Hoge Raad, 18-12-2015, ECLI:NL:HR:2015:3636, 15/02163
Hoge Raad, 18-12-2015, ECLI:NL:HR:2015:3636, 15/02163
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 december 2015
- Datum publicatie
- 18 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:3636
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2336, Gevolgd
- Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBOVE:2015:2323
- Zaaknummer
- 15/02163
- Relevante informatie
- Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 15-11-2025], Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 15-11-2025] art. 10, Faillissementswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 15-11-2025] art. 42, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 392
Inhoudsindicatie
Prejudiciële vraag (art. 392 Rv). Faillissementsrecht. Verzet tegen faillietverklaring. Is de curator belanghebbende in de zin van art. 10 lid 1 Fw? Gronden voor vernietiging. Misbruik van bevoegdheid.
Uitspraak
18 december 2015
Eerste Kamer
15/02163
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Prejudiciële beslissing
in de zaak van:
Mr. E.H. HOEKSMA, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van R.M. Trade B.V.,gevestigd te Enschede,
OPPOSANT in eerste aanleg,
advocaat in de prejudiciële procedure:
mr. M.E. Bruning,
t e g e n
R.M. Trade B.V.,
gevestigd te Enschede,
GEOPPOSEERDE in eerste aanleg,
niet verschenen in de prejudiciële procedure.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de curator en de vennootschap.
1 Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de tussenbeschikking in de zaak C/08/15/213 F van de rechtbank Overijssel van 11 mei 2015.
De tussenbeschikking van de rechtbank is aan deze beslissing gehecht.
2 De prejudiciële procedure
Bij voormelde tussenbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat aan de Hoge Raad op de voet van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vragen worden gesteld:
1. Kan de curator q.q. worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 10 lid 1 Fw?
2. Kan de curator q.q. gelet op zijn neutrale en onafhankelijke rol in verzet komen tegen een faillissementsvonnis waarbij hij constateert dat er geen actief is of actief valt te verwachten?
Namens de curator heeft mr. M. Bruning, advocaat bij de Hoge Raad, schriftelijke opmerkingen ingediend als bedoeld in art. 393 lid 1 Rv.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot beantwoording van de prejudiciële vragen als volgt:De faillissementscurator q.q. die op grond van art. 10 Fw verzet aantekent op grond van de stelling dat de boedel geen of vrijwel geen actief bevat en dat actief ook niet te verwachten valt, kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van dat artikel. De neutrale en onafhankelijke rol van de curator verzet zich daartegen niet.
3 Niet-inachtneming van art. 392 lid 2 Rv
In strijd met art. 392 lid 2 Rv heeft de rechtbank partijen niet in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de formulering van de prejudiciële vragen. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 22 april 2015 van het verzet, heeft de rechtbank naar aanleiding van de door de curator in zijn pleitaantekeningen gedane suggestie prejudiciële vragen te stellen, die mogelijkheid in algemene bewoordingen wel ter sprake gebracht, maar zij heeft de te stellen vragen niet eerst in een tussenuitspraak of ter zittingaan partijen voorgelegd en heeft evenmin vastgesteld dat de precieze tekst van die vragen met partijen is besproken.
Deze gang van zaken is niet alleen in strijd met de wet, maar ook onwenselijk.
In de omstandigheden van het geval ziet de Hoge Raad echter geen aanleiding consequenties te verbinden aan de schending van voormelde wetsbepaling.