Hoge Raad, 25-01-2013, BY3126, 11/04651
Hoge Raad, 25-01-2013, BY3126, 11/04651
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 januari 2013
- Datum publicatie
- 25 januari 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:BY3126
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY3126
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2008:BQ3490, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ3491, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 11/04651
Inhoudsindicatie
Met 10/05467 samenhangende zaak; uitvoering echtscheidingsconvenant, beroep op dwaling. Verrekening reeds toebedeelde vermogensbestanddelen. Weigering akteverzoek.
Uitspraak
25 januari 2013
Eerste Kamer
11/04651
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. E.H. van Staden ten Brink,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. J.C. Meijroos.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 78481/HA ZA 02-927 van de rechtbank Maastricht van 1 september 2004;
b. de arresten in de zaak met rolnummer C0500176, rekestnummer R06/322 en zaaknummer 103.001.529 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 april 2006 (tussenarrest I), 22 mei 2007 (tussenarrest II), 27 november 2007 (tussenarrest III), 5 februari 2008 (tussenarrest IV), 10 juni 2008 (tussenarrest V), 31 augustus 2010 (tussenarrest VI) en 21 juni 2011 (eindarrest).
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt in het principale beroep tot vernietiging en verwijzing en in het incidentele beroep tot verwerping.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Voor de feiten en het procesverloop tot en met 31 augustus 2010 verwijst de Hoge Raad naar zijn heden tussen partijen uitgesproken arrest in de zaak met rolnummer 10/05467.
(ii) In zijn deelarrest van 31 augustus 2010 heeft het hof de zaak verwezen naar de rol van 14 september 2010 voor een akte van de vrouw.
(iii) Op 14 september 2010 heeft de vrouw geen akte genomen. Ter rolle is de zaak veertien dagen aangehouden. Op 28 september 2010 is een volgend verzoek van de vrouw om uitstel door de rolraadsheer afgewezen op grond van art. 2.11 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven. De zaak is aangehouden tot 26 oktober 2010 voor antwoordakte van de man.
(iv) Op 26 oktober 2010 is deze antwoordakte niet genomen, waarna de zaak is aangehouden tot 2 november 2010. Een verzoek van de procesadvocaat van de vrouw om de zaak bij vervroeging op de rol te plaatsen voor een incidenteel verzoek is afgewezen. Vervolgens heeft de vrouw een incidenteel verzoek tot herstel en aanvulling op de voet van de art. 31 en 32 Rv gedaan. Daarop is afwijzend beslist bij arrest van 5 april 2011. Op de rol van 9 november 2010 heeft de man een akte genomen ter voldoening aan het tussenarrest van 31 augustus 2010. Vervolgens heeft de man de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3.2 Bij arrest van 21 juni 2011 heeft het hof (i) de man veroordeeld om aan de vrouw € 114.000,-- en € 32.643,-- te betalen (ii) de verrekeningsvordering van de vrouw op de man ter zake van het stamrecht vastgesteld op de helft van de contante waarde op de peildatum, verminderd met de contant te berekenen belastingclaim (met dien verstande dat het bedrag niet hoger zal zijn dan de door haar gevorderde € 11.903,79), en de man veroordeeld dit bedrag aan de vrouw te betalen, en (iii) het meer of anders gevorderde afgewezen.
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt naar de kern genomen dat, voor zover de klachten in de zaak 10/05467 tegen het deelarrest van het hof slagen, het thans bestreden eindarrest evenmin in stand kan blijven. Het onderdeel slaagt aangezien het tegen het deelarrest gerichte cassatieberoep doel treft, zodat het op het deelarrest voortbouwende eindarrest evenmin in stand kan blijven.
4.2 Onderdeel 2e is gericht tegen het oordeel van het hof dat uitgangspunt is dat het tussen partijen gesloten convenant van 20 december 1998 tot stand is gekomen onder invloed van wederzijdse dwaling, dat partijen bij het aangaan van dat convenant zijn uitgegaan van een door de man verstrekte summiere vermogensopstelling, en dat in ieder geval de vrouw door deze opstelling in dwaling is geraakt (rov. 22.2). Het onderdeel klaagt dat het hof met zijn oordeel dat in ieder geval de vrouw in dwaling is geraakt niet heeft vastgehouden aan zijn uitgangspunt dat bij het aangaan van het convenant sprake was van wederzijdse dwaling.
Het onderdeel treft doel omdat het hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang. Enerzijds heeft het in zijn tussenarrest van 27 november 2007 vastgesteld dat de vrouw haar vorderingen baseert op - onder meer - dwaling, hetgeen de man heeft betwist, en anderzijds heeft het in het eindarrest als uitgangspunt vermeld dat het tussen partijen gesloten convenant is tot stand gekomen onder invloed van wederzijdse dwaling (rov. 22.2).
4.3 Onderdeel 4 is gericht tegen de overwegingen en beslissingen van het hof met betrekking tot de inboedel (rov. 22.5). Voor zover het onderdeel betoogt dat bij de verrekening tussen partijen de waarde van de aan ieder van hen toebedeelde inboedelgoederen in mindering dient te worden gebracht op de aanspraak die de desbetreffende partij op de helft van de waarde van de totale inboedel kan maken, treft het doel.
4.4 De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.1 Het middel klaagt naar de kern genomen dat het hof ten onrechte op grond van art. 2.11 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, de vrouw niet een adequate termijn heeft verleend om een akte te nemen.
5.2 Het middel faalt. Nu de vrouw klaarblijkelijk niet op de voet van art. 1.9 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven een verzoek tot het hof heeft gericht, strekkende tot "uitstel termijnen op grond van klemmende redenen of overmacht", heeft het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven door de onderhavige akte te weigeren.
6. Beslissing:
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 augustus 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
in het principale en in het incidentele beroep:
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, M.A. Loth, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 25 januari 2013.