Home

Hoge Raad, 26-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2813, 13/04146

Hoge Raad, 26-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2813, 13/04146

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 september 2014
Datum publicatie
26 september 2014
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:2813
Formele relaties
Zaaknummer
13/04146
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 133

Inhoudsindicatie

Procesrecht; Landelijk procesreglement gerechtshoven. Bezwaar tegen akte niet-dienen. Onjuiste vermelding in roljournaal door administratieve vergissing. Functie roljournaal. Vertrouwen advocaat op juistheid van (niet-correcte) vermelding in roljournaal van het op de rol verhandelde.

Uitspraak

26 september 2014

Eerste Kamer

nr. 13/04146

EV/TT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiseres],wonende te [woonplaats],

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. M.W. Scheltema,

t e g e n

1. [verweerster 1],wonende te [woonplaats],

2. ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,gevestigd te Utrecht,

VERWEERSTERS in cassatie,

advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweersters]

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de vonnissen in de zaak 223434/HA ZA 11-1550 van de rechtbank Arnhem van 14 maart 2012 en 27 juni 2012;

b. het arrest in de zaak 200.116.830 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 mei 2013.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[verweersters] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 mei 2013 en tot terugwijzing naar dit hof.

De advocaat van [verweersters] heeft bij brief van 19 juni 2014, aangevuld bij brief van 23 juni 2014, op die conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van het middel

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] tot veroordeling van [verweersters] tot betaling van bedragen van € 36.151,60 en € 15.618,78 afgewezen.

(ii) [eiseres] is daartegen in hoger beroep gegaan bij het hof. De zaak is op de rol van 27 november 2012 aangebracht. Het jegens [verweersters] op die datum verleende verstek is op de rol van 19 februari 2013 gezuiverd.

(iii) [eiseres] heeft op de rol van 27 november 2012 een termijn tot 8 januari 2013 gekregen voor het nemen van de memorie van grieven. Vervolgens is haar op de rol van 8 januari 2013 een uitstel voor de memorie van grieven verleend tot 19 februari 2013 en op de rol van 19 februari 2013 een uitstel tot 2 april 2013.

(iv) [verweersters] hebben [eiseres] op 21 februari 2013 partijperemptoir alsmede akte niet-dienen aangezegd indien de memorie van grieven niet uiterlijk op 16 april 2013 zou worden genomen.

(v) Op de rol van 16 april 2013 heeft [eiseres] geen memorie van grieven genomen en is jegens haar akte niet-dienen verleend. [verweersters] hebben daarop arrest gevraagd.

3.2

Het hof heeft het hoger beroep van [eiseres] verworpen, en daartoe als volgt overwogen:

“3.1 Gelet op de jegens [eiseres] verleende akte niet-dienen, is haar recht op het nemen van de memorie van grieven vervallen. Het door haar tegen de akte niet-dienen gemaakte bezwaar kan daaraan niet afdoen. Uit hetgeen [eiseres] in dat kader heeft aangevoerd volgt dat zij erkent dat de akte niet-dienen tijdig is aangezegd. Ingevolge het bepaalde in artikel 2.13 LPR wordt ervan uitgegaan dat de partij die de aanzegging heeft gedaan, die ook handhaaft. [eiseres] wist mitsdien dat zij op 16 april 2013 van grieven moest dienen, bij gebreke waarvan jegens haar akte niet-dienen verleend zou worden. Blijkens de aantekeningen van de griffie is op 2 april 2013 de zaak ook verwezen naar de rol van 16 april 2013 met de aantekening “PP + AND”. Dat dit wellicht, zoals [eiseres] aanvoert, op 3 april 2013 (nog) niet op die wijze in het roljournaal was bekend gemaakt, kan daaraan, mede gelet op het bepaalde in artikel 1.12 LPR, niet afdoen. De werking van de aanzegging akte niet-dienen is niet afhankelijk van de bekendmaking in het roljournaal daarvan. [eiseres] mocht, gelet op de aan haar gedane aanzegging en het bepaalde in artikel 1.12 LPR, niet zonder meer afgaan op (het ontbreken van) de bekendmaking in het roljournaal op 3 april 2013. Gelet op de kennelijke discrepantie tussen de gedane aanzegging en die bekendmaking, had het op de weg van [eiseres] gelegen om daarover contact op te nemen met de griffie en/of de wederpartij of om op een later moment het roljournaal (dat volgens [verweersters] in ieder geval op 4 april 2013 wel vermeldde dat de zaak was verwezen naar de rol van 16 april 2013 voor memorie van grieven onder aanzegging van partijperemptoir/akte niet-dienen) nogmaals te raadplegen. Dat zij dit niet heeft gedaan en ervoor heeft gekozen om ondanks de gedane aanzegging niet op 16 april 2013 van grieven te dienen, dient voor haar rekening te blijven.

3.2

Aangezien [eiseres] tegen het bestreden vonnis geen grieven heeft aangevoerd, dient het hoger beroep te worden verworpen. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van hoger beroep aan de zijde van [verweersters]”

3.3

Het middel klaagt onder meer dat blijkens de zich bij de gedingstukken bevindende afdruk van 3 april 2013 van het “Journaal Civiel Gerechtshoven” (hierna: het roljournaal), op genoemde datum in het roljournaal was vermeld dat de zaak op de rol van 2 april 2013 was aangehouden tot 7 mei 2013 voor het nemen van de memorie van grieven, en dat het hof deze door hem gemaakte administratieve fout niet mocht verbeteren zonder partijen tijdig (ruim voor 16 april 2013) van die verbetering in kennis te stellen.

Het middel verwijst naar de bij de cassatiedagvaarding gevoegde brief van de advocaat van [eiseres] aan het hof van 25 april 2013, waarin hij bezwaar maakt tegen het verlenen van de akte niet-dienen en waaruit blijkt dat hij op 26 maart 2013 door middel van een zogenoemd H5-formulier heeft verzocht op de rol van 2 april 2013 een uitstel te verlenen van vier weken. In de brief voert de advocaat van [eiseres] aan dat hij op het roljournaal van 3 april 2013 heeft gezien dat de zaak was verwezen naar de rol van 7 mei 2013 voor het nemen van de memorie van grieven, waarna hij die memorie op 22 april 2013 aan het hof heeft gezonden.

3.4.1

[eiseres] werd in de procedure bij het hof vertegenwoordigd door een advocaat. Uitgangspunt is dat de advocaat op grond van zijn deskundigheid en kennis zonder meer geacht wordt op de hoogte te zijn van de in de desbetreffende procedure geldende termijnen en van de verstrekkende gevolgen die verbonden zijn aan overschrijding daarvan (vgl. HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0721, NJ 2013/491).

In het onderhavige geval is evenwel sprake van een bijzondere situatie, waarin een uitzondering gerechtvaardigd is op de gevolgen die zijn verbonden aan overschrijding van een processuele termijn (vgl. HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465; HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY7843, NJ 2013/202). In dit geval mocht de advocaat van [eiseres] afgaan op (niet-correcte) informatie in het roljournaal van het hof. Daartoe wordt als volgt overwogen.

3.4.2

Blijkens art. 1.2, aanhef en onder n, van de in deze zaak toepasselijke derde versie (2013) van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, Stcrt. 2012, 26605 (hierna: LPR), is het roljournaal “een voor advocaten door middel van het internet toegankelijke weergave van het op de rol verhandelde”. Gelet op deze functie van het roljournaal mocht de advocaat van [eiseres] ervan uitgaan dat de op 3 april 2013 daarin opgenomen vermelding dat de zaak was aangehouden tot de rol van 7 mei 2013 voor het nemen van de memorie van grieven, een (juiste) weergave bevatte van hetgeen op de rol van 2 april 2013 beslist was. Daaraan doet, anders dan het hof kennelijk oordeelde, niet af dat art. 1.12 LPR bepaalt dat het op de rol verhandelde “uiterlijk twee dagen daarna” op het roljournaal bekendgemaakt wordt. Als die bekendmaking zonder voorbehoud binnen deze termijn plaatsvindt, mag op de juistheid daarvan in beginsel worden vertrouwd.

De omstandigheid dat de vermelding berustte op een administratieve vergissing van de zijde van het hof die op 4 april 2013 is gecorrigeerd, bracht mee dat het hof de betrokken partijen daarover zo spoedig mogelijk had behoren in te lichten, juist met het oog op de mogelijkheid dat zij reeds hadden kennisgenomen van de onjuiste vermelding en daarop afgaande de in werkelijkheid bepaalde termijn voor het nemen van de memorie van grieven zouden laten verlopen.

Anders dan het hof heeft overwogen, lag het niet op de weg van de advocaat van [eiseres] om te controleren of de op 3 april 2013 in het roljournaal opgenomen vermelding juist was. Ook de omstandigheid dat aan [eiseres] voordien partijperemptoir en akte niet-dienen tegen de datum van 16 april 2013 was aangezegd, bracht dat in dit geval niet mee. Omdat de advocaat van [eiseres] op 26 maart 2013 om uitstel had verzocht en art. 1.9 LPR uitstel mogelijk maakt in geval van klemmende redenen of overmacht, mocht hij aan de vermelding in het op 3 april 2013 door hem geraadpleegde roljournaal dat de zaak was verwezen naar rol van 7 mei 2013 voor het nemen van de memorie van grieven, zoals door hem was verzocht, het vertrouwen ontlenen dat zijn verzoek door het hof was ingewilligd.

3.4.3

Vast staat dat het hof [eiseres] niet heeft ingelicht dat in het roljournaal van 3 april 2013 een onjuiste vermelding was opgenomen en dat dit op 4 april 2013 was hersteld door alsnog te vermelden dat de zaak was verwezen naar de rol van 16 april 2013 voor het nemen van de memorie van grieven (partijperemptoir). Het hof heeft dan ook ten onrechte het bezwaar van [eiseres] tegen de op 16 april 2013 verleende akte niet-dienen verworpen en op die grond het hoger beroep verworpen.

3.5

De hiervoor in 3.3 weergegeven klacht is gegrond. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4 Beslissing