet bescherming persoonsgegevens [Tekst geldig vanaf 25-05-2018] [Regeling ingetrokken per 2018-05-25], Wet bescherming persoonsgegevens [Tekst geldig vanaf 25-05-2018] [Regeling ingetrokken per 2018-05-25] art. 16
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag. Gevoelige gegevens. Art. 126nd Sv. Het OM heeft i.h.k.v. een strafrechtelijk onderzoek gevorderd dat het ziekenhuis identiteitsgegevens zal verstrekken. In cassatie staat de vraag centraal of de verzochte gegevens gegevens zijn a.b.i. art. 126nd.2 derde volzin Sv. HR: uit de wetgeschiedenis volgt dat niet alleen gegevens die de gezondheid van een persoon direct betreffen maar ook gegevens waaruit informatie over de gezondheid van een persoon kan worden afgeleid gegevens zijn waarop art. 126nd.2 derde volzin Sv het oog heeft. Het oordeel van de Rb dat uit de identiteitsgegevens van personen die zich voor enige vorm van medische hulp of informatie bij een ziekenhuis hebben gemeld, indirect informatie over de gezondheid van de betreffende personen kan worden afgeleid, geeft derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Uitspraak
3 maart 2009
Strafkamer
nr. 07/13565 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Zutphen van 20 november 2007, nummer RK 07/544, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De raadslieden van de klaagster, mr. D.J.P. van Barneveld en mr. A.S. ten Doesschate, beiden advocaat te Zwolle, hebben het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door het Openbaar Ministerie gevorderde gegevens persoonsgegevens zijn als bedoeld in art. 126nd, tweede lid, derde volzin, Sv (hierna: gevoelige gegevens).
2.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"1. Op 3 september 2007 heeft klaagster, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, een vordering verstrekking historische gegevens ex artikel 126nd/ 126ud, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv.) van de officier van justitie ontvangen. Bij deze vordering werd van klaagster verlangd de bij haar geregistreerde identiteitsgegevens te verstrekken van de personen die op donderdag 21 juni 2007 tussen 07.00 uur en 11.00 uur zich bij de afdeling Laboratorium in het [A] ziekenhuis, locatie [B] te [plaats], hebben gemeld en die daar zijn behandeld.
2. Nadat klaagster had laten weten dat en waarom zij niet aan voornoemde vordering zou voldoen, heeft de officier van justitie op 21 september 2007 verstrekking van bedoelde gegevens subsidiair doen steunen op basis van een vordering verstrekking gevoelige gegevens ex artikel 126nf/126uf WvSv. en daarbij de vordering beperkt tot de identiteitsgegevens van de personen die op donderdag 21 juni 2007 tussen 08.15 uur en 9.30 uur zich bij de afdeling Laboratorium in het [A] ziekenhuis, locatie [B] te [plaats], hebben gemeld en die daar zijn behandeld.
(...)
5. Tijdens de mondelinge behandeling van het klaagschrift heeft de officier van justitie meer subsidiair de omvang van de gevorderde gegevens verder beperkt in die zin dat klaagster zou kunnen volstaan met beantwoording van de vraag of een met name vermelde persoon zich op donderdag 21 juni 2007 tussen 07.00 en 11.00 uur heeft gemeld in één van de lokaties van de [A] ziekenhuizen in [plaats].
(...)
6. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde informatie in alle varianten zal vallen onder het bereik van het medisch beroepsgeheim. Het medisch beroepsgeheim omvat immers alle gegevens, die een arts in de uitoefening van zijn beroep over de patiënt te weten komt. Daaronder vallen in beginsel ook niet medische gegevens en dus zeker medisch getinte gegevens als de identiteit van diegenen die zich voor enige vorm van medische hulp of informatie bij een ziekenhuis hebben gemeld. Klaagster komt (als ziekenhuis) in dit kader in beginsel een beroep op een van de arts afgeleid verschoningsrecht toe.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gegevens waarvan uitlevering door de officier van justitie is verzocht niet kunnen worden gevorderd op basis van artikel 126nd WvSv. De gevorderde gegevens zijn persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid in de zin van artikel 126nd, lid 2, derde volzin, WvSv. Uit de gevorderde gegevens kan immers indirect informatie over de gezondheid van de betreffende personen worden afgeleid.
8. Op grond van artikel 126nf, eerste lid, WvSv. kan de officier van justitie, in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, WvSv., dat gezien de aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gevoelige gegevens, deze gegevens vorderen.
9. Het opsporingsonderzoek in het kader waarvan de vordering ex artikel 126nf WvSv. door de officier van justitie is gedaan betreft een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid WvSv., dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde heeft teweeggebracht. Dat het belang van het onderzoek de uitlevering van de gegevens dringend vorderde is echter niet gebleken en zelfs niet naar behoren toegelicht. Tijdens de mondelinge behandeling van het klaagschrift is integendeel naar voren gekomen, dat andere opsporingsmiddelen om het doel te bereiken dat met de vordering ex artikel 126nf WvSv. is beoogd, nog voorhanden zijn, althans niet zijn uitgeput, waaronder een nog te organiseren fotoconfrontatie. Onder deze omstandigheden had de officier van justitie de verstrekking van betreffende gevoelige gegevens niet van klaagster mogen vorderen. Geen bespreking behoeft aldus de vraag of in de onderhavige zaak in de zin van HR 9 mei 2006, LJN AV2386, al dan niet kan worden gesproken van zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarbij het beroepsgeheim moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding."
2.3. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 126nd, eerste en tweede lid, Sv:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken.
2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. De vordering kan niet betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging."
- art. 126nf, eerste en tweede lid, Sv:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gegevens als bedoeld in artikel 126nd, tweede lid, derde volzin, deze gegevens vorderen.
2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing."
- art. 16 Wet bescherming persoonsgegevens:
"De verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging is verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf. Hetzelfde geldt voor strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag."
2.4.1. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens (Stb. 390) houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"4.4 Bevoegdheid tot het vorderen van gevoelige gegevens (...).
Voorgesteld wordt in het Wetboek van Strafvordering een bevoegdheid op te nemen tot het vorderen van gevoelige gegevens. Onder gevoelige gegevens worden verstaan gegevens, bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens: gegevens over bijvoorbeeld iemands godsdienst, ras, politieke gezindheid, gezondheid of seksuele leven. Gevoelige gegevens zijn gegevens die vanwege hun aard een indringende inbreuk kunnen maken op de persoonlijke levenssfeer. Om die reden dient de bevoegdheid aan zwaardere voorwaarden te zijn gebonden dan de bevoegdheid tot het vorderen van andere gegevens." (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 441, nr. 3, p. 10)
2.4.2. Bij de mondelinge behandeling van het onder 2.4 genoemde wetvoorstel antwoordde de Minister van Justitie op vragen van leden van de Tweede Kamer:
"Het is algemeen aanvaard dat het feit dat iemand patiënt is van een dokter op zichzelf al een gevoelig gegeven is." (Handelingen II, 27 oktober 2004, TK 14-821)
2.4.3. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat geleid heeft tot de Wet bescherming persoonsgegevens houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"Afgezien van gegevens die als zodanig betrekking hebben op een gevoelig kenmerk - aangeduid als "direct" gevoelige gegevens - worden tot de gevoelige gegevens ook gerekend de gegevens die weliswaar als zodanig daarop geen betrekking hebben, maar waaruit wel de aanwezigheid van een gevoelig kenmerk rechtstreeks kan worden afgeleid. Een eerder genoemd voorbeeld van het laatste is de administratie van een kerkgenootschap waarin alle namen en adressen van de leden zijn opgenomen. Weliswaar hebben deze namen en adressen op zichzelf beschouwd geen betrekking op een gevoelig kenmerk, doch uit de opneming van deze gegevens in de administratie van het kerkgenootschap vloeit dwingend voort dat het gaat om gegevens betreffende de godsdienstige overtuiging van betrokkenen." (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 892, nr.3, p. 101)
2.4.4. Uit de weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat niet alleen gegevens die de gezondheid van een persoon direct betreffen maar ook gegevens waaruit informatie over de gezondheid van een persoon kan worden afgeleid, gegevens zijn waarop art. 126nd, tweede lid, derde volzin, Sv het oog heeft.
Het oordeel van de Rechtbank dat uit de identiteitsgegevens van personen die zich voor enige vorm van medische hulp of informatie bij een ziekenhuis hebben gemeld, indirect informatie over de gezondheid van de betreffende personen kan worden afgeleid en daarom gegevens zijn betreffende de gezondheid in de zin van art. 126nd, tweede lid, derde volzin, Sv geeft derhalve niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2009.