Home

Hoge Raad, 02-03-2012, BV7395, 11/03684

Hoge Raad, 02-03-2012, BV7395, 11/03684

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 maart 2012
Datum publicatie
2 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV7395
Formele relaties
Zaaknummer
11/03684

Inhoudsindicatie

Proceskosten. Art. 8:75 Awb. Vergoeding voor verschijnen ter zitting indien zowel het principale als het incidentele hoger beroep ongegrond is verklaard?

Uitspraak

2 maart 2012

nr. 11/03684

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 juni 2011, nr. P09/00632, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, alsmede een boete. De aanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/6724) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Met betrekking tot de klacht dat het Hof ten onrechte de Inspecteur niet heeft veroordeeld in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het incidentele hoger beroep heeft moeten maken, heeft het volgende te gelden.

Proceshandelingen aangaande het incidentele hoger beroep dienen op eenzelfde wijze te worden behandeld als proceshandelingen aangaande het hoger beroep (zie HR 13 augustus 2010, nr. 09/00019, LJN BN3847, BNB 2010/303). Dit houdt als hoofdregel in dat, indien een door een bestuursorgaan ingesteld incidenteel hoger beroep ongegrond wordt verklaard, het bestuursorgaan wordt veroordeeld in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het incidentele hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor een dergelijke proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding voor zover voor die kosten reeds uit andere hoofde een vergoeding wordt toegekend.

Aangezien het Hof belanghebbende niet uit enige hoofde een proceskostenvergoeding heeft toegekend, had het Hof die beslissing moeten motiveren. Daar dit niet is geschied, slaagt de klacht.

3.2. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3. Gelet op het hiervoor in 3.1 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat ter zake van het incidentele hoger beroep aan belanghebbende beroepsmatig rechtsbijstand is verleend door haar gemachtigde, dat deze ter zitting van het Hof is verschenen en dat geen andere proceshandelingen zijn verricht. Feiten of omstandigheden die aanleiding zouden kunnen zijn voor het maken van een uitzondering op de hiervoor in 3.1 genoemde hoofdregel blijken niet uit de gedingstukken. De Inspecteur zal daarom worden veroordeeld in de kosten van het verschijnen ter zitting.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissing omtrent de proceskostenvergoeding,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende met betrekking tot het incidentele hoger beroep, vastgesteld op € 322 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 454, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1748 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.H.W.M. Sterk en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2012.