Hoge Raad, 13-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1881, 12/02029
Hoge Raad, 13-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:1881, 12/02029
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 december 2013
- Datum publicatie
- 13 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:1881
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2011:BU9749
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1864
- Zaaknummer
- 12/02029
- Relevante informatie
- Burgerlijk Wetboek Boek 2 [Tekst geldig vanaf 13-03-2024 tot 01-01-2025], Burgerlijk Wetboek Boek 2 [Tekst geldig vanaf 13-03-2024 tot 01-01-2025] art. 309, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 398
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid. Cassatiedagvaarding uitgebracht uit naam vennootschap die door fusie was opgehouden te bestaan. Herstelmogelijkheden? Hoge Raad komt terug van HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7324, NJ 2005/222. Herstel mogelijk, tenzij wederpartij daardoor onredelijk in haar belangen wordt geschaad.
Auteursrecht; inbreukvordering. Werk van toegepaste kunst. Vgl. HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0655, NJ 2009/540 (kortgedingprocedure). Beschermingsduur art. 7 lid 4 Berner Conventie (BC) niet afhankelijk van formeel vereiste instandhoudingsverklaring art. 21 lid 3 (oud) BTMW (HR 26 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5967, NJ 2000/671). Formaliteitenverbod art. 5 lid 2 BC wijkt ingevolge art. 2 lid 7 BC voor art. 21 lid 3 (oud) BTMW. Berner Conventie geldt alleen in internationale situaties (HR 11 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1558, NJ 2002/55); geen door art. 18 VWEU verboden discriminatie van eigen onderdanen van lidstaat. Prejudiciële vragen aan Benelux-Gerechtshof over overgangsrecht met betrekking tot het vervallen van art. 21 lid 3 (oud) BTMW: herleeft de auteursrechtelijke bescherming na het vervallen van deze bepaling en zo ja, op welk moment? Land van oorsprong. Uitleg begrippen ‘publicatie’ en ‘publiek’ in art. 3 lid 3 (in verband met art. 5 lid 4 onder a) BC.
Uitspraak
13 december 2013
Eerste Kamer
nr. 12/02029
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
MONTIS DESIGN B.V., door fusie opgegaan in MONTIS HOLDING B.V.,gevestigd te Dongen,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[verweerster],gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. M.W. Scheltema en mr. S.M. Kingma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Montis en [verweerster].
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 183720/HA ZA 08-2219 van de rechtbank ′s-Hertogenbosch van 18 februari 2009 en 2 juni 2010;
b. het arrest in de zaak HD 200.075.756 van het gerechtshof te ′s-Hertogenbosch van 27 december 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Montis beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep en tot veroordeling van de wederpartij in de proceskosten op de voet van art. 1019h Rv.
Bij brief van 25 oktober 2012 heeft de advocaat van Montis aan de Hoge Raad bericht dat hij kort voordien bekend is geworden met het feit dat Montis Design B.V. als gevolg van een fusie is opgegaan in Montis Holding B.V. en heeft opgehouden zelfstandig te bestaan. In verband met het vorenstaande heeft hij de Hoge Raad verzocht hem een wijziging van de tenaamstelling van eiseres tot cassatie in de gedingstukken toe te staan.
[verweerster] heeft hierop verzocht Montis niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt:
- op het incidenteel verzoek tot het toestaan van een naamswijziging in de gedingstukken in cassatie: tot inwilliging daarvan;
- op het principaal beroep in cassatie: tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over het in de conclusie onder 5.20 aangeduide onderwerp en tot aanhouding van iedere verdere beslissing;
- op het incidenteel beroep in cassatie: tot verwerping daarvan.
De advocaat van Montis heeft bij brief van 6 september 2013 op die conclusie gereageerd. De advocaten van [verweerster] hebben eveneens bij brief van 6 september 2013 op die conclusie gereageerd.
3 Uitgangspunten in cassatie
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Montis is een Nederlandse meubelproducent. Zij heeft een door Gerard van den Berg ontworpen fauteuil, de Charly, op de markt gebracht. De Charly is in 1984 met een prijs bekroond.
(ii) In 1987 heeft Gerard van den Berg een eetkamerstoel ontworpen, de Chaplin. Deze was geënt op de Charly.
(iii) Op 19 april 1988 is voor onder meer de Charly en de Chaplin een internationaal modeldepot verricht onder nr. DM/010786, met vermelding van Montis als modelrechthebbende en Gerard van den Berg als ontwerper. Na afloop van de termijn van vijf jaar is deze modelregistratie niet verlengd. Montis heeft geen instandhoudingsverklaring als bedoeld in art. 21 lid 3 (oud) Benelux Tekeningen- en Modellenwet (hierna: BTMW) afgelegd.
(iv) In 1990 heeft Gerard van den Berg zijn rechten op de Charly en de Chaplin aan Montis overgedragen.
( v) [verweerster] exploiteert een winkelketen voor meubelen. Tot haar collectie behoort de eetkamerstoel Beat.
(vi) Montis heeft bij brief van 5 april 2007 aan [verweerster] laten weten dat de Beat inbreuk maakt op Montis’ auteursrecht op de Charly en de Chaplin, en [verweerster] gesommeerd de inbreuk te staken. [verweerster] heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
Voorafgaand aan de onderhavige bodemprocedure heeft Montis [verweerster] in kort geding gedagvaard. De voorzieningenrechter heeft Montis’ vordering tot het staken van de openbaarmaking en verveelvoudiging van producten die (nagenoeg) identiek zijn aan de Charly en de Chaplin, toegewezen, evenals een deel van haar nevenvorderingen.
Het hof heeft de vorderingen van Montis alsnog afgewezen. Naar het oordeel van het hof was het auteursrecht op de Charly en de Chaplin vervallen, doordat Montis bij het aflopen van haar modelbescherming in 1993 niet een instandhoudingsverklaring als bedoeld in art. 21 lid 3 (oud) BTMW heeft afgelegd. Het beroep van Montis op het formaliteitenverbod in art. 5 lid 2 Berner Conventie (hierna: BC) werd door het hof niet gehonoreerd.
Het cassatieberoep van Montis is door de Hoge Raad verworpen (HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0655, NJ 2009/540 (‘Montis I’)). Daarbij heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat Montis en [verweerster] in hoger beroep en in cassatie ervan zijn uitgegaan dat Nederland het land van oorsprong van de Charly en de Chaplin is.