Home

Hoge Raad, 15-09-2015, ECLI:NL:HR:2015:2636, 14/05189

Hoge Raad, 15-09-2015, ECLI:NL:HR:2015:2636, 14/05189

Inhoudsindicatie

Beklag, beslag, verschoningsrecht, 14-dagen termijn a.b.i. art. 552d.3 Sv voor indienen van cassatieschriftuur, ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De HR doet uitspraak over 1. de toepassing van het op 1 maart 2015 in werking getreden art. 552d.3 Sv op de bij de HR aanhangige strafzaken waarin een verschoningsgerechtigde zich beklaagt over inbeslagneming en 2. de verschoonbaarheid van de overschrijding van de 14-dagen termijn. I.c. is art. 552d.3 Sv nog niet van toepassing, aangezien de aanzegging in cassatie vóór 1 maart 2015 is betekend. De namens klaagster ingediende schriftuur is ex art. 447.5 Sv binnen 30 dagen na de aanzegging en dus tijdig ingediend. Cassatieberoep gegrond, de Rb heeft haar oordeel dat de geschriften waarop het klaagschrift betrekking heeft voorwerp uitmaken van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend ontoereikend gemotiveerd.

Uitspraak

15 september 2015

Strafkamer

nr. S 14/05189 B

SR

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 12 september 2014, nummer RK 14/1721, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:

[klaagster] , gevestigd te [plaats] .

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2 Ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1.

Namens de klaagster is bij de Rechtbank een klaagschrift ingediend dat strekt tot - kort gezegd - opheffing van het beslag op onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen stukken op de grond dat deze stukken onder het (afgeleide) verschoningsrecht van de klaagster vallen. De aanzegging als bedoeld in art. 447, derde lid, Sv is op 23 januari 2015 aan de klaagster betekend. Dit betekent dat de klaagster ingevolge art. 447, vijfde lid, Sv binnen dertig dagen nadat de aanzegging aan haar is betekend, door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft moeten doen indienen. De namens de klaagster ingediende schriftuur is op 20 februari 2015 (per fax) ter griffie van de Hoge Raad ontvangen en dus tijdig ingediend. De klaagster is ontvankelijk in haar beroep.

2.2.1.

Bij de wet van 19 november 2014 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-economische criminaliteit (verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit) (Stb. 2014, 445), zijn de art. 98, 552a en 552d Sv gewijzigd. Deze bepalingen, die op 1 maart 2015 in werking zijn getreden, luiden - voor zover van belang - als volgt:

- art. 98 Sv:

"1. Bij personen met bevoegdheid tot verschoning, als bedoeld bij artikel 218, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.

2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.

3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.

4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.

(...)"

- art. 552a Sv:

"1. De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming,(...).

7. Indien het klaagschrift is ingediend door een persoon met de bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 beslist het gerecht binnen dertig dagen na ontvangst van het klaagschrift.

8. Acht het gerecht het beklag of het verzoek gegrond, dan geeft het de daarmede overeenkomende last."

- art. 552d Sv:

"1. Een beschikking ingevolge artikel 552a (...) wordt onverwijld aan de klager betekend.

2. Beroep in cassatie kan door het openbaar ministerie worden ingesteld binnen veertien dagen na de dagtekening der beschikking, en door de klager binnen veertien dagen na de betekening.

3. Indien het klaagschrift is ingediend door een persoon met de bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 beslist de Hoge Raad binnen negentig dagen na indiening van de schriftuur. Artikel 447 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor indiening van middelen van cassatie veertien dagen bedraagt."

2.2.2.

De wetsgeschiedenis houdt onder meer het volgende in:

- uit de memorie van toelichting:

"5. Termijnen toetsing beroep op verschoningsrecht

In onderzoek naar financieel-economische criminaliteit komt niet zelden de vraag naar de reikwijdte van het verschoningsrecht van personen met een beroepsgeheim (artikel 218 Sv) aan de orde. Het gaat dan meestal om het geval waarin politie en Openbaar Ministerie in het belang van een opsporingsonderzoek inzage willen verkrijgen in gegevens die volgens de desbetreffende advocaat of notaris vallen onder het beroepsgeheim. Meer concreet zijn er in de praktijk van de opsporing en vervolging twee situaties te onderscheiden waarin de vraag naar de reikwijdte van het verschoningsrecht speelt. De eerste situatie doet zich voor indien de officier van justitie of de rechter-commissaris in het kader van een opsporingsonderzoek stukken bij een geheimhouder in beslag wil nemen. Daartoe zal meestal doorzoeking van het kantoor van de advocaat of notaris plaatsvinden, onder leiding van de rechter-commissaris en in het bijzijn van de deken van de orde van advocaten of de voorzitter van de Ring van notarissen. Een tweede situatie betreft het geval waarin bij onderzoek naar financieel-economische criminaliteit de kantooradministratie van een onderneming in beslag wordt genomen. Vaak gaat het om grote hoeveelheden materiaal. Indien zich in dat materiaal bijvoorbeeld correspondentie tussen de onderneming en een advocaat bevindt, is de rechter-commissaris bevoegd tot het nemen van een beslissing over inbeslagneming en kennisneming van de inhoud van de stukken.

In beide situaties geldt dat indien de rechter-commissaris oordeelt dat stukken van de advocaat of notaris in beslag mogen worden genomen, deze meestal niet ter beschikking van de officier van justitie worden gesteld, maar worden verzegeld. Er wordt gewacht of de geheimhouder tegen de beslissing van de rechter-commissaris een klaagschrift indient bij de rechtbank - conform artikel 552a Sv -, en zo ja, totdat op dit klaagschrift is beslist. Daarmee wordt voorkomen dat tussentijdse, achteraf als onrechtmatig beoordeelde, kennisneming van de inhoud van stukken gevolgen heeft voor de bewijsverzameling in de strafzaak. Omdat tegen de beschikking van de raadkamer in beklagzaken tevens cassatieberoep kan worden ingesteld bij de Hoge Raad, betekent dit in de huidige praktijk dat het vaak lang duurt - soms meer dan een jaar - alvorens er sprake is van een definitieve beslissing over kennisneming.

Het is evenwel in ieders belang dat hierover binnen afzienbare tijd duidelijkheid komt. Door de onzekerheid die met het wachten gepaard [gaat,] lopen opsporing en vervolging soms grote vertraging op. Om deze reden heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie toegezegd te onderzoeken op welke wijze kan worden voorzien in een procedure voor beoordeling van de toepasselijkheid van het verschoningsrecht in het Wetboek van Strafvordering, die aanzienlijk minder tijd vergt (Kamerstukken II 2010/11, 32 250, nr. 12). Onderhavig voorstel vormt daarvan het resultaat. Voorgesteld wordt om in de artikelen 552a en 552d Sv termijnen op te nemen voor de beklagprocedure tegen de beslissing van de rechter-commissaris en vervolgens ook voor het eventuele cassatieberoep bij de Hoge Raad, indien het gaat om een klaagschrift van een verschoningsgerechtigde."

(Kamerstukken II 2012/13, 33 685, nr. 3, p. 10-11)

- uit het nader rapport:

"5. Procedure bij verschoningsgerechtigden

De in het voorstel opgenomen wijziging ziet op het terugdringen van de tijdsduur die gemoeid is met het verkrijgen van een onherroepelijke rechterlijke beslissing over toepasselijkheid van het verschoningsrecht bij inbeslagneming van voorwerpen die onder het beroepsgeheim vallen van onder andere advocaten, notarissen of artsen. Het voorstel beoogt nadrukkelijk niet inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop het verschoningsrecht wordt getoetst. De rechten van de verschoningsgerechtigde, de bevoegdheden van de rechter-commissaris en rechtbank ter zake, alsmede de maatstaf en criteria die voor toetsing zijn ontwikkeld in de rechtspraak blijven onverkort van kracht. Ook de rechtsmiddelen die openstaan tegen beslissingen van de rechter-commissaris en de rechtbank ondergaan geen wijziging.

(...)

De wijzigingen die thans worden voorgesteld, zijn slechts technisch-procedureel van aard; aan de verschillende beslismomenten die zich in het kader van deze procedure voordoen, worden termijnen verbonden waardoor wordt gegarandeerd. De rechtswaarborgen waarmee de procedure is omkleed worden op geen enkele wijze beperkt."(Kamerstukken II 2012/13, 33 685, nr. 4, p. 18-19)

2.3.

De onder 2.2.1 genoemde wet bevat geen bepalingen inzake het overgangsrecht. Wat het beroep in cassatie betreft moet, mede gelet hierop, worden aangenomen dat art. 552d, derde lid, Sv zich leent voor toepassing op ten tijde van de inwerkingtreding van deze bepaling bij de Hoge Raad aanhangige strafzaken waarin een verschoningsgerechtigde zich beklaagt over inbeslagneming. In aanmerking genomen dat uit art. 447, vierde lid, Sv volgt dat de termijn waarbinnen een schriftuur houdende middelen van cassatie moet worden ingediend, aanvangt nadat de aanzegging als bedoeld in het derde lid van art. 447 Sv aan de klager is betekend, kan art. 552d, derde lid, Sv enkel van toepassing zijn op de bij de Hoge Raad aanhangige zaken waarin de aanzegging op of na 1 maart 2015 aan de klager is betekend.

2.4.

Opmerking verdient in dit verband het volgende. De tweede volzin van art. 447, derde lid, Sv bepaalt dat in de aanzegging als bedoeld in de eerste volzin van deze bepaling wordt gewezen op - kort gezegd - de termijn voor het (doen) indienen van een schriftuur houdende middelen van cassatie. In het geval dat de aanzegging die op of na 1 maart 2015 aan de klager is betekend, inhoudt dat - kort gezegd - op grond van art. 447, vierde lid, Sv een schriftuur houdende middelen van cassatie binnen dertig dagen moet zijn ingediend - en dus (nog) geen toepassing is gegeven aan art. 552d, derde lid tweede volzin, Sv -, dient te worden geoordeeld dat voor de klager de overschrijding van de termijn van veertien dagen verschoonbaar is, nu hij aan de aanzegging het gerechtvaardigde vertrouwen mag ontlenen dat de termijn waarbinnen hij een schriftuur moet (doen) indienen die in de aanzegging vermelde termijn betreft.

3 Beoordeling van het middel

3.1.

Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank bij haar beslissing een onjuiste maatstaf heeft toegepast dan wel de beslissing onvoldoende met redenen heeft omkleed.

3.2.

Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6.2 en 6.3 is het middel terecht voorgesteld.

4 Beslissing