Hoge Raad, 30-10-2012, BU8735, 11/00047 B
Hoge Raad, 30-10-2012, BU8735, 11/00047 B
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 oktober 2012
- Datum publicatie
- 30 oktober 2012
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2012:BU8735
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU8735
- Zaaknummer
- 11/00047 B
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag, art. 552a Sv. 1. Ambtshalve onderzoek? 2. Verwerping verweer. 3. Maatstaven. Ad 1. De opvatting dat de beklagrechter ambtshalve dient te onderzoeken of bij de beslagleggingen "de formaliteiten" in acht zijn genomen en in de beschikking daarvan moet blijk geven vindt geen steun in het recht. Ad 2. Indien in een klaagschrift a.b.i. in art. 552a Sv de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp wordt verzocht met een beroep op f&o op grond waarvan de beslaglegging zelve onrechtmatig moet worden geacht, zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beklag voldoende aannemelijk acht en of die onregelmatigheid bij de beslaglegging tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. De rechter mag in zo een geval de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de klager leggen. De stelling van de verdediging dat "de beslagleggingen" onrechtmatig zijn omdat de daarvoor geldende "formaliteiten niet in acht zijn genomen" is enkel gebaseerd op de omstandigheid dat het dossier waarover de Rb de beschikking heeft niet alle beslagstukken bevat, zodat niet kan worden beoordeeld of bij de beslagleggingen de formaliteiten in acht zijn genomen. Blijkens het verhandelde in raadkamer heeft de raadsman van de klagers zich ertegen verzet dat de Rb zou kennisnemen van het dossier dat zich t.t.v. de behandeling van het klaagschrift bij de RC bevond i.h.k.v. de behandeling van de strafzaak. Gelet op deze proceshouding van de klagers en in aanmerking genomen dat de klagers, die - naast de in de beschikking genoemde op het beslag betrekking hebbende stukken - de beschikking hadden over stukken van het dossier in de strafzaak, geen relevante, de specifieke beslagleggingen betreffende f&o hebben aangevoerd, is het kennelijke oordeel van de Rb dat zij, bij gebreke van (voldoende) feitelijke grondslag, aan dat verweer kon voorbijgaan, niet onbegrijpelijk. Ad 3. De Rb heeft de aan te leggen maatstaven van art. 94a en art. 94 Sv niet miskend.
Uitspraak
30 oktober 2012
Strafkamer
nrs. S 11/00047 B en 11/00048 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Arnhem van 23 november 2010, nummers RK 10/328 en RK 10/329, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, en [klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft bij de bestreden beschikking ongegrond verklaard het door de klager en de klaagster ingediende klaagschrift strekkende tot opheffing van de ten laste van de klager en de klaagster gelegde beslagen op "roerende en onroerende goederen en zaken, gelden en geldswaarden in zowel Nederland als in het buitenland" en op de ten laste van de klager en de klaagster gelegde beslagen onder derden "op vorderingen, gelden, geldswaarden en/of roerende zaken en/of aandelen, in zowel Nederland als in het buitenland".
2. Geding in cassatie
De klager en de klaagster hebben beroep ingesteld. Namens ieder van hen heeft mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een gelijkluidend middel van cassatie voorgesteld. Een van de schrifturen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft telkens geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot de verdere afhandeling als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift "onjuiste maatstaven heeft gehanteerd (...) en/of haar beslissing onjuist, ontoereikend althans onbegrijpelijk heeft gemotiveerd".
3.2. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen:
"De feiten
Met betrekking tot de feiten verwijst de raadkamer naar de stukken zoals die zich in het dossier bevinden. Ten tijde van de behandeling beschikte de raadkamer over het klaagschrift van 22 april 2010, de reactie daarop van de officier van justitie van 12 mei 2010, een eerder ingediend klaagschrift van 12 januari 2009 en de daarop gegeven beslissing d.d. 17 december 2009 en tussenbeslissingen.
Het beklag
I. Het klaagschrift is toegelicht overeenkomstig een pleitnota die aan deze beschikking is gehecht. Klaagschrift en toelichting behelzen - zakelijk samengevat - de navolgende gronden.
* Het dossier is incompleet en bevat wat betreft de in het buitenland gelegde beslagen slechts onvertaalde stukken. Derhalve kan niet worden beoordeeld of bij de beslaglegging de formaliteiten in acht zijn gekomen. De op 13 mei 2009 door de officier van justitie overgelegde lijst kan daartoe niet dienen; de lijst is incompleet en niet inzichtelijk.
* De beslagen zijn niet rechtmatig gelegd. Daaraan liggen blijkens het procesdossier namelijk slechts speculaties en vermoedens ten grondslag, wat ook blijkt uit in de aan de pleitnota gehechte verhoren van getuigen bij de rechter commissaris over in de pleitnota opgenomen, betwiste bepaaldelijke verdenkingen. Verwezen wordt ook naar HR 17 december 2002 (LJN AE7635).
* Bij de gelegde beslagen zijn de proportionaliteit en subsidiariteit uit het oog verloren.
1. Er is immers op veel meer vermogen beslag gelegd dan de verdenkingen rechtvaardigen of valt te toetsen nu een berekening van het maximum te ontnemen wederrechterlijk verkregen voordeel ontbreekt.
2. Op een aantal zaken ligt dubbel beslag, immers conservatoir beslag ex art 94a van het Wetboek van Strafvordering en beslag ex art 94 van het Wetboek van Strafvordering.
3. Het vermogen waarop beslag is gelegd, met name in de pleitnota bepaaldelijk genoemde onroerende zaken, daalt nodeloos in waarde.
II. Ter zitting in raadkamer is een vraag gerezen waarop de raadsman eveneens een beslissing verlangt. Heeft de raadkamer die over het klaagschrift oordeelt de beschikking over de procesdossiers die door de officier van justitie in de hoofdzaken aan de rechtbank zijn overgelegd en door de rechtbank in handen zijn gesteld van de rechter commissaris in het kader van een verwijzing voor nader (getuigen-)onderzoek of is het aan de officier van justitie om in het kader van de beoordeling van het klaagschrift - wederom - de raadkamer te voorzien van alle relevante stukken.
(...)
In de eerste plaats overweegt de raadkamer dat de strafzaken tegen de klagers [klager] en [klaagster] bij de rechtbank zijn aangebracht onder overlegging van procesdossiers die gaande de procedure zijn aangevuld. Over al die stukken beschikt ook de raadsman. De raadkamer die over het klaagschrift oordeelt is onderdeel van de rechtbank, evenals (het kabinet van) de rechter-commissaris waar de dossiers zijn beland in het kader van door de Rechtbank gelast nader onderzoek. Ipso facto beschikt derhalve de raadkamer over de procesdossiers ongeacht waar deze zich lijfelijk bevinden.
Dit betekent dat de raadkamer dus beschikt over en kennis heeft genomen van de onderhavige procesdossiers en in het bijzonder de ordners: rechtshulpverzoeken 1 en 2 en de ordner (conservatoir) beslag. In dit verband overweegt de raadkamer dat het lijstje van de officier van justitie van 13 mei 2009 niets meer is dan een hulpmiddel bij het raadplegen van de onderhavige procesdossiers. Het dient niet als enig stuk of bescheid dat volgens het Wetboek van Strafvordering onderdeel moet uitmaken van een procesdossier.
Voorts overweegt de raadkamer dat het in een straf-klaagschrift-procedure niet zonder meer zo is dat wanneer een raadsman niet beschikt over gewenste stukken dit impliceert dat opzettelijk de belangen van de verdachte zijn geschaad of grovelijk zijn veronachtzaamd. De alsdan te bewandelen weg is om deze stukken - gespecificeerd - op te vragen bij de officier van justitie. Eerst in geval van een weigering kan daarover een beslissing van de rechtbank/raadkamer worden gevraagd die - indien aangevoerd - dan ook een beslissing dient te nemen over wat het gevolg dient te zijn van een - zo beoordeeld - handelen in strijd met de goede procesorde. De raadsman heeft deze eerst te bewandelen weg (nog) niet begaan.
Verder overweegt de raadkamer dat (conservatoire) beslagen rechtmatig zijn gelegd wanneer er verdenking bestaat van strafbare feiten en de inbeslaggenomen goederen toebehoren aan de verdachten waaronder beslag is gelegd en wanneer deze kunnen dienen voor de waarheidsvinding en/of vatbaar zijn voor een verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en/of - ingeval van verdenking van strafbare feiten genoemd in art 94a van het Wetboek van Strafvordering - voor verhaal van te ontnemen wederrechterlijk verkregen voordeel dan wel een opgelegde boete. Kortom er moet sprake zijn van redelijke vermoedens van schuld.
In een procedure als de onderhavige toetst de raadkamer slechts marginaal de rechtmatigheid van het beslag en het belang van een juiste en zorgvuldige strafvordering.
Dit gedaan hebbende, is de raadkamer van oordeel dat geen reden is (een van) de gelegde (conservatoire beslagen) op te heffen.
Alles wat de raadsman naar voren heeft gebracht kan niet leiden tot het oordeel dat in casu geen redelijk vermoeden van schuld kan worden aangenomen ter zake de aan klagers verweten strafbare feiten die ten grondslag liggen aan de gelegde (conservatoire) beslagen. Noch dat deze beslagen geen strafvorderlijk belang dienen.
Ook overweegt de raadkamer dat de omstandigheid dat op een aantal goederen dubbel beslag is gelegd niet meebrengt dat de gelegde (conservatoire) beslagen dus moeten worden opgeheven.
Verder heeft te gelden dat in geval van gevreesde waardedaling van de beslagen goederen, het op de weg van de raadsman ligt om daarover eerst in overleg te treden met de officier van justitie vooraleer geoordeeld kan worden dat de gelegde beslagen - vanwege de waardevermindering - geen strafvorderlijk belang meer dienen.
En ten slotte wat betreft de conservatoire beslagen: door de raadsman is geenszins inzichtelijk gemaakt waarom de conservatoire beslagen door de officier van justitie gelegd krachtens de machtiging strafrechtelijk financieel onderzoek van 4 februari 2008, disproportioneel zouden zijn (HR NJ 2004, nr. 84)."
3.3.1. Blijkens de toelichting klaagt het middel onder meer dat uit de bestreden beschikking niet blijkt dat de Rechtbank heeft getoetst of bij de beslagleggingen "de formaliteiten in acht zijn genomen".
3.3.2. Voor zover het middel steunt op de opvatting dat de beklagrechter ambtshalve dient te onderzoeken of bij de beslagleggingen "de formaliteiten" in acht zijn genomen en in de beschikking daarvan moet blijk geven, faalt het. Die opvatting vindt geen steun in het recht.
3.3.3. Voor zover het middel klaagt dat de Rechtbank niet (toereikend gemotiveerd) heeft beslist op het verweer dat bij de beslagleggingen niet de "formaliteiten in acht zijn genomen", wordt het volgende overwogen.
Indien in een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp wordt verzocht met een beroep op feiten en omstandigheden op grond waarvan de beslaglegging zelve onrechtmatig moet worden geacht, zal de rechter moeten onderzoeken of hij de feitelijke grondslag van dat beklag voldoende aannemelijk acht en of die onregelmatigheid bij de beslaglegging tot gegrondverklaring van het klaagschrift dient te leiden. De rechter mag in zo een geval de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de klager leggen.
3.3.4. De klagers hebben hun stelling dat "de beslagleggingen" onrechtmatig zijn omdat de daarvoor geldende "formaliteiten niet in acht zijn genomen" enkel gebaseerd op de omstandigheid dat het dossier waarover de Rechtbank in raadkamer de beschikking heeft niet alle beslagstukken bevat, zodat niet kan worden beoordeeld of bij de beslagleggingen de formaliteiten in acht zijn genomen. De Rechtbank is in haar beschikking aan dit verweer voorbij gegaan. Blijkens het verhandelde in raadkamer (weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.8 en 4.9) heeft de raadsman van de klagers zich ertegen verzet dat de Rechtbank zou kennisnemen van het dossier dat zich ten tijde van de behandeling van het klaagschrift bij de Rechter-Commissaris bevond in het kader van de behandeling van de strafzaak. Gelet op deze proceshouding van de klagers en in aanmerking genomen dat de klagers, die - naast de in de beschikking genoemde op het beslag betrekking hebbende stukken - de beschikking hadden over stukken van het dossier in de strafzaak, geen relevante, de specifieke beslagleggingen betreffende feiten of omstandigheden hebben aangevoerd, is het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat zij, bij gebreke van (voldoende) feitelijke grondslag, aan dat verweer kon voorbijgaan, niet onbegrijpelijk. De klacht faalt.
3.4. Blijkens de onder 3.2 weergegeven overwegingen van de Rechtbank hebben de klagers aan het beklag niet alleen ten grondslag gelegd dat bij de beslagleggingen niet de "formaliteiten in acht zijn genomen", maar ook dat aan de beslagen "slechts speculaties en vermoedens ten grondslag liggen" en dat "bij de gelegde beslagen de proportionaliteit en de subsidiariteit uit het oog zijn verloren". Ook voor zover het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van die gronden van het klaagschrift "onjuiste maatstaven" heeft gehanteerd, faalt het. In haar overwegingen heeft de Rechtbank tot uitdrukking gebracht dat naar haar voorlopig oordeel op grond van het in beklagzaken voorziene summiere onderzoek, voor zover beslag is gelegd op de voet van art. 94a Sv, a. sprake was van een verdenking wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend aan de verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen, alsmede, voor zover beslag is gelegd op de voet van art. 94 Sv, dat het belang van strafvordering nog aanwezig was. Dat oordeel geeft niet blijk van miskenning van de vereiste maatstaven. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat hetgeen is aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat bij de gelegde beslagen de proportionaliteit en subsidiariteit uit het oog zijn verloren de Rechtbank niet noopte tot een nadere motivering dan zij heeft gegeven.
3.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2012.