Home

Hoge Raad, 20-03-2015, ECLI:NL:HR:2015:688, 14/04367

Hoge Raad, 20-03-2015, ECLI:NL:HR:2015:688, 14/04367

Inhoudsindicatie

Procesrecht, personen- en familierecht. Incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van veroordeling tot betalen gebruiksvergoeding voormalige echtelijke woning. Bij beoordeling in aanmerking te nemen regels.

Uitspraak

20 maart 2015

Eerste Kamer

14/04367

LZ/TT

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[de man],wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het incident,

advocaat: mr. H.J.W. Alt,

t e g e n

[de vrouw],wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het incident,

advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de beschikkingen in de zaak C/09/417860 en C/09/427439 van de rechtbank van 21 mei 2013 en verbeterd op 9 augustus 2013;

b. de beschikking in de zaak 200.132.074/01, 200.132.165/01 en 200.132.168/01 van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2014.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Bij haar verweerschrift heeft de vrouw een incidenteel verzoek gedaan tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van het hof wat betreft de daarin aan haar toegekende gebruiksvergoeding. De man heeft verzocht het incidenteel verzoek af te wijzen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot afwijzing van het incidenteel verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 30 januari 2015 op die conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van het incidenteel verzoek

3.1

Deze procedure betreft, voor zover in cassatie van belang, de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen. In eerste aanleg heeft de rechtbank bepaald dat de man jegens de vrouw bevoegd is om de bewoning van de voormalige echtelijke woning en het gebruik van de inboedel daarvan voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het hof heeft de man alsnog veroordeeld tot betaling van een vergoeding aan de vrouw voor het gebruik van de echtelijke woning. De vergoeding bedraagt € 2.000,-- per maand, met ingang van 22 mei 2013 (de datum waarop het huwelijk van partijen is ontbonden) tot de dag dat het gebruik van de woning door de man eindigt. Het hof heeft zijn beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.2

De vrouw verzoekt in het incident de veroordeling tot betaling van de gebruiksvergoeding alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De man voert verweer. Hij stelt dat hij niet in staat is de opgelegde vergoeding te voldoen. Voorts stelt hij, samengevat weergegeven, dat de vrouw onvoldoende belang heeft bij de verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad, gelet op haar goede financiële positie en op het feit dat hij voornemens is de echtelijke woning op 8 december 2014 te verlaten.

3.3.1

Indien in een dagvaardings- of een verzoekschriftprocedure, in hoger beroep dan wel in cassatie, een vordering respectievelijk een verzoek wordt gedaan om een beslissing die in een vorige instantie is gegeven, alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, heeft het volgende te gelden.

( i) De eiser of verzoeker in het incident zal belang moeten hebben bij de door hem gevorderde of verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is dat belang in beginsel gegeven. (Vgl. HR 27 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2602, NJ 1998/512 en HR 17 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5169, NJ 2000/353).

(ii) Bij de beoordeling moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist (onder meer HR 29 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2215, NJ 1997/684, en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012, NJ 2008/311, rov. 3.2.3).

(iii) Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing (vgl. onder meer HR 26 april 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0228, NJ 1991/456, rov. 3.3 slot, en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012, NJ 2008/311).

(iv) Indien in vorige instantie een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser of verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken (HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012, NJ 2008/311, rov. 3.2.4).

( v) Indien een dergelijke beslissing ontbreekt - hetzij doordat in vorige instantie geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad is gevorderd of verzocht, hetzij doordat de rechter in vorige instantie geen gemotiveerde beslissing op die vordering of dat verzoek heeft gegeven (zoals in dit geval) - geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en dient te worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i)-(iii) vermelde.

3.3.2

Bij de hiervoor in 3.3.1 onder (ii) vermelde belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de rechter in vorige instantie de vordering of het verzoek toewijsbaar heeft geoordeeld, en dat moet worden voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen wordt gebezigd als middel om uitstel van executie te verkrijgen (vgl. Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 30).

3.4.1

Gelet op het hiervoor in 3.3.1 onder (i) overwogene, gaat het verweer van de man dat de vrouw onvoldoende belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, niet op. Nu het hier gaat om de veroordeling tot (periodieke) betaling van een geldsom, is het belang van de vrouw in beginsel gegeven. Hetgeen de man aanvoert, maakt niet dat dit belang zou ontbreken of onvoldoende is.

3.4.2

Ook het beroep van de man op betalingsonmacht leidt niet tot afwijzing van het verzoek van de vrouw. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat de man in betalingsonmacht verkeert. Zij heeft terecht erop gewezen dat de man onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële positie en mogelijkheden. Naar aanleiding hiervan heeft de man dat inzicht niet alsnog verschaft. Hij heeft zich beperkt tot het overleggen van bewijs dat hij geld van een tante leent. Hierdoor is niet aannemelijk geworden dat betaling voor de man zodanig bezwaarlijk is dat zijn belang bij het achterwege blijven van uitvoerbaarheid bij voorraad zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij toewijzing van het verzoek.

3.4.3

Het verzoek van de vrouw wordt derhalve toegewezen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart uitvoerbaar bij voorraad de door het hof uitgesproken veroordeling van de man om de vrouw, met ingang van 22 mei 2013 tot en met de dag dat het gebruik van de woning door de man eindigt en de vrouw in staat is gesteld de woning te gebruiken, een gebruiksvergoeding te betalen van € 2.000,-- per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de eerste dag van de maand waarin de man deze vergoeding is verschuldigd en niet heeft voldaan.

Deze beschikking is gegeven door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 20 maart 2015.