Home

Hoge Raad, 02-02-2010, BJ7266, 08/01780 A

Hoge Raad, 02-02-2010, BJ7266, 08/01780 A

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 februari 2010
Datum publicatie
3 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BJ7266
Formele relaties
Zaaknummer
08/01780 A
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 359

Inhoudsindicatie

Antilliaanse zaak. Bewijsklacht. Alternatieve lezing verdachte. Art. 359.2 Sv is niet van toepassing op Antilliaanse zaken. HR stelt voorop dat de selectie en waardering van het bewijs is voorbehouden aan de feitenrechter en dat deze selectie verder geen motivering behoeft, behoudens bijzondere gevallen. I.c. is sprake van een dergelijk bijzonder geval. Het Hof kon de weerlegging van de door verdachte aangevoerde alternatieve gang van zaken niet in belangrijke mate doen steunen op de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen, zonder verantwoording af te leggen van zijn oordeel dat en waarom het aan die verklaringen geloof heeft gehecht, niettegenstaande de omstandigheid dat verdachte nadien in eerste aanleg en in hoger beroep gemotiveerd op die verklaringen is teruggekomen.

Uitspraak

2 februari 2010

Strafkamer

Nr. 08/01780 A

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 19 februari 2008, nummer H 119/2007, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Bon Futuro" te Curaçao.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.

2. Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:

"hij op of omstreeks 21 augustus 2006 op het eiland Curaçao opzettelijk een man, [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk de mond en neus van die [slachtoffer] met plakband afgebonden, door welke gewelddaad er bij die [slachtoffer] zuurstofgebrek is ontstaan, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door verstikking is overleden;

welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld van (diefstal) het met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening wegnemen van geld, toebehorende aan die [slachtoffer] en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die diefstal gemakkelijk te maken."

2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:

"Op dinsdag 22 augustus 2006, omstreeks 07:50 uur, werden wij door de meldkamer gedirigeerd naar de pastorie van de katholieke kerk te [plaats]. In de slaapkamer constateerden wij dat er een man op zijn buik op het bed lag die later bleek te zijn genaamd: [slachtoffer], van beroep priester en wonende in de katholieke kerk te [plaats]. Wij zagen dat de pastoor niet bewoog. Wij zagen dat er op beide polsen van de pastoor kennelijk plakband had gezeten daar wij de sporen duidelijk konden zien. Wij zagen dat een kledingkast kennelijk doorzocht was."

b. een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:

"Wij zagen dat op beide polsen van het slachtoffer vanaf de knokkels van beide handen een witkleurige substantie kleefde met een breedte van ongeveer 4 centimeter en hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door plakband. Nadat wij het slachtoffer hadden omgedraaid zagen wij dat het gezicht van het slachtoffer vanaf de kin tot boven de neusholten met een soortgelijk witkleurige kleverige substantie was bevuild."

c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:

"Op 22 augustus 2006 te 08:05 uur zag ik in de slaapkamer van de pastorie te [plaats] een manspersoon liggend op een bed. De man gaf geen teken van leven meer. Ik herkende de man als de pastoor, in leven genaamd [slachtoffer]."

d. een verklaring van overlijden, voor zover inhoudende:

"[Slachtoffer] is door verstikking om het leven gekomen op 22 augustus 2006."

e. een obductieverslag, voor zover inhoudende als relaas van de patholoog:

"Op het gelaat in het gebied tussen rechter oor en linker mondhoek bevond zich wat plakkerig wit spul met een lengte van 19 cm en een hoogte van 4,5 cm daarbij net boven de neusgaten reikend. Hetzelfde witte materiaal werd aangetroffen op de bovenkant van de linkerhand daarbij beginnen 1,5 cm boven de knokkels tot boven de pols met een hoogte van 11 cm. Hetzelfde witte plakkerige spul was ook aanwezig op de rechterhand 2 cm onder de knokkels beginnend met een hoogte van 9,5 cm net iets boven de pols reikend.

Het plakspul op de handruggen en het gelaat kunnen afkomstig zijn van tape. Daarbij lijkt de tape in het gelaat gezien de plakrestjes net gegaan te zijn over de onderlip en net tot de neuspunt.

[Slachtoffer], oud 59 jaren, vertoont alle tekenen van verstikking."

f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:

"Op maandagavond 21 augustus 2006 zijn [verdachte] en ik bij de pastoor geweest. De pastoor had mij die dag meermalen gebeld om mij uit te nodigen om bij hem te komen. [Verdachte] zei tegen mij dat wij de pastoor moesten gaan beroven. Ik zei tegen hem dat ik de pastoor een paar keer met veel geld op zak had gezien. Wij gingen akkoord om samen de pastoor te beroven. [Verdachte] haalde mij op met zijn auto. Hij had een papieren zak, een rol tape, een revolver met vijf patronen en twee losse kentekenplaten bij zich. Voordat we wegreden heeft [verdachte] die kentekenplaten met de tape over de kentekenplaten van zijn auto geplakt. We reden naar de woning van pastoor [slachtoffer]. De pastoor belde mij tijdens de rit en zei tegen mij dat hij het hek van de garage en de deur van de woning voor mij zou openlaten. Ik stelde nu voor dat [verdachte] als eerste naar binnen zou gaan want ik wou niet dat de pastoor mij zou herkennen. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat hij de pastoor in een positie moest plaatsen zodat de pastoor mij niet kon zien. Wij zouden dit plan uitvoeren. Bij de pastorie gekomen zag ik dat het hek een klein beetje open stond en ik zag dat de deur van de woning op een kier stond. Ik gaf [verdachte] een teken dat hij kon gaan. Ik zei tegen [verdachte] dat ik na 5 à 10 minuten zou komen. Ik zag dat [verdachte] uit de auto stapte en via het hek van de garage naar de woning liep. Ik zag dat [verdachte] zijn vuurwapen in zijn rechter broekzak deed en de rol tape tussen zijn broekriem aan de linkerzijkant. Na ongeveer 7 minuten ben ik uit de auto gestapt en voorzichtig naar de woning van de pastoor gelopen. Bij de ingang heb ik door de deuropening naar binnen gekeken en zag [verdachte] uit de richting van de slaapkamer van de pastoor komen. [Verdachte] zei tegen mij dat hij alles onder controle had en dat hij de pastoor had vastgebonden. Ik deed het hek en de deur van de woning dicht. Binnen begon ik direct een kleine kamer recht voor mij te doorzoeken. [Verdachte] kwam bij mij en overhandigde mij een bos sleutels. Hij zei tegen mij dat een van de sleutels van de kluis was die ik in de tweede kamer aan de rechterkant kon vinden. Ik nam de bos sleutels en ben naar die kamer gelopen. Ik zag de kluis en probeerde deze met diverse sleutels te openen. Het duurde lang eer ik hem open kreeg. [Verdachte] kwam nog een keer kijken waarom het zo lang duurde. Uiteindelijk kreeg ik hem open. Ik heb al het geld uit de kluis in een plastic zak gedaan. Toen ik klaar was liep ik naar de ingangsdeur van de woning waardoor ik gekomen was. [Verdachte] kwam naar mij toe en ik zei hem dat ik klaar was. Ik liet hem al het geld zien dat ik in de plastic tas had. Wij zijn samen in zijn auto weggereden. We hebben het geld verdeeld. We kregen elk ongeveer 3700 gulden. [Verdachte] heeft mij thuis afgezet."

g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Ik zal vertellen wat er in de nacht van 21 op 22 augustus 2006 is gebeurd. Ik had aan [medeverdachte] verteld dat ik geen geld had. [Medeverdachte] zei toen tegen mij dat hij pastoor [slachtoffer] kende die veel geld had. Ik ben met hem meegegaan. Wij zijn naar de kerk van [plaats] gegaan. De priester verwachtte hem. De priester werd gebonden met tape bij zijn handen achter zijn rug. Ik heb hem op zijn zij gelegd. [Medeverdachte] ging het huis doorzoeken. Ik hoorde de priester zeggen dat hij een bos sleutels had waarmee de kluis opengemaakt kon worden. Ik bleef bij de priester. [Medeverdachte] ging met die sleutels de kluis openmaken. Hij kwam met geld. Ik vond het te lang duren. Wij hebben geld meegenomen vanuit de pastorie. Ik heb een deel van de buit gekregen. Wij zijn weggereden. Ik heb [medeverdachte] thuis afgezet met mijn auto."

h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Doordat ik in ernstige financiële problemen verkeerde ben ik meegegaan om de pastoor te overvallen.

Ik heb de armen van de pastoor achter zijn rug gebonden. De pastoor bleef zeggen dat hij rugpijn had. Ik probeerde zijn armen een beetje los te doen. Na ongeveer 1 uur dat de pastoor op het bed lag begon hij wat harder te praten en te hijgen. Zijn mond is toen met plakband bedekt."

i. een proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:

"In de slaapkamer waar het levenloze lichaam van de pastoor werd aangetroffen werden op de buiten- en binnenkant van de kastdeuren dactysporen van een rechterduim en linkerwijsvinger aangetroffen. Bij vergelijking met het dactyloscopische bestand van de herkenningsdienst zag ik dat de bedoelde afdrukken identiek waren aan de rechterduimafdruk en linkerwijsvingerafdruk van [verdachte]."

2.3. Het Hof heeft ten aanzien van het bewijs nog het volgende overwogen:

"De verdachte en een mededader hebben zich met medeneming van plakband begeven naar de woning van het slachtoffer, teneinde hem te bestelen. Verdachte heeft met het plakband de mond en de neus van het slachtoffer dichtgeplakt, met als gevolg dat het slachtoffer is gestikt. Door dat afplakken heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door verstikking zou komen te overlijden. In die zin was het opzet van verdachte voorwaardelijk op de dood van het slachtoffer gericht."

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.

3.2.1. De door de verdachte in eerste aanleg afgelegde verklaring houdt blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van 5 april 2007 het volgende in:

"Ik ben getrouwd. Ik schaam me voor hetgeen op die avond gebeurd is.

Op die avond hebben wij seksuele spelletjes gedaan. Deze seksuele spelletjes hielden, onder andere, het aanraken en vastbinden van elkaar in. Op een gegeven moment is het slachtoffer gevallen. Wij zijn geschrokken. Ik deel u mede niet in detail over het een en ander te willen verklaren.

(...)

Ik was niet van plan het slachtoffer te gaan beroven en te doden. [Medeverdachte] heeft tegen mij gezegd om naar de pastorie te gaan. Toen [medeverdachte] en ik daar aankwamen, zijn wij met het slachtoffer gaan eten en drinken. Daarna zijn wij begonnen met de seksuele spelletjes door elkaar aan te raken. Ik heb in verband hiermee de handen van het slachtoffer gebonden.

[Medeverdachte] en ik hebben elkaar toen aangeraakt. [Medeverdachte] heeft vervolgens het plakband op de mond van het slachtoffer geplakt. [Medeverdachte] en ik waren met elkaar bezig, terwijl het slachtoffer ons toekeek. Op een gegeven moment begon het slachtoffer benauwd te worden.

Daarna bewoog het slachtoffer niet meer. Ik voelde het pols van het slachtoffer. Die had hij niet meer. Vervolgens heb ik getracht om het slachtoffer te reanimeren.

Het slachtoffer zou [medeverdachte] betalen voor de seksuele handelingen. Ik had geldtekort en wilde daarom ook mee. Een seksuele spel is zo afgelopen. Dit was niet de bedoeling.

U vraagt waarom er goederen verdwenen zijn.

Nadat wij gezien hebben dat het slachtoffer geen teken van leven meer gaf hebben [medeverdachte] en ik wat goederen weggenomen, zodat het op een beroving zou lijken. (...) Ik was geschrokken.

(...)

U vraagt hoe lang [medeverdachte] en ik ons in de pastorie bevonden, voordat de seksuele spelletjes begonnen zijn.

[Medeverdachte] en ik zaten daar meer dan één uur, voordat wij begonnen zijn aan de seksuele spelletjes. Eerst heb ik de handen van het slachtoffer gebonden met plakband, daarna heeft [medeverdachte] zijn mond en zijn neus gebonden met plakband.

(...)

De mond van het slachtoffer werd vastgeplakt, omdat het een seksueel spel was. Het was de bedoeling dat het slachtoffer ons zou smeken om hem aan te raken. Hij moest ons nodig hebben. Je ziet aan iemand wanneer die persoon aangeraakt wilt worden of niet.

U vraagt hoe lang het geduurd heeft, voordat het slachtoffer onwel werd.

Het heeft een paar minuten geduurd, voordat het slachtoffer onwel werd. Het verhaal dat het slachtoffer nog een polsslag had is waar. Ik heb hiernaar gekeken.

U vraagt wanneer ik deze verklaring voor het eerst heb afgelegd. Deze verklaring leg ik thans voor het eerst af. Ik schaam me voor de politie.

U vraagt of ik homoseksueel ben.

Ja, ik ben homoseksueel. [Medeverdachte] ook.

(...)

Ik heb de diefstal geënsceneerd, omdat ik geschrokken was. Het was niet de bedoeling.

Ik heb getracht het slachtoffer te reanimeren door hem plat te leggen en te drukken op zijn borst. Hij lag toen op zijn rug in de slaapkamer op de grond. Het seksueel spelletje vond plaats in de slaapkamer.

U vraagt waar het slachtoffer en ik waren tijdens de seksuele spelletjes.

Ik toon u de plek hiervan op een plattegrond die de rechter mij toont en die deel uit maakt van het procesdossier. De seksuele spelletjes vonden plaats in de slaapkamer. Alles heeft zich in de slaapkamer afgespeeld. (...) Tijdens de seksuele spelletjes zat het slachtoffer aan de voeteinde van het bed en [medeverdachte] en ik zaten aan de andere kant. Ik heb de handen van het slachtoffer gebonden aan de voorkant van zijn lichaam. Dus niet achter zijn rug.

Bij de politie wilde ik de seksuele spelletjes niet bekend maken. Het klopt niet dat ik het slachtoffer achter zijn rug heb vastgebonden.

U vraagt waarom ik dat verklaard heb ten overstaan van de politie.

Ik wilde niet laten blijken dat het om seksuele spelletjes ging. Nadat ik het slachtoffer aan zijn handen had vastgebonden, heeft [medeverdachte] zijn mond afgeplakt door een stuk plakband op zijn mond en neus te plaatsen.

(...)

[Medeverdachte] en ik zijn begonnen met het strelen. Het slachtoffer ging kijken, terwijl hij heen en weer aan het lopen was. Daarna ging het slachtoffer op het bed zitten om naar [medeverdachte] en mij te kijken. Ik was geknield met mijn rug naar het slachtoffer toe.

Toen het slachtoffer van het bed viel, bleef hij op de vloer liggen. [Medeverdachte] en ik hebben het slachtoffer getild en op het bed geplaatst.

(...)

[Medeverdachte] en ik hebben niet afgesproken wat wij ter terechtzitting van heden zouden gaan verklaren. We hebben het er wel over gehad dat het een schaamtevolle situatie is. Ik heb de diefstal geënsceneerd, omdat ik niet wilde dat mensen achter het een en ander zouden komen. [Medeverdachte] en ik hebben afgesproken dat wij goederen van de pastorie zouden weg nemen en dat wij het met niemand er over zouden hebben.

(...)

Ik denk dat [medeverdachte] niet wil verklaren dat hij homoseksueel is.

(...)

Ik heb niemand dit verhaal eerder verteld. Ik had het heel moeilijk. Ik ben in verband met mijn homofiele geaardheid naar mijn huisarts geweest."

3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2007 houdt als de aldaar afgelegde verklaring van de verdachte het volgende in:

"Het overlijden van de pastoor is niet te wijten aan enige door mij verrichte handeling. Ik heb hem aan zijn polsen met tape vastgebonden en [medeverdachte] heeft zijn mond vastgeplakt. Het vastplakken van zijn polsen heb ik op zijn verzoek gedaan omdat wij gay-spelletjes met elkaar gingen doen. U laat mij foto's zien waarop 'mogelijke tape-resten aan zijn hals te zien zijn; daar weet ik niet van af. Hij kan niet van de tape op zijn mond en gezicht zijn overleden; ik heb de tape van zijn mond weggehaald toen hij - naar ik dacht - bewusteloos was. Zijn polsen waren voor zijn lichaam vastgebonden en zijn handen waren vrij.

Ik heb niet eerder verklaard over de seksspelletjes, omdat ik mij ervoor schaamde. Mensen zouden erachter komen hoe laag mijn status was en die van de pastoor.

Wij hebben bij aankomst eerst gegeten en gedronken, daarna hebben we wat gepraat. De pastoor heeft 3 stuks steak klaargemaakt met friet; wij hebben alle drie gegeten. Wij hebben hem geholpen met de afwas en zijn daarna in de slaapkamer gegaan waar wij seksspelletjes met elkaar gingen doen. Nadat de pastoor zijn handen gebonden waren gingen [medeverdachte] en ik met elkaar seksspelletjes doen. De pastoor, die eerst op de rand van het bed zat, liep rond in de kamer. Ik hoorde opeens dat hij niet goed werd en dat hij op de grond viel. Ik dacht dat hij bewusteloos was en heb de tape van zijn mond afgehaald. Ik heb geprobeerd hem te reanimeren door hem op zijn borst te drukken. Ik heb hem op zijn zij gelegd. Ik was erg geschrokken, ik raakte in paniek. Wij hebben hem daarna op bed gelegd. U toont mij de foto van de pastoor op zijn buik op het bed; volgens mij hebben wij hem op zijn zij gelegd.

Op uw vraag verklaar ik dat ik niet gezien heb dat [medeverdachte] een kussen op zijn gezicht had gedrukt. U zegt mij dat ik dat meerdere malen heb verklaard. Ik zeg u dat ik dat niet gezien heb. Ik heb geen spullen van de pastoor meegenomen; [Betrokkene] heeft geld meegenomen. Ik weet van [medeverdachte] dat de pastoor voor sekshandelingen betaalt.

In Nederland heb ik meermalen seksspelletjes gedaan waarbij de mond werd afgeplakt. [Medeverdachte] heeft voor deze gelegenheid de tape meegebracht.

Ik heb geen t-shirt over het hoofd van de pastoor heen getrokken.

Het is voor het eerst dat ik samen met [medeverdachte] dit soort seksspelletjes gedaan heb. Ik heb op Curaçao getracht op het rechte pad te blijven, omdat ik getrouwd ben en kinderen heb. Het is op Curaçao niet makkelijk voor mensen zoals ik zich te uiten.

Op uw opmerking dat ik niet met dat doel erheen ben gegaan verklaar ik dat ik in geldnood zat en dat ik wist dat de pastoor voor dergelijke zaken betaalde. [Betrokkene] heeft de afspraak met de pastoor gemaakt. Ik ging mee omdat ik het spel wilde meemaken en er geld mee wilde verdienen.

(...)

Om ongeveer 12 uur zijn wij met de auto van de pastoor weggegaan. Behalve f. 400 uit de kluis hebben wij niets anders meegenomen. Wij hebben niet samen het huis doorzocht. [Betrokkene] heeft het geld uit de kluis gehaald. Ik heb f. 400 van de buit gekregen. [Medeverdachte] gaf mij wel een mobiele telefoon om voor hem te bewaren. Dat was de dag daarna als ik mij niet vergis. Ik weet niet waar hij de telefoon vandaan heeft. (...)

De vingerafdrukken die zijn aangetroffen op de kast in de slaapkamer, waarvan u mij een foto laat zien, zijn van mij. Ik heb bij het betreden van de kamer in de kast gekeken.

Ik had geen pistool of revolver bij mij."

3.3. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof zonder nadere motivering de door de verdachte ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen voor het bewijs heeft gebezigd en de door de verdachte in eerste aanleg en in hoger beroep afgelegde verklaringen waarbij hij is teruggekomen op zijn eerder afgelegde verklaringen, onvoldoende gemotiveerd terzijde heeft gesteld. Met die eerdere afgelegde verklaringen doelt de klacht op de hiervoor onder 2.2 sub g en h weergegeven verklaringen van de verdachte.

3.4. Bij de beoordeling van het middel moet in een zaak als de onderhavige waarin art. 359, tweede lid, van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is, worden vooropgesteld dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing inzake de selectie en waardering van het bewijsmateriaal behoeft, behoudens bijzondere gevallen, geen motivering.

3.5. De onderhavige zaak wordt gekenmerkt door het volgende.

i. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard met een medeverdachte naar de woning van het slachtoffer te zijn gegaan om deze te overvallen. Ook overigens heeft hij bij de politie een voor hem belastende verklaring afgelegd.

ii. Ter terechtzitting in eerste aanleg is de verdachte op deze verklaring teruggekomen en heeft hij een - gedetailleerde - andere lezing van de gebeurtenissen gegeven. Het zou niet de bedoeling zijn geweest om het slachtoffer te overvallen. De medeverdachte zou door het slachtoffer zijn uitgenodigd voor "seksspelletjes", die gepaard zouden gaan met gewelddadige handelingen. De dood van het slachtoffer zou daarvan het gevolg zijn geweest. In hoger beroep heeft de verdachte in gelijke zin verklaard.

iii. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft de verdachte de redenen opgegeven waarom hij op zijn bij de politie afgelegde verklaringen is teruggekomen.

3.6. Het Hof heeft de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen tot het bewijs gebezigd.

De door de verdachte in eerste aanleg en in hoger beroep gegeven alternatieve lezing van de gebeurtenissen vindt haar weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Die weerlegging valt echter, waar het de bewezenverklaarde door de verdachte gepleegde doodslag betreft, in belangrijke mate te ontlenen aan de tot het bewijs gebezigde verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd.

3.7. In deze zaak is sprake van een bijzonder geval als hiervoor onder 3.4 bedoeld.

Het Hof kon de weerlegging van de door de verdachte aangevoerde alternatieve gang van zaken niet in belangrijke mate doen steunen op de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen, zonder verantwoording af te leggen van zijn oordeel dat en waarom het aan die verklaringen geloof heeft gehecht, niettegenstaande de omstandigheid dat de verdachte nadien in eerste aanleg en in hoger beroep gemotiveerd op die verklaringen is teruggekomen.

Nu een dergelijke verantwoording ontbreekt, is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd. De klacht slaagt.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

verwijst de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 februari 2010.