Home

Hoge Raad, 11-11-2011, BU3917, 10/02632

Hoge Raad, 11-11-2011, BU3917, 10/02632

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 november 2011
Datum publicatie
11 november 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BU3917
Formele relaties
Zaaknummer
10/02632

Inhoudsindicatie

Onrechtmatige daad. Publicaties en uitlatingen gericht tegen optreden wethouder behoren tot politieke forum, waar in beginsel ruime uitingsvrijheid en (zeer) smalle beoordelingsmarge voor beperking vrijheid van meningsuiting (art. 10 EVRM) binnen art. 6:162 BW. Uitlatingen gedaan door politicus buiten vertegenwoordigend forum eenzelfde of vergelijkbare bescherming als uitlatingen in openbare vergaderingen. Belangenafweging aan hand van waardering alle relevante omstandigheden van het geval. Oordelen van feitelijke aard. Motiveringsklachten die in wezen hernieuwde beoordeling stellingen vragen, welke beoordeling taak cassatierechter te buiten gaat.

Uitspraak

11 november 2011

Eerste Kamer

Nr. 10/02632

EV/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. K.G.W. van Oven,

tegen

1. [Verweerder 1],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. J.W.H. van Wijk en mr. S.M. Kingma,

2. POLITIEKE VERENIGING LEEFBAAR DELFT,

zetelende te Delft,

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser], [verweerder 1] en Leefbaar Delft.

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. het vonnis in de zaak 256253/HA ZA 05-4049 van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 juli 2007;

b. het arrest in de zaak 105.006.863/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 maart 2010.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerder 1] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Tegen Leefbaar Delft is verstek verleend.

De zaak is voor [eiser] en [verweerder 1] toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] mede door mr. E.J. Dommering, advocaat te Amsterdam.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping.

Namens [eiser] heeft mr. Dommering bij brief van 25 augustus 2011 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn weergegeven in het bestreden arrest in rov. 2.1-2.26. Daarin is de van belang zijnde inhoud van de hieronder bedoelde uitlatingen vermeld. Deze feiten zijn ook, sterk verkort, weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1. De feiten komen op het volgende neer.

(i) [Eiser] was in mei 2004 wethouder van de gemeente Delft. [Eiser] heeft in mei 2004 in een Italiaans restaurant in Delft gegeten en gedronken. Hij heeft bij die gelegenheid gesproken met de eigenaar van het restaurant, [betrokkene 1].

(ii) Bij het onder (i) bedoelde bezoek aan het restaurant heeft [eiser] ook enkele telefoongesprekken gevoerd. Van dit bezoek zijn beeld- en geluidsopnamen gemaakt, vastgelegd op videoband en DVD. Volgens [verweerder 1], destijds voorzitter van de fractie van Leefbaar Delft in de gemeenteraad van Delft, en Leefbaar Delft wijzen de uitspraken die [eiser] bij deze gelegenheid heeft gedaan op schendingen van de geheimhoudingsplicht die [eiser] in acht diende te nemen en op inbreuken op de van [eiser] te vergen integriteit.

(iii) In april 2005 heeft [eiser] zijn aftreden als wethouder aangekondigd in verband met een te verwachten benoeming tot directeur van Blauwhoed B.V. Een week na de aankondiging van het vertrek heeft [eiser] in een café een gesprek met [betrokkene 1] gehad, dat met behulp van een mobiele telefoon door [betrokkene 1] is vastgelegd. In dat gesprek zou [eiser] uitlatingen hebben gedaan die zo kunnen worden begrepen, dat als [betrokkene 1] bepaalde gegevens openbaar zou maken, hem, [betrokkene 1], ernstige repercussies van de kant van [eiser] te wachten stonden.

(iv) Vanaf 2 mei 2005 hebben [verweerder 1] en Leefbaar Delft een reeks publicaties verricht, die ertoe strekten dat uit de onder (ii) bedoelde opnamen zou blijken van uitlatingen van [eiser] waaruit men de indruk kan krijgen dat deze corrupt is en van zijn positie als wethouder misbruik heeft gemaakt. In latere publicaties worden soortgelijke uitlatingen jegens [eiser] gedaan, vergezeld van kwalificaties als "blaaskaak", "leugenaar" en "dronkenlap".

(v) [Verweerder 1] heeft aangifte gedaan tegen [eiser] van corruptie en schending van ambtsgeheim. Op deze aangifte is sepot gevolgd wegens het ontbreken van aanwijzingen van schuld en van wettig bewijs.

(vi) De opnamen die in april 2004 in het restaurant van [betrokkene 1] waren gemaakt, waren [verweerder 1] (kort) vóór 2 mei 2005 door [betrokkene 1] getoond.

(vii) [Eiser] heeft op 13 mei 2005 zijn functie als wethouder neergelegd. Op 18 mei 2005 heeft Blauwhoed B.V. besloten [eiser] niet voor te dragen voor een directeursfunctie.

(viii) In een krantenadvertentie van Leefbaar Delft van 3 juni 2005 zijn twee brieven van 16 en 17 februari 2005 van B en W van de gemeente Delft afgedrukt, waarin aan [betrokkene 1] wordt meegedeeld dat een bepaald project van [betrokkene 1] niet voor subsidie vanwege de gemeente Delft in aanmerking komt, en dat voor dat project een "waarderingsbijdrage" wordt toegekend. Uit deze briefwisseling zou, naar de advertentie suggereert, blijken van een "onrechtmatig douceurtje van € 26.000,--" dat [eiser] aan [betrokkene 1] gaf.

(ix) Naar aanleiding van de aanvankelijke uitlatingen van Leefbaar Delft en [verweerder 1] heeft [eiser] een verbod in kort geding verkregen. Deze zaak heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2008, LJN BB9668.

3.2 [Eiser] heeft een verklaring voor recht gevorderd dat [verweerder 1], Leefbaar Delft en [betrokkene 1] onrechtmatig hebben gehandeld, en gevorderd dat zij worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, op te maken bij staat. De rechtbank heeft deze vorderingen grotendeels toegewezen.

Op het door [verweerder 1] ingestelde principale hoger beroep (Leefbaar Delft heeft het door haar ingestelde hoger beroep ingetrokken) heeft het hof de vorderingen van [eiser] alsnog afgewezen. Het door [betrokkene 1] ingestelde principale hoger beroep is door het hof verworpen.

Het door [eiser] in de zaak tegen Leefbaar Delft, [verweerder 1] en [betrokkene 1] ingestelde incidentele hoger beroep is door het hof eveneens verworpen.

3.3 De onderhavige zaak betreft het door [eiser] ingestelde beroep in cassatie in de zaak tegen [verweerder 1] en Leefbaar Delft. Op het afzonderlijke beroep in cassatie van [betrokkene 1] in de zaak tegen [eiser] (nr. 10/03031) wordt door de Hoge Raad heden eveneens uitspraak gedaan.

3.4.1 Het hof heeft bij zijn beoordeling van de rechtmatigheid van de diverse door [eiser] gewraakte uitingen van [verweerder 1] het volgende, samengevat, vooropgesteld.

Bij de beantwoording van de vraag of een publicatie onrechtmatig is, staan in beginsel twee, ieder voor zich hoogwaardige maatschappelijke belangen tegenover elkaar. Aan de ene kant het belang dat individuele burgers niet door publicaties worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Aan de andere kant het belang dat niet, door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken kunnen blijven voortbestaan. Welke van deze belangen in een gegeven geval de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van het geval. (rov. 9)

Het onderhavige geval kenmerkt zich door het feit dat het gaat om publicaties en andere uitlatingen van een lid van de oppositie ([verweerder 1], fractievoorzitter van Leefbaar Delft in de gemeenteraad) aangaande het optreden van een openbaar bestuurder (wethouder [eiser]). In een dergelijk geval is, in het belang van het goed functioneren van de democratie, de grootst mogelijke terughoudendheid geboden bij het als onrechtmatig kwalificeren van dergelijke uitingen. Verwezen wordt

met name naar de rechtspraak van het EHRM inzake art. 10 EVRM, dat bescherming biedt aan het recht op vrije meningsuiting. Die vrijheid beschouwt het EHRM als één van de fundamentele pijlers van een democratisch bestel, in het bijzonder als het gaat om het waarborgen van de vrijheid van meningsuiting van een volksvertegenwoordiger in het 'politieke debat'. Politici genieten in het kader van art. 10 EVRM dan ook een krachtige bescherming. Met inachtneming van pluralisme, tolerantie en verdraagzaamheid als waarborgen van een democratische samenleving heeft de vrijheid van meningsuiting in het politieke debat niet alleen betrekking op de inhoud, maar ook op de vorm: die mag zelfs 'offend, shock or disturb'. Dat geldt ook voor uitlatingen van een politicus die buiten de gemeenteraad zijn gedaan. Beperkingen van het recht op vrijheid van meningsuiting van politici worden door het EHRM met 'the closest scrutiny' bejegend. (rov. 10)

De grenzen van toelaatbare kritiek op een openbaar bestuurder als publieke persoon zijn ruimer dan met betrekking tot een burger als private persoon. In een democratisch systeem moet het openbaar bestuur immers nauwlettend kunnen worden gevolgd door onder meer de pers en de publieke opinie. Dit betekent dat een openbaar bestuurder zich heftiger kritiek moet laten welgevallen dan een burger. Het politieke debat moet in beginsel op het scherpst van de snede gevoerd kunnen worden. Aan de vrijheid van meningsuiting komt evenwel ook in het politieke debat niet een absoluut karakter toe. Door de rechter kunnen zekere beperkingen daarvan en bepaalde sancties worden opgelegd, maar zulke beperkingen en sancties moeten met de grootst mogelijke terughoudendheid worden toegepast en steeds opnieuw in het licht van art. 10, tweede lid, EVRM worden beoordeeld. (rov. 11)

Vaststaat dat de uitlatingen van [verweerder 1] die in geschil zijn, zich richten op het optreden van [eiser] in zijn hoedanigheid van (voormalig) wethouder van de gemeente Delft. [Verweerder 1]'s uitlatingen richten zich niet op (elementen uit) het privéleven van [eiser], maar op zijn gedrag en handelwijze als openbaar bestuurder. Bovendien gaat het hierbij om uitlatingen van een volksvertegenwoordiger en lid van de gemeenteraad, die mede de taak heeft het college van B&W en de wethouders die daarvan deel uitmaken, te controleren. Een en ander brengt, gelet op hetgeen in rov. 9-11 is overwogen, mee dat de gewraakte uitlatingen van [verweerder 1] over [eiser] bij uitstek behoren tot het gebied van het politieke forum, waar in beginsel behoefte bestaat aan een ruime uitingsvrijheid, en waar de beoordelingsmarge voor beperking van die vrijheid van meningsuiting binnen het toepassingsbereik van artikel 6:162 BW dus (zeer) smal is. (rov. 12)

3.4.2 Met inachtneming van de hiervoor vermelde de uitgangspunten, heeft het hof vervolgens in rov. 14-52 al de door [eiser] bestreden uitlatingen van [verweerder 1] en van de aan Leefbaar Delft toe te rekenen uitlatingen in concreto op hun toelaatbaarheid beoordeeld en daarbij telkens aangegeven op grond van welke feiten en omstandigheden het van oordeel is dat de desbetreffende uitlating niet onrechtmatig is jegens [eiser].

3.5.1 De drie onderdelen van het middel strekken ten betoge dat het hof op grond van een onjuiste rechtsopvatting, althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd tot het oordeel is gekomen dat de gewraakte uitlatingen in de gegeven omstandigheden de grenzen van de aan [verweerder 1] en Leefbaar Delft toekomende vrijheid van meningsuiting niet te buiten zijn gegaan.

De onderdelen kunnen niet tot cassatie leiden.

Dat berust op het volgende.

3.5.2 De hiervoor in 3.4.1 vermelde uitgangspunten die het hof heeft gehanteerd geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Anders dan in onderdeel 1 wordt aangevoerd, brengt de omstandigheid dat de uitlatingen zijn gedaan door een politicus buiten het vertegenwoordigende forum niet mee dat deze uitlatingen niet eenzelfde of vergelijkbare bescherming genieten als uitlatingen die in de openbare vergaderingen van de gemeenteraad zijn gedaan. Door onderdeel 2 wordt de door het hof aangelegde maatstaf, te weten dat de afweging van de twee hier tegenover elkaar staande hoogwaardige en in beginsel gelijkwaardige belangen moet geschieden aan de hand van de waardering van alle relevante omstandigheden van het geval in hun onderlinge samenhang, tevergeefs bestreden. Die maatstaf is juist.

3.5.3 Voor het overige bestrijden de onderdelen naar de kern dat het hof bij zijn afweging van de belangen ten aanzien van de desbetreffende uitlatingen aan verschillende feiten en omstandigheden een ander gewicht heeft toegekend of gegevens in hun onderlinge samenhang anders heeft gewaardeerd dan door [eiser] was bepleit. Daarbij wordt in het bijzonder erover geklaagd dat het hof onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom voortgaande publicatie noodzakelijk was, ook nadat een intern gemeentelijk onderzoek de beschuldiging van corruptie niet had gestaafd, het openbaar ministerie geen reden had gezien tot vervolging van [eiser] en de gemeenteraad de handelwijze van [verweerder 1] en Leefbaar Delft had afgekeurd.

De klachten hebben betrekking op oordelen van feitelijke aard. Die oordelen kunnen in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Wel kan worden onderzocht of de voor deze oordelen gegeven motivering begrijpelijk en genoegzaam is. De aangevallen oordelen zijn evenwel niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd. Dat geldt in het bijzonder ook voor het kennelijk oordeel van het hof dat in de gegeven omstandigheden het voortgaan met publicaties, ook na de door het onderdeel bedoelde standpuntbepaling van het openbaar ministerie en de gemeenteraad, in het kader van het immers niet uitsluitend door [verweerder 1] en Leefbaar Delft voortgezette openbare debat niet ongeoorloofd was. Voor het overige vragen de motiveringsklachten in wezen een hernieuwde beoordeling van de stellingen van [eiser], welke beoordeling de taak van de cassatierechter te buiten gaat.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 1] begroot op € 385,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris en aan de zijde van Leefbaar Delft op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 11 november 2011.