Home

Hoge Raad, 24-01-2012, BU5349, 10/05530 E

Hoge Raad, 24-01-2012, BU5349, 10/05530 E

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 januari 2012
Datum publicatie
24 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BU5349
Formele relaties
Zaaknummer
10/05530 E
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 51

Inhoudsindicatie

Daderschap rechtspersoon. Bij de beoordeling van de vraag of de tenlastegelegde gedraging redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend heeft het Hof de juiste maatstaven gehanteerd (vgl. HR LJN AF7938), en geeft zijn oordeel dat de tenlastegelegde gedraging redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd.

Uitspraak

24 januari 2012

Strafkamer

nr. S 10/05530 E

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 28 september 2010, nummer 20/000505-09, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.M. van Russen Groen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel

2.1. De middelen, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, klagen naar de kern genomen dat het Hof ten onrechte, althans op ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat de verdachte, een rechtspersoon, kan worden aangemerkt als dader van het haar onder 1 tenlastegelegde feit. Daartoe wordt in het bijzonder aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de bedrijfsleider van de verdachte, [betrokkene 1], de tenlastegelegde gedraging heeft begaan of dat de verdachte de verboden gedraging placht te aanvaarden.

2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:

"zij op 1 mei 2007 te Waalwijk, opzettelijk, zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen, te weten chroomhoudend lederslib, heeft ontdaan."

2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:

"1. de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte, [betrokkene 2], ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover deze inhoudt:

Op 1 mei 2007 heeft [verdachte] afval opgehaald bij [A]. [A] had met de planner gebeld met de opdracht dat er afval moest worden opgeruimd.

De chauffeur heeft tijdens de werkzaamheden kennelijk gemerkt dat het te transporteren afval niet overeenkwam met hetgeen vooraf was gemeld en contact opgenomen met de planner op die dag, [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] heeft de chauffeur doorverwezen naar [B] (opmerking hof: [B] is: [B] B.V., gevestigd te Waalwijk), omdat hij niet wist of [B] dit afval mocht verwerken.

Voor de reguliere werkzaamheden hebben wij een standaardformulier, waarvan wij doorgaans een aantal aan onze chauffeurs meegeven, die zij alleen nog maar hoeven te ondertekenen. De chauffeur heeft kennelijk zelf een begeleidingsbrief opgemaakt en ondertekend, toen hij constateerde dat het niet om reguliere werkzaamheden ging.

De chauffeur had de begeleidingsbrief niet mogen ondertekenen op de plek die is bestemd voor de ontdoener. Een medewerker van [A] had dit moeten doen.

Het materiaal dat is afgevoerd had niet naar [B] gebracht mogen worden.

2. Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de politie Midden en West Brabant, regionaal milieuteam, nummer PL20MT/07-121162, d.d. 19 juni 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en aspirant van politie, opgenomen op pagina 44-47 van het dossier met nummer PL20MT/07-009053, sluitingsdatum 28 september 2007, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 1]:

Ik ben bij [verdachte] bedrijfsleider van de vestiging Waalwijk. Ik ben daar belast met de dagelijkse planning. Over [A] kan ik u het volgende vertellen. [A] is een lederverwerkend bedrijf. Op 1 mei 2007 moesten we de lekbak onder de opslagtanks van de waterzuivering schoonmaken. In het verleden werd dit afval naar afvalverwerkingsbedrijf [C] in Tilburg afgevoerd. Dit werk voerden wij ongeveer 1 keer per jaar voor [A] uit. Wij komen inmiddels al 8 jaar bij [A].

Doorgaans krijgen de chauffeurs van [verdachte] een stuk of 10 begeleidingsbrieven mee. Deze zijn voorgedrukt. Op een begeleidingsbrief staat een afvalstroomnummer en dergelijke. De chauffeur hoeft alleen nog maar de naam van de klant en zijn handtekening in te vullen.

U toont mij een begeleidingsbrief met nummer [001] van 1 mei 2007. Het afvalstroomnummer op de getoonde begeleidingsbrief is in 1997 door [B] aan [verdachte] afgegeven. Dit afvalstroomnummer is ons gegeven voor de afvoer van RKG-slib.

3. Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van Waterschap Brabantse Delta, nummer 07U003863, d.d. 1 juni 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], buitengewoon opsporingsambtenaar, opgenomen als bijlage (tapblad 1) bij het dossier met nummer PL20MT/07-009053, sluitingsdatum 28 september 2007, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt:

als relaas van voornoemde verbalisant:

Op 24 april 2007 is door mij een bedrijfsbezoek gebracht aan [A] B.V., gevestigd in Waalwijk. Daarbij werd het volgende waargenomen:

In een zogenaamde calamiteitenbak achter het bedrijf bevonden zich twee afvalwatermengtanks van de afvalwaterzuiveringsinstallatie van dit bedrijf. Het is mij ambtshalve bekend dat in de afvalwatermengtanks hoogstwaarschijnlijk chroom(slib)houdend afvalwater uit het productieproces van de leerlooierij aanwezig is. Ik zag dat in de calamiteitenbak onder de tanks een aanzienlijke hoeveelheid mogelijk chroom(slib)houdend afvalwater stond. Ambtshalve heb ik later vernomen dat [A] op 1 mei 2007 de calamiteitenbak zou laten leegmaken.

Op 1 mei 2007 nam ik het volgende waar:

Bij [A] werden door [verdachte], gevestigd te Waalwijk, werkzaamheden uitgevoerd aan de eerdergenoemde afvalwatermengtanks in de calamiteitenbak. Ik heb de chauffeur gevraagd naar welke locatie het uit de afvalwatermengtanks opgezogen materiaal zou worden afgevoerd. De persoon gaf mij de locatie op van [B] B.V., gevestigd te Waalwijk. De zuigwagen van [verdachte] was daar volgens deze werknemer reeds naar toe. Ik ben daarop direct naar de vestiging van [B] te Waalwijk gegaan. Aldaar trof ik de zuigwagen van [verdachte] aan. Ik zag dat deze wagen op dat moment schuin op een zogenaamd stortbordes stond, boven een ontvangstbak op het bedrijfsterrein van [B]. In de bak bevond zich een donkere hoeveelheid vloeibaar afval. Uit de aflaat van de vrachtwagen liep op dat moment niets meer. De aflaat van de zuigwagen was wel nat. Ik zag een persoon die aangaf de bestuurder van de zuigwagen te zijn. Op mijn vraag of hij daar had gelost antwoordde hij dat hij een deel had afgelaten, maar dat hij in opdracht van [B] zijn storting had moeten staken.

als verklaring van [betrokkene 3]:

Ik ben chauffeur in dienst van [verdachte], vestiging Waalwijk. Om 07.00 uur (het hof begrijpt: op 1 mei 2007) ben ik samen met mijn collega [betrokkene 4] met een spuitwagen en een zuigwagen een klus gaan uitvoeren bij [A] in Waalwijk. De opdracht heb ik gekregen van [betrokkene 1] van [verdachte]. Wij hebben achter op het bedrijfsterrein van [A] werkzaamheden uitgevoerd aan twee tanks die daar in een betonnen bak lagen. Onze opdracht was om de twee tanks leeg te maken en de betonnen bak leeg te maken. Daar zat een waterslibmengsel in. Toen mijn wagen vol zat heeft [betrokkene 4] geprobeerd met [betrokkene 5] van [B] te bellen om te vragen of dit spul naar [B] te Waalwijk mocht. De reden dat we die vraag stelden was dat we normaal gesproken alleen RKG-slib daar brengen. [Betrokkene 4] en ik hadden onze twijfels of dit materiaal van [A] daar naartoe zou mogen. Mijn collega [betrokkene 4] heeft vervolgens [betrokkene 1] van [verdachte] gebeld.

[Betrokkene 1] heeft gezegd dat we [betrokkene 5] maar moesten bellen, maar dat lukte niet. Nadat we 30 tot 45 minuten bij [A] hebben staan wachten heeft mijn collega [betrokkene 4] gezegd: ga maar lossen bij [B], want je hebt toch een afvalstroomnummer. Op mijn werkbon stond een afvalstroomnummer. [Betrokkene 1] had dit nummer gekopieerd van een andere bon. Toen we geen contact konden krijgen met [betrokkene 5] ben ik dus met mijn vracht naar [B] gereden en ben daar gaan lossen. Het begeleidingsformulier dat u nu toont heb ik vanochtend bij [A] ingevuld en zelf ondertekend bij ontdoener met een krabbel. Toen ik 6,3 ton - zoals juist uit de weging bleek - had gelost, belde [betrokkene 5] van [B] met de opdracht om het lossen te stoppen.

als relaas van voornoemde verbalisant:

Ik heb een monster genomen van de resterende inhoud van de tank van de zuigwagen die volgens [betrokkene 3] uit de afvalwatermengtank van [A] was opgezogen. Uit de uitslag van de laboratoriumanalyse bleek dat de afvalstroom die in de vrachtwagen van [verdachte] zat en die bij [A] opgezogen was, een concentratie van 760 mg/kg chroom bevatte.

4. Een geschrift, als bedoeld in artikel 344, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een begeleidingsbrief te gebruiken voor afvalvervoer, genummerd [001], opgenomen als bijlage bij het onder 3 genoemde proces-verbaal van bevindingen, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt:

Begeleidingsbrief

te gebruiken bij afvalvervoer

Afzender: [A]

Factuuradres:''''

Ontdoener:''''

(het hof begrijpt de aanhalingstekens bij factuuradres en ontdoener als '[A]')

Ontvanger: [B]

Locatie: [B]

Getransporteerd door vervoerder: [verdachte]

Afvalstroomnummer Gebruikelijke benaming Eural code

[002] R.K.G. [003]

[001].

5. Een geschrift, als bedoeld in artikel 344, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een werkbon van [verdachte], genummerd [004], gedateerd 27 april 2007, opgenomen als bijlage bij het onder 3 genoemde proces-verbaal van bevindingen, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt:

Werkbon

[verdachte] 27.04.07

-------------------------------------------

Aanvang werk: 1-05-2007 Tijd: 7.00

Onderwerp: [A]

-------------------------------------------

Te verrichten werkzaamheden

Hogedrukwagen

Vacuümwagen

-------------------------------------------

Omschrijving mankracht

[betrokkene 4]

[betrokkene 3]

-------------------------------------------

Afvalstroomnummers

[002]

-------------------------------------------

Opmerkingen

Leegzuigen en schoonspuiten van bakken

Melden bij [betrokkene 6] [005]

-------------------------------------------

6. Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de politie Midden en West Brabant, regionaal milieuteam, nummer PL20MT/07-121162, d.d. 5 juli 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en aspirant van politie, opgenomen op pagina 40-43 van het dossier met nummer PL20MT/07-009053, sluitingsdatum 28 september 2007, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 7]:

Ik ben volledig vertegenwoordigingsbevoegd voor [A] B.V. [A] is een leder fabriek. Ik ben hier algemeen directeur. De afvalstoffen die tijdens het productieproces vrijkomen zijn: afvalwater lederschaafsel en -snippers en slibkoek. Het slibkoek is afkomstig uit de zuiveringsinstallatie van [A]. Het slibkoek bevat zware metalen zoals chroom. Ons probleem met de waterzuiveringsinstallatie is dat er in de twee buffertanks slib ontstaat.

Hierdoor moeten we de tanks twee keer per drie jaar laten schoonmaken. We laten de tanks en de calamiteitenbak reinigen door [verdachte]. Wanneer de tanks en de calamiteitenbak gereinigd moeten worden wordt daar telefonisch opdracht toe gegeven. De factuur die we ontvangen van [verdachte] bevat altijd keurig een weegbrief van het afvalverwerkingsbedrijf [C], gevestigd in Tilburg. [C] is een erkende verwerker van afvalstoffen waaronder chroomhoudende afvalstoffen van de leerindustrie.

Op 1 mei 2007 heeft [verdachte] de zuiveringsinstallatie wederom ontdaan van het slib. Ik heb nooit opdracht gegeven het slib naar [B] te brengen in plaats van naar [C]. Integendeel; tot nu toe verkeerde ik in de veronderstelling dat het slib zou worden afgevoerd naar [C]. [Verdachte] is sinds jaren op de hoogte van de aard van ons bedrijf en de waterzuivering.

7. Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de politie Midden en West Brabant, regionaal milieuteam, nummer PL20MT/07-121162, d.d. 11 juni 2007 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en aspirant van politie, opgenomen op pagina 48-53 van het dossier met nummer PL20MT/07-009053, sluitingsdatum 28 september 2007, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 5]:

Mijn rol binnen [B] is als volgt; ik ben verantwoordelijk voor de vergunningen en de acceptatie van afvalstoffen. Als enige werknemer ben ik verantwoordelijk voor alle zaken binnen [B].

Ik was op 1 mei 2007 niet op de hoogte van het transport door [verdachte] met afval uit de waterzuiveringsinstallatie van [A]. Het afval van [A] mag niet bij [B] binnenkomen.

De Wet milieubeheervergunning van [B] is in april 2006 verlopen. We zijn al 4 jaar bezig met het aanvragen van een nieuwe vergunning bij de provincie Noord-Brabant."

2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:

"H.1.

Een rechtspersoon kan als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.

Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:

- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;

- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;

- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;

- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.

Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging. Daarbij verdient opmerking dat laatstbedoelde criteria - die plegen te worden aangeduid als ijzerdraadcriteria - weliswaar zijn ontwikkeld met het oog op het functionele daderschap van een natuurlijke persoon (dus met het oog op de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een natuurlijk persoon voor een gedraging van een andere natuurlijke persoon), maar dat zij in voorkomende gevallen tevens kunnen fungeren als maatstaven voor de toerekening van een gedraging van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon.

H.2.

Het hof stelt het volgende vast:

- [Betrokkene 3] was op 1 mei 2007 als chauffeur in dienst bij verdachte op de vestiging in Waalwijk.

- [Betrokkene 1] was op 1 mei 2007 bedrijfsleider van de vestiging in Waalwijk van verdachte.

- [A] B.V. heeft verdachte opdracht gegeven om op 1 mei 2007 bij [A] in Waalwijk de lekbak onder de opslagtanks van de waterzuivering schoon te maken.

- [Betrokkene 1] heeft [betrokkene 3] en [betrokkene 4] de opdracht gegeven deze werkzaamheden uit te voeren. Op de werkbon staat onder meer het volgende vermeld:

----------------------------------------

Afval stroomnummers

[002]

----------------------------------------

Opmerkingen

Leegzuigen en schoonspuiten van bakken

Melden bij [betrokkene 6] [005]

----------------------------------------

- [Betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben een hoeveelheid waterslibmengsel opgezogen met hun zuigwagen. Omdat zij twijfels hadden of deze afvalstoffen naar [B] mochten, heeft [betrokkene 4] gebeld met [betrokkene 1] om dit na te vragen. [Betrokkene 1] heeft [betrokkene 4] toen gezegd dat hij [betrokkene 5] van [B] moest bellen om dit aan hem te vragen. [Betrokkene 4] heeft dit geprobeerd, maar kon geen contact krijgen met [betrokkene 5].

- [Betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben 30 tot 45 minuten gewacht, waarna [betrokkene 4] aan [betrokkene 3] voorstelde om de afvalstoffen bij [B] te lossen, omdat op de werkbon al een afvalstroomnummer stond.

- [Betrokkene 3] heeft vervolgens een begeleidingsbrief ingevuld en ondertekend op de locatie die was bestemd voor de ontdoener.

- Chauffeurs van verdachte krijgen doorgaans een aantal voorgedrukte begeleidingsformulieren mee waar onder meer het afvalstroomnummer al op is ingevuld.

- Vervolgens is een deel van de lading bij [B] gelost. Deze lading bestond uit chroomhoudend lederslib. [B] was niet vergund deze afvalstoffen te verwerken.

H.3.

Op grond van de onder H.2. genoemde feiten en omstandigheden en tegen de achtergrond van de onder H.1. genoemde criteria, is het hof van oordeel dat de onder 1. ten laste gelegde gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het hof acht daarbij in het bijzonder van belang dat het vervoeren van bedrijfsafvalstoffen valt onder de normale bedrijfsvoering van verdachte en dat [betrokkene 3] en [betrokkene 4] handelden in opdracht van en uit hoofde van een dienstbetrekking bij verdachte. Voorts acht het hof van groot belang dat de verdachte erover kon beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden. Immers heeft de bedrijfsleider van verdachte [betrokkene 1], nadat de chauffeurs hun twijfels over de te vervoeren lading hadden geuit, niets ondernomen om te voorkomen dat de ten laste gelegde gedraging zou plaatsvinden. Dit had wel in de rede gelegen, nu op de door hem aan [betrokkene 3] en [betrokkene 4] overhandigde werkbon het afvalstroomnummer en de omschrijving van R.K.G.-slib en de loslocatie [B] stonden vermeld, en in het bedrijf gebruik werd gemaakt van voorgedrukte begeleidingsbrieven waarop dezelfde informatie reeds was ingevuld. [Betrokkene 1] moet zich derhalve op zijn minst bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat de chauffeurs, bij gebrek aan sturing, gebruik zouden maken van de hun voorhanden zijnde middelen, met de onder 1. ten laste gelegde gedraging als gevolg."

2.3.1. Het Hof heeft, naar hiervoor in 2.2.3 is vermeld, onder H.1 de maatstaven weergegeven aan de hand waarvan het heeft beoordeeld of de tenlastegelegde gedraging redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend. Die maatstaven zijn juist (vgl. HR 21 oktober 2003, LJN AF7938, NJ 2006/328).

2.3.2. Het Hof heeft aan de hand van deze maatstaven en op grond van de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden geoordeeld dat de onder 1 tenlastegelegde gedraging redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.

De feiten en omstandigheden waarop het Hof zijn oordeel heeft gebaseerd (hiervoor in 2.2.2 en 2.2.3 onder H.2 vermeld) komen op het volgende neer. Het vervoeren van bedrijfsafvalstoffen valt onder de normale bedrijfsuitoefening van de verdachte. De chauffeurs [betrokkene 3] en [betrokkene 4] waren in dienstbetrekking bij de verdachte en handelden bij de uitvoering van de onderhavige werkzaamheden in opdracht van de verdachte. [Betrokkene 1], als bedrijfsleider van de verdachte, kon erover beschikken of de gedraging al of niet zou plaatsvinden, nu hij, nadat de werknemers tegenover hem hun twijfels hadden geuit of de te vervoeren afvalstoffen naar [B] mochten, geen - adequate - maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat de tenlastegelegde gedraging zou plaatsvinden. [Betrokkene 1] had immers de chauffeurs onder meer voorzien van een voorbedrukte werkbon waarop een (onjuist) afvalstroomnummer en [B] als de (onjuiste) loslocatie waren gesteld en heeft, hoewel hij erop bedacht had moeten zijn dat zij daarvan gebruik zouden maken ingeval zij geen contact konden krijgen met [B], nagelaten de chauffeurs terzake behoorlijk te instrueren.

Uit de gebezigde bewijsmiddelen en de daaraan door het Hof ontleende vaststellingen heeft het Hof kunnen afleiden dat de bedrijfsleider [betrokkene 1] blijkens zijn handelen en nalaten niet de zorg heeft betracht die van hem in zijn leidingevende positie bij de verdachte in redelijkheid mocht worden gevergd met het oog op het voorkomen dat de handelwijze van de werknemers de desbetreffende verboden gedraging zou opleveren, en op die gronden mogen aannemen dat de rechtspersoon als dader moet worden aangemerkt. Daaraan doet niet af dat [betrokkene 1] niet zelf de tenlastegelegde gedraging heeft verricht. Daaraan doet evenmin af dat het Hof niet heeft vastgesteld of de verdachte de verboden gedraging placht te aanvaarden, nu dit slechts een van de omstandigheden is die bij de beoordeling van de toerekening in aanmerking kan komen en het oordeel van het Hof ook zonder die omstandigheid toereikend is gemotiveerd.

2.3.3. Op het voorgaande stuiten de middelen af.

3. Beoordeling van het derde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 24 januari 2012.