Home

Hoge Raad, 25-03-2014, ECLI:NL:HR:2014:716, 12/05764

Hoge Raad, 25-03-2014, ECLI:NL:HR:2014:716, 12/05764

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 maart 2014
Datum publicatie
26 maart 2014
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:716
Formele relaties
Zaaknummer
12/05764
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 420bis, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 420quater

Inhoudsindicatie

Witwassen, art. 420bis Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:2001. Deze regels zien uitsluitend op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van voorwerpen verkregen uit eigen misdrijf is bewezenverklaard. Zij hebben in beginsel geen betrekking op het "overdragen" en het "gebruik maken" van zulke voorwerpen, en evenmin op het begrip "omzetten". In het vorenstaande wordt gesproken over “in beginsel”, omdat niet valt uit te sluiten dat anders moet worden geoordeeld in het bijzondere geval dat zulk "overdragen", "gebruik maken" of "omzetten" van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Voorkomen moet immers worden dat de regels uit ECLI:NL:HR:2013:2001 worden omzeild enkel door het tenlasteleggen en/of bewezenverklaren van een andere delictsgedraging dan "verwerven" of "voorhanden hebben". In zo een bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als "witwassen", sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft. Het middel dat uitgaat van een andere opvatting faalt, terwijl het Hof kennelijk – niet onbegrijpelijk – heeft geoordeeld dat zich hier niet een uitzonderingsgeval voordoet.

Uitspraak

25 maart 2014

Strafkamer

nr. 12/05764

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 oktober 2012, nummer 23/000005-09, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Bunnik, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend ten aanzien van de beslissingen aangaande het als feit 12 tenlastegelegde feit en ten aanzien van de strafoplegging, tot terugwijzing/verwijzing van de zaak naar het Hof/een aangrenzend gerechtshof teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor al het overige.

De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beoordeling van het vierde middel

3.1.

Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 5 en 12 bewezenverklaarde als witwassen kan worden gekwalificeerd.

3.2.1.

Ten laste van de verdachte is onder 5 en 12 bewezenverklaard dat hij:

(feit 5)

"in de periode van 4 mei 2007 tot en met 30 mei 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van 180.000 euro, de hoofdsom en bouwdepot van [A] BV, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat bovenomschreven voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf."

en (feit 12)

"in de periode van 4 mei 2007 tot en met 30 mei 2008, tezamen en in vereniging met een ander, in Nederland en/of Frankrijk,

- een camper (merk Laika, type Ecovip, kenteken [AA-00-BB]) en

- geldbedragen van in totaal circa 30.750 euro en geldbedragen van in totaal circa 72683,50 euro krediet op, respectievelijk uitgaven gedaan met een VISA-card, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en hiervan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en zijn mededader wisten dat bovenomschreven voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf."

3.2.2.

Deze bewezenverklaringen steunen, voor zover hier van belang, op de volgende bewijsmiddelen:

"20. Een proces-verbaal van 19 juni 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], strafdossier B, ambtshandeling 1126, door genummerde pagina's 43 tot en met 46. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:

Ik doe namens [A] B.V aangifte van valsheid in geschrifte. Ik ben bevoegd om namens dit bedrijf aangifte te doen. [betrokkene 2], wonende aan de [a-straat 1] te Amsterdam, is een cliënt van [A] B.V. Het kredietdossier bevat stukken, waaronder een werkgeversverklaring van [B] B.V. d.d. 20 februari 2007 en ondertekend door [betrokkene 3], waarin wordt verklaard dat [betrokkene 2] per 1 november 2006 in dienst is getreden bij [B] B.V. tegen een bruto salaris van € 45.000,- en een vakantietoeslag van € 3.600,-, alsmede een salarisstrook van [betrokkene 2] over januari 2007, eveneens geproduceerd door [B] B.V. als werkgever. Hiermee heeft [betrokkene 2] de indruk heeft gewekt dat zij een vast dienstverband had bij [B] B.V. en dat zij over een (legaal) inkomen beschikte. Op basis van een taxatierapport van de woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam, waaruit blijkt dat de waarde van deze woning na verbouwing zou kunnen worden gewaardeerd op € 160.000,-, en de door middel van een offerte van [C] B.V. en een tweetal facturen van dit bedrijf, voorgestelde verbouwing van de woning, is aan [betrokkene 2] een offerte gedaan voor een hypothecaire toplening van € 180.000,-, waarvan een gedeelte van € 60.000,- bestond uit een verbouwingsdepot. Indien [A] B.V. had geweten dat de werkgeversverklaring en loonstrook vals waren dan was [A] B.V. nooit bewogen tot het verstrekken en uitbetalen van de hypothecaire lening van € 180.000,-.

(...)

24. Een proces-verbaal van 15 september 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], strafdossier D, door genummerde pagina's 1 tot en met 17. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:

Op 3 april 2007 werd door [A] B.V. een bedrag van € 119.279,30 overgemaakt naar de ABN-AMRO rekening [001] van I. [betrokkene 2].

[betrokkene 2] verstrekte bij haar aanvraag van een VISA-creditcard een bankafschrift van International Card Services B.V., waarmee haar salarisontvangsten zouden worden aangetoond. Het zou hier een bankafschrift moeten zijn van de RABO-rekening [002] 23 februari 2007, waarop per 22 februari 2007 een bijschrijving stond vermeld van € 2.465,04, afkomstig van [B] B.V. en met als kenmerk: [B] B.V., [betrokkene 2] 02-2007.

Op vordering van de officier van justitie werd door de RABO-bank het rekeningoverzicht uitgeleverd voor de RABO-rekening [002] over de periode van 1 oktober 2006 tot en met 2 juli 2008. Bij het onderzoek van dit overzicht was gedurende de gehele genoemde periode geen enkele salarisontvangst zichtbaar, dus ook niet van [B] B.V. Er vonden, met uitzondering van enkele kleine debetboekingen door de bank, tot 20 februari 2007 geen mutaties plaats. Daarna vonden tot 1 april 2007 slechts een tweetal betalingen plaats van respectievelijk € 755,27 en 813,48. Deze betalingen werden echter direct door de bank gestorneerd.

25. Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van rekening [001], gedateerd 20 april 2007, ambtshandeling 1095, genummerd met 51 en 52.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Boekdatum

Omschrijving

Bedrag af (debet)

03-04

Betaald € 50.000

50.000,00

SCP [D]

[...]

05-04

Betaald € 50.000

50.000,00

SCP [D]

[...]

26. Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van rekening [001], gedateerd 18 mei 2007, ambtshandeling 1095, genummerd met 60. Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Boekdatum

Omschrijving

Bedrag bij (credit)

04-05

[003]

60.201,20

[A] B.V. betreft:

Spoedoverboeking

Boekdatum

Omschrijving

Bedrag af (debet)

04-05

[004]

51.500,00

[E]

betreft: Spoedoverboeking

[betrokkene 2] Laika [AA-00-BB]

27. Een proces-verbaal van verhoor van 16 september 2008, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2], strafdossier E, doorgenummerde pagina's 16 tot en met 21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:

U vraagt mij van wie het onroerend goed, gelegen in de gemeente La Chapelaude, Frankrijk, is. Dat is volledig eigendom van mijn echtgenote, [betrokkene 2]. De aankoop werd betaald uit de hypothecaire geldlening van [A]. De lening van [A] was in totaal € 180.000,-. Van het geld is ook de camper aangeschaft waarin wij het laatste jaar hebben gewoond.

U houdt mij voor dat de offerte van [C] en de facturen onder andere betrekking hadden op de uitbouw van de woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam en dat de uitvoerder van [F] heeft verklaard dat [F], en dus niet [C] B.V., de uitbouw heeft gebouwd. Dat is juist.

Ik heb de offerte van [C] zelf opgemaakt aan de hand van de allereerste bouwplannen met als voorbeeld de offerte van [F].

U houdt mij voor dat volgens de verklaring van mijn echtgenote [betrokkene 2] aanvankelijk het geld van [A] voor een groot deel werd gebruikt als een tijdelijke lening aan [betrokkene 4] in verband met een eerder voornemen van ons om hun woning te kopen en dat het geleende geld werd terugbetaald toen die koop niet door ging. Die voorgenomen koop door ons, was een beslissing van mij en [betrokkene 2]. Tijdens het koopproces werden wij door [betrokkene 4] benaderd met de vraag of wij een vooruitbetaling konden doen, zodat zij hun nieuwe aankoop zouden kunnen financieren. Daarbij werd € 100.000,- als aanbetaling op de rekening van de notaris gestort. Zij betaalden door middel van een cheque terug. De 100.000 euro kregen wij via een cheque van de notaris.Van het geld van de lening van [A] is ook de camper aangeschaft waarin wij het laatste jaar hebben gewoond.

(...)

36. Een proces-verbaal van aangifte van 16 juli 2008, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], strafdossier C, doorgenummerde pagina's 16 tot en met 21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever [betrokkene 5], zakelijk weergegeven:

Ik ben hoofd van de afdeling Risicobeheersing bij International Card Services B.V., gevestigd te Diemen, en als zodanig bevoegd tot het doen van aangifte namens deze besloten vennootschap. International Card Services B.V. geeft Visa Cards uit onder licentie van Visa Europe. International Card Services B.V. is bevoegd tot het doen van aangifte voor alle Visa Card uitgevende banken of Visa Card vertegenwoordigende organisaties, waar ook ter wereld.

In de automatische systemen van International Card Services B.V. bleek op 14 mei 2008 dat het account met nummer [005] op naam van [betrokkene 2] een uitstaand saldo had van ruim € 125.000,-. De limiet dat door International Card Services op de account is afgegeven, bedraagt € 10.000,-. Op het op 7 februari 2007 door International Card Services B.V. ontvangen aanvraagformulier is door de aanvraagster [betrokkene 2] ingevuld dat haar werkgever [B] B.V. is. Tevens werd een extra Visa Card aangevraagd ten name van [verdachte]. Bij deze aanvraag werd door [betrokkene 2] een kopie salarisstrook over de maand januari 2007 gevoegd. Vervolgens stuurde [betrokkene 2] per post een kopie van een bankafschrift van RABO-rekening [002] van 23 februari 2007. Op het bankafschrift stond een ontvangst vermeld van € 2.465,04. Daarbij was als rentedatum vermeld: 22 februari 2007. Uit nader onderzoek is tevens gebleken dat op het aanvraagformulier als geboortedatum van [verdachte] is opgegeven: [geboortedatum] 1978. Dit terwijl [verdachte] is geboren op [geboortedatum] 1976. De toetsing bij het Bureau Krediet Registratie te Tiel wees daarom aanvankelijk geen negatieve kredietregistratie uit. Op zijn naam met de werkelijk geboortedatum staat wel een negatieve kredietregistratie.

De aanvraag voor de Visa Card werd goedgekeurd en vervolgens werd op 21 maart 2007 een creditcardrekening en twee Visa Cards aangemaakt op naam van respectievelijk [betrokkene 2] (met nummer [006]) en [verdachte] (met nummer [007]).

Op de systeemuitdraai met betrekking tot de verwerking van de incasso's door International Card Services B.V. is vanaf 22 april 2008 een opvallend hoog transactiepatroon (bestedingen) met beide Visa Cards te zien. Deze transacties bestonden voornamelijk uit geldopnames bij geldautomaten en grote aankopen bij bouwmarkten en dergelijke in Frankrijk.

(...)

38. Een proces-verbaal van verhoor van 16 september 2008, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 2], strafdossier E, doorgenummerde pagina's 16 tot en met 21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:

U merkt op dat door International Card Services aangifte is gedaan inzake oplichting en valsheid in geschrifte. Uit de aangifte zou volgens u blijken dat in de periode van 22 april 2008 tot 6 mei 2008 met de Visa Cards van mij en van mijn echtgenote bedragen contant zijn opgenomen voor in totaal € 42.000,-. Daarnaast vonden volgens u in deze periode in Frankrijk aankopen plaats voor een bedrag van in totaal € 72.683,50. Het betrof daarbij volgens u voornamelijk de aankoop van bouwmaterialen. U vraagt mij waarvoor ik de contante bedragen heb gebruikt en waarvoor de aangekochte bouwmaterialen dienden. De totale besteding met de VISA creditcards is aangewend voor de afwikkeling van de bouw van La Chapelaude. Een deel van het geld via de VISA cards is op de bankrekeningen in Frankrijk gestort om zodoende via een cheque een auto te kunnen kopen en uiteraard andere kosten van de bouw en kosten van levensonderhoud te kunnen bekostigen.

U vraagt mij wie online de opdrachten voor de incasso's door VISA deed. Ik deed dit veelal zelf."

3.2.3.

Voorts heeft het Hof het volgende overwogen, voor zover hier van belang:

(feit 5)

"De raadsman heeft vrijspraak bepleit op de grond dat -kort weergegeven- de verdachte en zijn partner, L.M. [betrokkene 2] geen handelingen hebben gepleegd die erop gericht waren de criminele opbrengsten veilig te stellen en voorts op de grond dat een aantal in de pleitnota omschreven handelingen van de verdachte en [betrokkene 2] -zoals het opmaken van de hypotheekakte, het opstellen van de werkgeversverklaring en de salarisspecificatie en de offerte van [C] B.V.- zijn verricht buiten de ten laste gelegde periode. Alle handelingen, aldus de verdediging, die volgens het openbaar ministerie erop gericht zouden moeten zijn geweest om het geldbedrag van € 180.000,- wit te wassen, zijn gepleegd in de periode buiten 4 mei 2007 tot en met 30 mei 2008 (de periode waarvoor het openbaar ministerie door de rechtbank ontvankelijk is verklaard). Voornoemde [betrokkene 2] heeft in de eerdergenoemde ten laste gelegde periode van 4 mei 2007 tot en met 30 mei 2008 slechts een gedeelte van het geld, te weten een bedrag van € 60.201,20 aan bouwdepot, ontvangen. Dit is echter geen handeling die erop gericht is om "haar criminele opbrengst veilig te stellen". Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde witwassen van het geldbedrag van € 180.000,-, verkregen uit de oplichting van hypotheeknemer [A] B.V..

Het hof verwerpt het verweer. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en [betrokkene 2] het geld (verkregen uit het eigen misdrijf van oplichting van hypotheeknemer [A] B.V.) (vrijwel) geheel hebben gebruikt voor de aankoop van een huis in Frankrijk. Daarin (in het aldus buiten het zicht van Nederlandse schuldeisers, de politie en de FIOD brengen van het geld) zit hem de strafbare gedraging gericht op het veiligstellen en verhullen van de criminele herkomst van het geld. Voorts faalt ook het betoog dat de daarin genoemde gedragingen zijn verricht buiten het tijdvak dat is ten laste gelegd, reeds omdat het niet die gedragingen zijn waar het hier om gaat. Het verwijt dat de verdachte hier wordt gemaakt is het veiligstellen en verhullen van de criminele herkomst van het geld -als overwogen door het te gebruiken voor de aankoop van een huis in Frankrijk- hetgeen in de ten laste gelegde periode heeft plaatsgehad."

(feit 12)

"De raadsman heeft met betrekking tot dit feit vrijspraak bepleit op de grond -kort weergegeven- dat ook hier niet blijkt dat de verdachte en [betrokkene 2], handelingen hebben gepleegd die erop gericht waren de criminele opbrengsten te verhullen en veilig te stellen.

Het hof verwerpt het verweer omdat ook ten aanzien van dit feit geldt dat het uit eigen misdrijf verkregen gelden betreft die uit het zicht zijn onttrokken door het in Frankrijk te investeren in privé-goederen en uit te geven aan luxegoederen; daarmee is de verhulling en veiligstelling van het criminele geld- en voltooiing van het misdrijf witwassen- gegeven."

3.2.4.

Het Hof heeft het onder 5 en 12 bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van witwassen" respectievelijk "medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd".

3.2.5.

Art. 420bis, eerste lid, Sr luidt:

"1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:

a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;

b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf."

3.3.

Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het verwerven of voorhanden hebben van zo'n voorwerp. Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "verwerven" of "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel verwerven of voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.

Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.

Een vonnis of arrest moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.

Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001.

3.4.1.

Deze regels zien uitsluitend op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen is bewezenverklaard. Zij hebben in beginsel geen betrekking op een geval als het onderhavige waarin is bewezenverklaard het "overdragen" en het "gebruik maken" - een en ander in de betekenis die ingevolge art. 420bis, eerste lid sub b, Sr aan die begrippen toekomt - van zulke voorwerpen, en evenmin op het daarin voorkomende begrip "omzetten".

3.4.2.

In het vorenstaande wordt gesproken over "in beginsel", omdat niet valt uit te sluiten dat anders moet worden geoordeeld in het bijzondere geval dat zulk "overdragen", "gebruik maken" of "omzetten" van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Voorkomen moet immers worden dat de hiervoor onder 3.3 weergegeven regels worden omzeild enkel door het tenlasteleggen en/of bewezenverklaren van een andere delictsgedraging dan "verwerven" of "voorhanden hebben". In zo een bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als "witwassen", sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft in de hierboven onder 3.3 omschreven zin.

3.5.

Het middel faalt. Het gaat immers uit van een andere opvatting dan hiervoor onder 3.4.1 is weergegeven, terwijl het Hof kennelijk heeft geoordeeld, hetgeen niet onbegrijpelijk is, dat zich hier niet voordoet een uitzonderingsgeval als onder 3.4.2 aangeduid.

4 Beslissing