Hoge Raad, 01-07-2014, ECLI:NL:HR:2014:1566, 12/05629
Hoge Raad, 01-07-2014, ECLI:NL:HR:2014:1566, 12/05629
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 juli 2014
- Datum publicatie
- 2 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:1566
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:626, Gevolgd
- Zaaknummer
- 12/05629
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Verschoningsrecht notaris. Indien een doorzoeking plaatsvindt op het kantoor van een notaris geschiedt aldaar de inbeslagneming van stukken - ook indien de r-c die stukken meeneemt naar zijn kantoor ter nadere beoordeling - op grond van het (voorlopig) oordeel van de r-c dat deze stukken kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Ter beoordeling daarvan zal hij v.z.v. dat noodzakelijk is van de inhoud van die stukken moeten kunnen kennisnemen. De verschoningsgerechtigde moet in staat worden gesteld zich uit te laten over zijn verschoningsrecht m.b.t. de in beslag te nemen of inbeslaggenomen stukken. Diens standpunt dient te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Het oordeel of dat laatste het geval is komt in eerste instantie toe aan de r-c, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de Ringvoorzitter (of diens vervanger). V.z.v. dat noodzakelijk is mag de r-c ook daartoe van de inhoud van de stukken waarop het verschoningsrecht betrekking heeft, kennisnemen. De omstandigheden dat de r-c ter beoordeling van de relevantie van de stukken voor de waarheidsvinding of ter beoordeling van het standpunt van de verschoningsgerechtigde kennisneemt van de stukken als hiervoor bedoeld, brengt dus niet mee dat sprake is van een inbreuk op het verschoningsrecht. Bij de beoordeling door de r-c van de vraag of zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding kennisneming van de inhoud van die stukken doorgaans niet vereist zal zijn nu het daarbij gaat om de beoordeling van omstandigheden die zich ongeacht de inhoud van de stukken voordoen. De beslissing van de Rb. tot ongegrondverklaring van het klaagschrift is niet gebaseerd op de inhoud van de stukken die onder het verschoningsrecht vallen, maar op het eigen oordeel van de Rb. dat o.g.v. zeer uitzonderlijke omstandigheden het verschoningsrecht op de stukken waarop het klaagschrift ziet, dient te wijken voor het belang van de waarheidsvinding. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
Uitspraak
1 juli 2014
Strafkamer
nr. 12/05629 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 28 november 2012, nummer RK 12/5671, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het middel
Het middel bevat onder meer de klacht dat bij de beoordeling of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht van de klager moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding, inbreuk is gemaakt op het verschoningsrecht van de klager, zodat de beslissing van de Rechtbank niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
De Rechtbank heeft het namens de klager ingediende klaagschrift, voor zover strekkende tot teruggave en een verbod tot kennisneming van de onder de klager inbeslaggenomen stukken ten aanzien waarvan door hem een beroep is gedaan op zijn verschoningsrecht, ongegrond verklaard.
De bestreden beschikking houdt - voor zover in cassatie van belang - het volgende in:
"De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris de stukken niet had mogen inzien en inhoudelijk had mogen beoordelen. Enerzijds niet omdat zij de behandeling van het klaagschrift had moeten afwachten en anderzijds niet omdat zij haar oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden niet had mogen doen steunen op stukken die juist onder het verschoningsrecht vallen.
De rechtbank deelt deze opvatting niet.
Nog daargelaten dat (...) verzet geen rechtsregel zich tegen integrale kennisname door de rechter-commissaris van stukken die onder het verschoningsrecht vallen ter beoordeling van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Immers, deze beslissing is bij uitstek voorbehouden aan de rechter-commissaris, bij voorkeur na het horen van de ringvoorzitter, wat in casu ook is gebeurd. Daarbij komt dat partijen hebben ingestemd met deze werkwijze.
De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechter-commissaris dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden te laat is genomen.
De rechtbank deelt dit standpunt niet en overweegt hiertoe als volgt. Uit de wet noch uit de jurisprudentie volgt dat een dergelijke beslissing voorafgaand aan de doorzoeking dient plaats te vinden. Wel is deze beslissing redengevend voor de inbeslagneming. De rechtbank overweegt dat de rechter-commissaris de stukken met toestemming van klager heeft meegenomen van zijn kantoor. De rechtbank is zich bewust van het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2009 (LJN BG6151), maar is van oordeel dat op deze wijze nog geen sprake is van inbeslagneming. Het besluit tot inbeslagname d.d. 28 juni 2012 is de formele beslissing tot inbeslagname. De rechter-commissaris heeft in dit besluit aangegeven welke stukken in beslag worden genomen en gemotiveerd op grond waarvan zij van oordeel is dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank acht dit een juiste gang van zaken.
De rechtbank is met de rechter-commissaris van oordeel dat in casu zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen, als omschreven in haar beslissing van 28 juni 2012. Klager wordt verdacht van het medeplegen van valsheid in geschrifte in authentieke akten en nota's van afrekeningen, strafbaar gesteld in de artikelen 225 en 226 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Dit betreft zeer ernstige strafbare feiten omdat het de kern van het werk van een notaris raakt. De maatschappelijke functie van de notaris brengt met zich dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwd moet kunnen worden op de door hem opgestelde c.q. ondertekende stukken. Zou bewezen worden verklaard dat klager zich in het kader van de uitoefening van zijn ambt schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte door opzettelijk mee te werken aan een opzetje van zijn cliënt om een aanzienlijk belastingvoordeel te behalen dan zou dat ook ernstig afbreuk doen aan het ambt van notaris en de maatschappelijke functie van de notaris in het algemeen. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen sprake van de verdenking van een zeer ernstig misdrijf, maar ook van uitzonderlijke omstandigheden, omdat in dit geval met de waarheidsvinding een groter belang is gediend, namelijk het maatschappelijk belang van de aan de notaris in het tweede lid van artikel 21 van de Wet op het notarisambt opgelegde plicht met het oog op het vertrouwen dat in de werkzaamheden van de notaris moet kunnen worden gesteld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van de waarheidsvinding wegens zeer uitzonderlijke omstandigheden dient te prevaleren boven het respecteren van de geheimhoudingsplicht van klager."
Indien een doorzoeking plaatsvindt op het kantoor van een notaris geschiedt aldaar de inbeslagneming van stukken - ook indien de rechter-commissaris die stukken meeneemt naar zijn kantoor ter nadere beoordeling - op grond van het (voorlopig) oordeel van de rechter-commissaris dat deze stukken kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Ter beoordeling daarvan zal hij voor zover dat noodzakelijk is van de inhoud van die stukken moeten kunnen kennisnemen.
De verschoningsgerechtigde moet in staat worden gesteld zich uit te laten over zijn verschoningsrecht met betrekking tot de in beslag te nemen of inbeslaggenomen stukken. Diens standpunt dient te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Het oordeel of dat laatste het geval is komt in eerste instantie toe aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met de Ringvoorzitter (of diens vervanger). Voor zover dat noodzakelijk is mag de rechter-commissaris ook daartoe van de inhoud van de stukken waarop het verschoningsrecht betrekking heeft, kennisnemen. De omstandigheid dat de rechter-commissaris ter beoordeling van de relevantie van de stukken voor de waarheidsvinding of ter beoordeling van het standpunt van de verschoningsgerechtigde kennisneemt van de stukken als hiervoor bedoeld, brengt dus niet mee dat sprake is van een inbreuk op het verschoningsrecht.
Opmerking verdient dat bij de beoordeling door de rechter-commissaris van de vraag of zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die rechtvaardigen dat het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding kennisneming van de inhoud van die stukken doorgaans niet vereist zal zijn nu het daarbij gaat om de beoordeling van omstandigheden die zich ongeacht de inhoud van de stukken voordoen.
De beslissing van de Rechtbank tot ongegrondverklaring van het klaagschrift is blijkens de hiervoor weergegeven overwegingen niet gebaseerd op de inhoud van de stukken die onder het verschoningsrecht vallen, maar op het eigen oordeel van de Rechtbank dat op grond van zeer uitzonderlijke omstandigheden het verschoningsrecht op de stukken waarop het klaagschrift ziet, dient te wijken voor het belang van de waarheidsvinding. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Voor zover het middel over dat oordeel klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014.