Home

Hoge Raad, 01-06-2010, BL6692, 08/01520

Hoge Raad, 01-06-2010, BL6692, 08/01520

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 juni 2010
Datum publicatie
2 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL6692
Formele relaties
Zaaknummer
08/01520
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 359

Inhoudsindicatie

Bewijsoverweging. HR herhaalt relevante overwegingen t.a.v. in een bewijsoverweging genoemde, voor de bewezenverklaring redengevend geachte f&o uit HR LJN BA5851. ’s Hofs oordeel over de plaats waar de s.o’s zich bevonden, voldoet daaraan. De opvatting dat het Hof in zijn nadere bewijsoverweging bovendien de f&o had moeten aanduiden waaraan het heeft ontleend dat het aannemelijk is dat bedoelde personen zich t.t.v. het plegen van het feit bij ‘bankje B’ bevonden, vindt geen steun in het recht.

Uitspraak

1 juni 2010

Strafkamer

nr. 08/01520

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 maart 2008, nummer 23/006074-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 en 2 tenlastegelegde en de opgelegde straffen en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het tweede middel

2.1. Het middel klaagt dat het Hof niet met voldoende duidelijkheid de feiten en omstandigheden heeft aangeduid welke de gevolgtrekking kunnen dragen dat, zoals het Hof in de nadere bewijsoverweging vaststelt, de bewezenverklaarde handelingen zich afspeelden bij 'bankje B'.

2.2. Ten laste van de verdachte is, voor zover hier van belang, bewezenverklaard dat:

"1. hij op 19 juli 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een auto, terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, met hoge snelheid de stoep is opgereden en vervolgens recht op [slachtoffer 1] is afgereden en vervolgens die auto heeft gekeerd en vervolgens nogmaals met hoge snelheid recht op [slachtoffer 1] is afgereden en vervolgens die auto nogmaals heeft gekeerd en vervolgens nogmaals met hoge snelheid op [slachtoffer 1] is afgereden;

2. hij op 19 juli 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven met dat opzet met een auto, terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, met hoge snelheid de stoep is opgereden en vervolgens recht op [slachtoffer 2] is afgereden."

2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:

"Ik wil hierbij aangifte doen terzake van poging tot doodslag. Op 19 juli 2006 was ik samen met een vriend in Amsterdam-Noord. We zijn naar de Statenjachtstraat gegaan en zijn daar op een bankje gaan zitten. Op een gegeven moment hoorde ik het geluid van een hard rijdende auto en een harde knal. Toen ik daarop om mij heen keek, zag ik niets. Daarna hoorde ik het geluid van een slippende auto en een harde knal. Terwijl ik met [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) langs de kant van de straat stond, zag ik een auto met hoge snelheid op mij en mijn vriend afkomen rijden. Ik zag dat het een personenauto was van het merk Mercedes. Ik zag dat de Mercedes met hoge snelheid naderde en recht op ons afkwam. Uit angst om door de Mercedes aangereden te worden, ben ik opzij gesprongen. Op die manier voorkwam ik dat ik door de Mercedes zou worden geraakt. Ik zag dat [slachtoffer 1] de andere richting op gesprongen was en zag tevens dat de Mercedes in zijn richting reed. Ik zag dat [slachtoffer 1] daarop wegrende, terwijl de Mercedes op een afstand van ongeveer een (1) meter achter hem aan reed, kennelijk om [slachtoffer 1] aan te rijden. Ik heb niet echt gezien of de Mercedes achter ons aanreed. Wel hoorde ik achter mij het geluid van een auto die met hoge snelheid reed en daarbij slippende geluiden veroorzaakte.

Ik weet zeker dat de bestuurder van de Mercedes opzettelijk op ons afkwam rijden met als doel mij en [slachtoffer 1] aan te rijden.

Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit."

b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:

"Ik wil hierbij aangifte doen terzake van poging tot doodslag/moord. Op 19 juli 2006 bevond ik mij op de openbare weg, de Statenjachtstraat, te Amsterdam. Ik liep daar samen met een vriend van mij, [slachtoffer 2], over de stoep. We hoorden knallen en wilden kijken wat er aan de hand was. Ik zag dat er een Mercedes voor de apotheek stilstond. Opeens hoorde ik dat de auto zeer hoge toeren maakte en met slippende banden in onze richting kwam rijden. Ik zag dat de rode Mercedes de stoep op reed en in onze richting reed. Ik hoorde daarbij ook dat de auto een piepend geluid maakte wat van de banden afkwam.

Ik heb de auto geprobeerd te ontwijken door weg te springen naar de linker zijkant. Als ik niet was weggesprongen dan was ik zeker geraakt, dan was ik namelijk klem komen te zitten tussen de bankjes, waar ik voor liep, en de Mercedes. De Mercedes reed mij voorbij op ongeveer een halve meter. Ik zag dat [slachtoffer 2] aan mijn rechterzijde liep en ook wegsprong.

Ik zag dat de Mercedes keerde en hoorde daarbij piepende banden. De auto keerde door heel hard gas te geven, want ik hoorde namelijk het motorgeluid hard omhoog gaan. Ik zag dat de Mercedes weer op ons afkwam. Ik ben toen weer weg gesprongen naar de linkerkant. De Mercedes miste mij op ongeveer een halve meter. Als ik niet aan de kant was gesprongen, had de auto mij zeer zeker geraakt. Ik had echt de indruk dat de bestuurder mij met opzet wilde aanrijden.

Ik zag en hoorde dat de Mercedes weer keerde met piepende banden. Ik zag dat de Mercedes mijn richting op kwam gereden met hoge snelheid.

Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit."

c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:

"Ik, verbalisant, sprak een jongeman, later blijkende aangever, en hoorde dat de jongen zei: "Die man heeft mij net geprobeerd dood te rijden" (noot verbalisant: hierbij wees hij naar [verdachte])."

d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:

"Op foto 2 is aangegeven met de letter A waar in het eerste verbaal het plaats delict is aangewezen door de verbalisanten (het hof begrijpt 'bankje A'). Met de letter B is het plaats delict aangewezen door de aangever in het nagezonden verbaal (het hof begrijpt 'bankje B')."

e. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:

"U vraagt mij naar de snelheid van de auto op het moment dat hij achter [slachtoffer 1] (het hof begrijpt [slachtoffer 1]) aankwam. Ik denk dat hij behoorlijk hard reed omdat de auto volgens mij in de eerste of tweede versnelling stond en hij vol gas gaf. Dit baseer ik op het geluid dat ik hoorde en hij slipte ook.

U vraagt mij naar de snelheid van de auto toen die achter ons beiden aankwam. Hij reed zeker harder dan 10, 20 en 30 km per uur, harder. Toen hij op de weg reed, weet ik heel zeker dat hij hard reed. Dat komt door de geluiden die ik hoorde."

f. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:

"De auto reed met hoge snelheid, met piepende en slippende banden over de weg en wij stonden op de stoep. Op een gegeven moment draaide hij de stoep op. Op het moment dat hij op mij kwam afrijden, was er ongeveer een afstand van twee meter tussen [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) en mij. De auto kwam mij als eerste tegen. Hij draaide volgens mij drie keer. Hij reed heel hard, het was de bedoeling dat hij mij zou raken. Ik hoorde de hele tijd piepende banden."

g. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 december 2006, voor zover inhoudende:

"Ik heb op 19 juli 2006 in Amsterdam met de auto gereden. Ik heb in Culemborg 1 of 2 biertjes gedronken. Vervolgens ben ik naar Amsterdam gereden. Ik heb in Amsterdam Bacardi gedronken. Ik weet dat Bacardi sterke drank is. Ik heb 3 of 4 glazen Bacardi gedronken. Ik ben daarna in mijn auto gestapt. Ik wilde achter de jongen aanrijden."

2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:

"De voorzitter overhandigt aan de raadsman van de verdachte de twee nieuw binnengekomen processen-verbaal van bevindingen van 5 juni 2007 en 11 juli 2007.

De voorzitter geeft aan dat in het proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2007 een drietal foto's van de plaats van het delict zijn opgenomen. Het betreft hier een ander bankje dan waar de rechtbank in eerste aanleg vanuit is gegaan. In het proces-verbaal van 11 juli 2007 wordt bij punt A aangegeven waar het strafbare feit zich volgens de verdachte heeft afgespeeld. Hier zijn ook enkele paaltjes rondom het bankje te zien. Bij punt B wordt aangegeven waar het strafbare feit zich volgens de slachtoffers heeft afgespeeld. Hier bevinden zich geen paaltjes rondom het bankje.

(...)

De raadsman en de verdachte worden in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van de twee nieuw binnengekomen processen-verbaal.

De verdachte, door de voorzitter met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering ondervraagd, verklaart -zakelijk weergegeven-:

In mijn belevenis is het onderhavige feit op een andere plek gebeurd. Ik herinner mij, ondanks de alcohol, de zaak nog goed. Ik kreeg bij punt A een klap van de jongen. Deze jongen was geraakt door mijn vuurwerk. Ik stond toen bij de telefooncel die op foto 4 is te zien. De parkeerplaats is echter niet te zien.

(...)

De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging.

De raadsman voert hiertoe -zakelijk weergegeven- aan:

Ik zal mijn pleidooi beperken tot de feiten 1 en 2. De verdachte bekent de feiten 3 en 4 volledig. De verklaring van de aangevers wat betreft de plaats van het delict staat echter tegenover de verklaring van de verdachte. Verdachte stelt dat het delict heeft plaatsgevonden bij bankje A, terwijl de aangevers stellen dat het delict heeft plaatsgevonden bij bankje B. De vrijspraak van de rechtbank was terecht gelet op het feit dat de aangevers op bankje A hebben gezeten. De paaltjes zouden de verdachte tot stoppen hebben gebracht. Gelet op de stand van de paaltjes kan er dan ook geen bewezenverklaring volgen voor de bedreiging. De advocaat-generaal gaat uit van bankje B, maar dit wordt door de verdachte ontkend. Aangever [slachtoffer 2] zou de auto niet voor de apotheek hebben kunnen zien staan. Dit geldt ook voor het omver gevallen paaltje. Het was onmogelijk om dit vanuit hun positie waar te nemen. De vraag is waarom de verdachte zijn auto zou omdraaien als hij maar één jongen zocht en achter twee zou zijn aangegaan.

Er zal dan ook een vrijspraak moeten volgen voor de feiten 1 en 2.

(...)"

2.5. In de bestreden uitspraak heeft het Hof met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:

"Nadere bewijsoverweging

Het hof is er bij de bewezenverklaring vanuit gegaan dat de slachtoffers zich ten tijde van het feit op het zogenoemde 'bankje B' bevonden. Dit in tegenstelling tot de verklaring van verdachte die aangeeft dat de slachtoffers zich ten tijde van het feit op 'bankje A' bevonden. Op basis van nadere opgemaakte stukken en de door de aangevers afgelegde verklaringen bij de rechtercommissaris acht het hof het aannemelijk dat zij op 'bankje B' hebben gezeten en dat verdachte op dat punt op hen is ingereden. De route die de verdachte aangeeft te hebben gereden acht het hof, mede gezien de stand van de omgereden verkeerspaal, dermate onwaarschijnlijk dat het aan deze verklaring voorbij zal gaan."

2.6. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging

(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en

(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend (vgl. HR 23 oktober 2007, LJN BA5851, NJ 2008, 69).

2.7. Het oordeel van het Hof over de plaats waar de slachtoffers zich bevonden, voldoet hieraan. De kennelijk aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat het Hof in zijn nadere bewijsoverweging bovendien de feiten en omstandigheden had moeten aanduiden waaraan het heeft ontleend dat het aannemelijk is dat bedoelde personen zich ten tijde van het plegen van het feit bij 'bankje B' bevonden, vindt geen steun in het recht.

2.8. Het middel faalt.

3. Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf in de vorm van een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;

vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 228 uren bedraagt;

vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 114 dagen beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 1 juni 2010.