Hoge Raad, 17-04-2015, ECLI:NL:HR:2015:1078, 14/04452
Hoge Raad, 17-04-2015, ECLI:NL:HR:2015:1078, 14/04452
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 april 2015
- Datum publicatie
- 17 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:1078
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:55, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2014:1210, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- 14/04452
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Pilotreglement civiele dagvaardingszaken Hof ’s-Hertogenbosch. Bezwaar tegen akte niet-dienen. Hof weigert per fax ingediende memorie van grieven op grond van art. 2.1 pilotreglement. Indiening processtukken per fax, vaste rechtspraak sedert HR 27 november 1992, ECLI:NL:LJN HR1992:ZC0778, NJ 1993/569. Inhoud en strekking van art. 33 Rv en van Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer. Art. 2.1 pilotreglement en art. 2.1 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de hoven onverbindend.
Uitspraak
17 april 2015
Eerste Kamer
14/04452
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1],gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiser 2],wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. S.M. Kingma,
t e g e n
1. [verweerster 1],gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [verweerder 2],wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers] en [verweerders]
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/03/174055/ HA ZA 12-336 van de rechtbank Limburg van 3 juli 2013;
b. het arrest in de zaak HD 200.134.147/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 april 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen de rolbeslissing van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 december 2013 en het arrest van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerders] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de rolbeslissing van 10 december 2013 en het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 april 2014 en tot terugwijzing.
3 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eisers] hebben in dit geding gevorderd (a) een verklaring voor recht dat de overeenkomst strekkende tot levering van de aandelen in DLI Dry Cleaning en Laundry International B.V. en de daaraan gekoppelde overeenkomsten van geldlening, hypotheekstelling en borgstelling zijn vernietigd wegens bedrog of dwaling; (b) veroordeling van [verweerster 1] en/of [verweerder 2] tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en (c) veroordeling van [verweerders] tot betaling van buitengerechtelijke en proceskosten.
(ii) [verweerders] hebben in (voorwaardelijke) reconventie een vordering ingesteld die thans geen rol meer speelt.
(iii) De rechtbank heeft alle vorderingen in conventie en reconventie afgewezen.
(iv) [eisers] zijn van dit vonnis, voor zover in conventie gewezen, in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Zij hebben in de appeldagvaarding [verweerders] aangezegd dat zij “op de nog nader bij memorie van grieven te adstrueren gronden, o.a. inhoudend dat de bestreden beslissing niet (voldoende) wordt gedragen door de feiten” in hoger beroep komen van het vonnis en hebben vervolgens gevorderd dat het hof dit vonnis vernietigt en hun vorderingen alsnog geheel of gedeeltelijk toewijst.
(v) Op de rol van 10 december 2013 heeft de rolraadsheer ambtshalve akte niet-dienen van memorie van grieven verleend.
(vi) Vervolgens hebben [eisers] een akte uitlating pleidooiverzoek ingediend, die is gevolgd door een akte uitlating van [verweerders] Bij brief van 17 maart 2014 heeft het hof partijen meegedeeld dat de door [eisers] bij hun akte uitlating pleidooiverzoek als productie gevoegde memorie van grieven niet tot de processtukken behoort. Ter terechtzitting van 31 maart 2014 hebben partijen hun standpunten bepleit.
(vii) Het hof heeft [eisers] bij arrest van 29 april 2014 niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep op de grond dat zij geen grieven tegen het bestreden vonnis hebben aangevoerd.
Het hof heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
- Op 10 december 2013, de dag waarop de zaak op de rol van het hof voor memorie van grieven stond [en, naar de Hoge Raad begrijpt, uitstel niet meer mogelijk was ingevolge art. 2.11 van het toepasselijke “Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch”, hierna: het pilotreglement], is de memorie van grieven van [eisers] vóór het roltijdstip van 10.00 uur per fax op de griffie van het hof aangekomen. Op 11 december 2013 is de per post verzonden memorie ter griffie ontvangen (rov. 3.2.1-3.2.3).
- Art. 33 lid 1 Rv houdt in dat verzoeken en mededelingen elektronisch kunnen worden gedaan, indien van die mogelijkheid blijkt uit een voor het gerecht vastgesteld procesreglement. Ook verzending per fax is een vorm van elektronisch verkeer. Art. 2.1 van het pilotreglement bepaalt: “Per telefax ingediende processtukken worden niet in behandeling genomen.” (rov. 3.2.2).
- De griffie heeft, ter uitvoering van die bepaling, de gefaxte memorie geweigerd en daarvan schriftelijk mededeling aan [eisers] gedaan, welke uitvoering juist is geweest (rov. 3.2.2).
- Mede in verband met art. 1.6 en 1.15 van het pilotreglement heeft het hof overwogen dat geen andere redenen zijn gesteld of gebleken die aanleiding zouden geven terug te komen van de akte niet-dienen (rov. 3.2.4).
- De appeldagvaarding behelst [met hetgeen hiervoor in 3.1 onder (iv) is geciteerd] niet een voldoende kenbare grief (rov. 3.3.2) en die zinsnede is evenmin zodanig concreet dat nadere stellingen van [eisers] bij pleidooi als een toelaatbare precisering daarvan zouden kunnen gelden (rov. 3.3.3). [eisers] hebben dus geen grieven tegen het in hoger beroep bestreden vonnis aangevoerd (rov. 3.4).
Onderdeel 1.1 is gericht tegen rov. 3.2.1-3.2.3 en klaagt dat het hof de tijdig per fax ingediende memorie van grieven niet in behandeling heeft genomen, althans in het arrest van de desbetreffende rolbeslissing niet is teruggekomen, waartoe het aanvoert dat art. 2.1 van het pilotreglement in verbinding met art. 33 lid 1 Rv er niet aan afdoet dat een op zichzelf tijdig per fax bij de griffie van het hof aangekomen memorie van grieven door het hof in behandeling moet worden genomen en dat geen akte niet-dienen behoort te worden verleend, althans indien deze memorie de volgende dag alsnog per post ter griffie wordt bezorgd.
Bij de op 1 januari 2002 in werking getreden wetgeving houdende de vernieuwing van het burgerlijk procesrecht is in art. 33 Rv de in de voorafgaande jaren door de Hoge Raad ontwikkelde rechtspraak met betrekking tot het indienen per fax van verzoekschriften gecodificeerd en geldend gemaakt voor alle procedures, instanties en processtukken. Het artikel luidde:
“Stukken die door middel van faxapparatuur vóór 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn ter griffie zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend.”
Bij de Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer (Stb. 2008, 100) is art. 33 Rv gewijzigd. Het luidt thans, voor zover hier van belang:
“1. Verzoeken en mededelingen kunnen ook elektronisch worden gedaan, indien van deze mogelijkheid voor het desbetreffende gerecht blijkt uit een voor dat gerecht vastgesteld procesreglement. (…) De voorgaande zinnen gelden mede voor de indiening van processtukken ter griffie en de verzending van processtukken door de griffier.
(…)
3. Als tijdstip waarop een verzoek, mededeling of processtuk door een gerecht elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het verzoek, mededeling en processtuk een systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor het gerecht verantwoordelijkheid draagt. Verzendingen die voor 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend.”
In de memorie van toelichting is onder meer vermeld:
“Ook de verzending per fax is een vorm van elektronisch verkeer. Tegenwoordig zijn er meer en meer mengvormen waarbij fax en computer met elkaar worden gecombineerd en kunnen faxdocumenten geheel papierloos worden verwerkt.” (Kamerstukken II, 2006-2007, 30 815, nr. 3, p. 13),
In die memorie is overigens geen afzonderlijke aandacht besteed aan het per fax verzenden van stukken aan griffies. Wel is opgemerkt dat het de bedoeling is dat op termijn ook processtukken elektronisch kunnen worden verzonden (memorie van toelichting, p. 14). In de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 1 oktober 2007, waarbij het ontwerp voor de algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van art. 33 lid 2 Rv aan de Tweede Kamer werd voorgelegd (Kamerstukken II, 2007-2008, 30 815, nr. 9), alsmede in de nota van toelichting bij die amvb (Besluit van 3 juli 2008, Stb. 2008, 275) is opgemerkt:
“Het besluit ziet niet op de verzending van overige berichten, zoals processtukken. Deze stukken dienen vooralsnog op de gebruikelijke wijze aan een gerecht te worden doen toegekomen.”
Noch in de hiervoor geciteerde passages uit de parlementaire geschiedenis, noch elders, wordt aandacht geschonken aan de omstandigheid dat de indiening van processtukken per fax krachtens de rechtspraak van de Hoge Raad reeds omstreeks vijftien jaar – sedert HR 27 november 1992, ECLI:NL:LJN HR1992:ZC0778, NJ 1993/569 – en inmiddels ook sinds enkele jaren wettelijk, mogelijk was. Tegen de achtergrond van een van de doelstellingen van de Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer, welke doelstelling juist een verruiming van de mogelijkheden van elektronisch verkeer beoogde, moet daarom worden aangenomen dat de wetgever met de wijziging van art. 33 Rv niet heeft willen afdoen aan de reeds jarenlang bestaande mogelijkheid processtukken per fax in te dienen.
Het vorenstaande brengt mee dat art. 33 Rv aldus moet worden uitgelegd dat de in art. 33 lid 1 Rv neergelegde beperking van het elektronisch verkeer tot gevallen waarin daarin is voorzien in een voor dat gerecht vastgesteld procesreglement, niet geldt voor faxverkeer en dat daarvoor is blijven gelden de in 2002 in art. 33 Rv gecodificeerde regel dat stukken die door middel van faxapparatuur vóór 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn ter griffie zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend. In zoverre is de bepaling in art. 2.1 van het ‘Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch’ onverbindend. Opmerking verdient dat hetzelfde geldt voor de gelijkluidende bepaling (art. 2.1) in het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingsprocedures bij de hoven.
Onderdeel 1.1 klaagt derhalve terecht erover dat het hof de per fax ingediende memorie van grieven – waarvan vaststaat dat die tijdig is ingekomen – niet in behandeling heeft genomen, dat [eisers] akte niet-dienen is verleend en dat het hof [eisers], bij gebrek aan grieven, in hun hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De overige klachten behoeven geen behandeling.