Home

Hoge Raad, 08-10-2010, BM9615, 08/04586

Hoge Raad, 08-10-2010, BM9615, 08/04586

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 oktober 2010
Datum publicatie
8 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BM9615
Formele relaties
Zaaknummer
08/04586

Inhoudsindicatie

Verbintenissenrecht. Overeenkomst; wanprestatie; prospectusaansprakelijkheid; bekwame tijd in de zin van art. 6:89 BW afhankelijk van omstandigheden van het geval; nietigheid; onverschuldigde betaling; stuiting verjaring; maatstaf van art. 3:317 BW.

Uitspraak

8 oktober 2010

Eerste Kamer

08/04586

DV/MD

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [Eiser 1],

wonende te [woonplaats],

2. de stichting naar vreemd recht LAFRANCA STIFTUNG,

gevestigd te Vaduz, Liechtenstein,

EISERS tot cassatie, verweerders in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,

advocaat: mr. K.G.W. van Oven,

t e g e n

1. FORWARD BUSINESS PARKS 2000 N.V.,

gevestigd te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,

VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,

advocaten: mr. D. Rijpma en mr. T. Riyazi,

2. CHIPSHOL 2000 B.V.,

gevestigd te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,

VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,

advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en Forward c.s., verweerster onder 1 ook als Forward en verweerster onder 2 ook als Chipshol.

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. het vonnis in de zaak 150209/H 98.1041 van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2004,

b. de arresten in de zaak 106.002.379/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 29 november 2007 en 24 juli 2008.

De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Forward en Chipshol hebben ieder afzonderlijk voorwaardelijk incidenteel cassatie-beroep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusies van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Chipshol mede door mr. P.A. Fruytier, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt in het principale beroep tot verwerping.

De advocaten van [eiser] c.s. en Forward c.s. hebben bij brieven van 16 juli 2010 en 23 juli 2010 op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1. Samengevat gaat het om het volgende. Chipshol Forward N.V. (hierna: Chipshol Forward, wier vermogen in 2001 is overgegaan op Forward en Chipshol) heeft in 1991 1000 toonderaandelen aan [eiser] en 500 toonderaandelen aan Lafranca uitgeleverd. [Eiser] c.s. beschikten destijds onder meer over informatie uit een draft prospectus van 1991 "concerning the private placement of 50,000 shares and the private replacement of 50,000 shares" in Chipshol Forward, waarin melding wordt gemaakt van een kooprecht van die vennootschap op ongeveer 500 ha grond in de omgeving van Schiphol. In het jaarverslag van 1992 is in dit verband melding gemaakt van samenwerking met N.V. Landinvest en van een door deze ter tekening aangeboden maar door Chipshol Forward nog niet ondertekende samenwerkingsovereenkomst. In de algemene vergadering van aandeelhouders in 1993 heeft het ontbreken van een ondertekende samenwerkingsovereenkomst tot vragen geleid. [Eiser] c.s. hebben samen met een andere koper van aandelen Chipshol Forward, [betrokkene 1], een procedure aanhangig gemaakt tegen N.V. Landinvest waarbij de inzet was of Chipshol Forward met haar afdwingbare afspraken had gemaakt over de verwerving van de omstreden stukken grond. Bij vonnis van 15 juni 1993 zijn de vorderingen afgewezen. Op 28 oktober 1996 hebben [betrokkene 1] en [eiser 1] aan de directeuren en commissarissen van Chipshol Forward stuitingsexploten uitgebracht. Op 10 maart 1997 hebben [betrokkene 1] en [eiser] c.s. aan Chipshol Forward een stuitingsexploot doen betekenen.

De vorderingen van [eiser] c.s. strekken tot schadevergoeding, allereerst wegens toerekenbare tekortkoming, omdat de waarde van de aandelen zich veel ongunstiger heeft ontwikkeld dan zij mochten verwachten, en voorts op grond van onrechtmatig handelen hierin bestaande dat bij de aandelenemissie onjuiste en misleidende informatie is verstrekt en in strijd is gehandeld met de Wet effectenhandel en de Wet toezicht beleggingsinstellingen.

In hoger beroep hebben [eiser] c.s. nader aangevoerd dat ook van wanprestatie sprake is omdat Chipshol Forward door het sluiten van het "Tienmansakkoord" in december 1995 het hiervoor bedoelde kooprecht zodanig veranderd had dat zij tekortschoot in de nakoming van de uitgifteovereenkomst van de aandelen. Ten slotte hebben [eiser] c.s. gesteld dat deze laatste overeenkomst nietig is wegens strijd met effectenrechtelijke regels.

De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] c.s. (en die van [betrokkene 1]) afgewezen en het hof heeft dit vonnis bij arrest van 24 juli 2008 bekrachtigd. De gronden voor deze afwijzing zijn opgenomen in het tussenarrest van 29 november 2007. Daartegen keren zich de onderdelen I tot en met IV van het middel. Onderdeel V is gericht tegen het eindarrest.

3.2 Onderdeel I klaagt dat het hof de vermeerdering van eis - inhoudende dat [betrokkene 1] c.s. ook de problematiek van het zogenoemde "Tienmansakkoord" aan hun vordering tot vergoeding van schade ten grondslag hebben gelegd - onbesproken heeft gelaten. Deze klacht kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Het hof heeft in rov. 4 van zijn tussenarrest van 29 november 2007 overwogen dat het recht doet op de vermeerderde eis, in rov. 5 deze eiswijzing uitdrukkelijk vermeld en het heeft deze kennelijk opgevat als een nadere onderbouwing en precisering van de (grondslagen van de) reeds ingestelde vorderingen, die vervolgens door het hof integraal zijn beoordeeld.

3.3 Onderdeel II is gericht tegen de eerste rov. 9.5 van het tussenarrest. Daarin heeft het hof overwogen dat er een sterke aanwijzing bestaat dat [betrokkene 1] in juni 1993 bekend was met de omstandigheid dat de inrichting van de samenwerking van Chipshol met Forward voor Landinvest minder (afdwingbare) verplichtingen inhield dan [betrokkene 1] bij gelegenheid van de verkrijging van zijn aandelen in 1991 meende te mogen veronderstellen. Daaraan heeft het hof toegevoegd dat hetzelfde geldt voor [eiser 1] en Lafranca, nu onbestreden is gebleven dat zij zich hebben gevoegd aan de zijde van [betrokkene 1]. Volgens het onderdeel is deze toevoeging onjuist. Het onderdeel kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden, omdat het oordeel van het hof over de voormelde bekendheid mede berust op de tweede rov. 9.5, die een zelfstandige grond bevat die in cassatie onbestreden is gelaten.

3.4 Onderdeel III komt met een aantal klachten op tegen het oordeel van het hof in rov. 9.7 tot en met 9.10, dat [betrokkene 1] c.s. niet tijdig op de voet van art. 6:89 BW hebben geprotesteerd tegen het ontbreken van een goede samenwerkingsovereenkomst met Landinvest. Het hof heeft daarbij terecht tot uitgangspunt genomen dat voor het antwoord op de vraag of tijdig is geprotesteerd, acht moet worden geslagen op alle relevante omstandigheden, waaronder het nadeel als gevolg van het verstrijken van de tijd totdat tegen de afwijking is geprotesteerd, en in elk geval ook op de waarneembaarheid van de afwijking, de deskundigheid van partijen, de onderlinge verhouding van partijen, de aanwezige juridische kennis en de behoefte aan voorafgaand deskundig advies. Het oordeel van het hof dat in het onderhavige geval te laat is geprotesteerd,

is niet onbegrijpelijk en kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Het hof heeft zijn desbetreffende oordeel toereikend gemotiveerd. Onderdeel III faalt derhalve.

3.5. Onderdeel IV is gericht tegen rov. 9.12 van het voormelde tussenarrest en klaagt dat het hof door te overwegen dat de stuitingsexploten geen gewag maken van enige rechtsvordering uit onverschuldigde betaling in verband met overtreding van effectenrechtelijke voorschriften, miskent dat een stuitingshandeling naar inhoud en strekking (HR 14 februari 1997, nr. 16144, NJ 1997/244) een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar dient in te houden dat hij ook na het verstrijken van de verjaringstermijn ermee rekening moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal opdat hij zich tegen een alsnog ingestelde vordering van de schuldeiser behoorlijk kan verweren. Het onderdeel wijst meer in het bijzonder erop dat aan de mededeling die aan de schuldenaar wordt gedaan niet de eis kan worden gesteld dat deze nauwkeurig de vordering moet omschrijven waarvoor de schuldeiser zich het recht op nakoming voorbehoudt met aanwijzing van de correcte juridische grondslag daarvoor (HR 27 juni 2008, nr. C07/039, LJN BD1494, NJ 2008/373).

De door het onderdeel vermelde maatstaven zijn juist, maar het hof heeft deze niet miskend. Voor een voldoende duidelijke waarschuwing is immers noodzakelijk dat voor de schuldenaar kenbaar is welke vordering is bedoeld. Daartoe is in elk geval vereist dat de vordering zodanig is omschreven dat de schuldenaar daaruit kan begrijpen welk recht op nakoming wordt voorbehouden en waartegen hij zich eventueel heeft te verweren. Met zijn oordeel dat in dit geval niet mocht worden volstaan met een "zeer algemene aanduiding" van de vordering heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat Chipshol Forward uit de stuitingsexploten redelijkerwijs niet heeft behoeven begrijpen dat [eiser] c.s. meenden (ook) een vordering uit onverschuldigde betaling in verband met overtreding van effectenrechtelijke voorschriften jegens haar te hebben. In het licht van de in het middel aangehaalde tekst van de stuitingsexploten, die alleen betrekking heeft op vergoeding van schade die was ontstaan door, onder invloed van onjuiste informatie in het draft prospectus tot stand gekomen, aankoopbeslissingen in augustus/september 1991, is dat oordeel onjuist noch onbegrijpelijk. Het onderdeel faalt derhalve.

3.6 Onderdeel V mist zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen behandeling.

3.7 De voorwaarden waaronder de klachten in het incidentele beroep zijn voorgesteld, zijn niet vervuld. Dit beroep behoeft derhalve geen behandeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het principale beroep;

veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Forward begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris en aan de zijde van Chipshol begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- aan salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter, de vice-president J.B. Fleers en de raadsheren A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 oktober 2010.