Home

Hoge Raad, 18-12-2015, ECLI:NL:HR:2015:3636, 15/02163

Hoge Raad, 18-12-2015, ECLI:NL:HR:2015:3636, 15/02163

Inhoudsindicatie

Prejudiciële vraag (art. 392 Rv). Faillissementsrecht. Verzet tegen faillietverklaring. Is de curator belanghebbende in de zin van art. 10 lid 1 Fw? Gronden voor vernietiging. Misbruik van bevoegdheid.

Uitspraak

18 december 2015

Eerste Kamer

15/02163

LZ/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Prejudiciële beslissing

in de zaak van:

Mr. E.H. HOEKSMA, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van R.M. Trade B.V.,gevestigd te Enschede,

OPPOSANT in eerste aanleg,

advocaat in de prejudiciële procedure:

mr. M.E. Bruning,

t e g e n

R.M. Trade B.V.,

gevestigd te Enschede,

GEOPPOSEERDE in eerste aanleg,

niet verschenen in de prejudiciële procedure.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de curator en de vennootschap.

1 Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de tussenbeschikking in de zaak C/08/15/213 F van de rechtbank Overijssel van 11 mei 2015.

De tussenbeschikking van de rechtbank is aan deze beslissing gehecht.

2 De prejudiciële procedure

Bij voormelde tussenbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat aan de Hoge Raad op de voet van art. 392 Rv de volgende prejudiciële vragen worden gesteld:

1. Kan de curator q.q. worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 10 lid 1 Fw?

2. Kan de curator q.q. gelet op zijn neutrale en onafhankelijke rol in verzet komen tegen een faillissementsvonnis waarbij hij constateert dat er geen actief is of actief valt te verwachten?

Namens de curator heeft mr. M. Bruning, advocaat bij de Hoge Raad, schriftelijke opmerkingen ingediend als bedoeld in art. 393 lid 1 Rv.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot beantwoording van de prejudiciële vragen als volgt:De faillissementscurator q.q. die op grond van art. 10 Fw verzet aantekent op grond van de stelling dat de boedel geen of vrijwel geen actief bevat en dat actief ook niet te verwachten valt, kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van dat artikel. De neutrale en onafhankelijke rol van de curator verzet zich daartegen niet.

3 Niet-inachtneming van art. 392 lid 2 Rv

In strijd met art. 392 lid 2 Rv heeft de rechtbank partijen niet in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de formulering van de prejudiciële vragen. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 22 april 2015 van het verzet, heeft de rechtbank naar aanleiding van de door de curator in zijn pleitaantekeningen gedane suggestie prejudiciële vragen te stellen, die mogelijkheid in algemene bewoordingen wel ter sprake gebracht, maar zij heeft de te stellen vragen niet eerst in een tussenuitspraak of ter zittingaan partijen voorgelegd en heeft evenmin vastgesteld dat de precieze tekst van die vragen met partijen is besproken.

Deze gang van zaken is niet alleen in strijd met de wet, maar ook onwenselijk.

In de omstandigheden van het geval ziet de Hoge Raad echter geen aanleiding consequenties te verbinden aan de schending van voormelde wetsbepaling.

4 Beantwoording van de prejudiciële vragen

5 Beslissing