Hoge Raad, 11-11-2016, ECLI:NL:HR:2016:2574, 15/03516
Hoge Raad, 11-11-2016, ECLI:NL:HR:2016:2574, 15/03516
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 november 2016
- Datum publicatie
- 11 november 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:2574
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:513, Gevolgd
- Zaaknummer
- 15/03516
Inhoudsindicatie
Ondernemingsrecht (Curaçao). Rechtsverwerking m.b.t. verzoek om enquête te gelasten? Vereisten. Kapitaalseis van art. 2:272 BWC (art. 2:346 BW); HR 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:905, NJ 2014/296 (Slotervaartziekenhuis). Tevoren uiten van schriftelijke bezwaren (art. 2:273 BWC, art. 2:349 BW). Verhouding tussen wettelijke regeling van vernietiging van besluiten (art. 2:21 BWC, art. 2:15 BW) en het vernietigen van besluiten in een enquêteprocedure; vervaltermijn?
Uitspraak
11 november 2016
Eerste Kamer
15/03516
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
De rechtspersoon naar vreemd recht BAB AL-MUSTAQBAL REAL ESTATE CO.,gevestigd te Koeweit,
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk,
t e g e n
1. de vennootschap naar het recht van Curaçao CORDIAL N.V.,gevestigd te Curaçao,
2. de vennootschap naar het recht van Curaçao TURNHAM N.V.,gevestigd te Curaçao,
3. de vennootschap naar het recht van Curaçao INTERTRUST (CURAÇAO) B.V.,gevestigd te CURAÇAO,
VERWEERSTERS in cassatie, verzoeksters in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. D. Rijpma,
e n t e g e n
4. de rechtspersoon naar vreemd recht [A] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J. van der Beek.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als Bab, verweersters onder 1, 2 en 3 gezamenlijk als Cordial c.s. en afzonderlijk als Cordial, Turnham en Intertrust, en verweerster onder 4 als [A] .
1 Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak EJ 72458-HAR 16/15 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 26 mei 2015.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft Bab beroep in cassatie ingesteld. Cordial c.s. en [A] hebben ieder afzonderlijk voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en de verweerschriften tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar het hof voor verdere behandeling en beslissing, en tot verwerping van de voorwaardelijke incidentele cassatieberoepen.
De advocaten van Cordial c.s. en van [A] hebben ieder bij brief van 1 juli 2016 op die conclusie gereageerd.
3 Uitgangspunten in cassatie
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Intertrust is verbonden aan een trustkantoor op Curaçao en is enig bestuurder van zowel Cordial als Turnham. Cordial en Turnham zijn houdstermaatschappijen die in een joint venture-structuur aan de top staan van een groep vennootschappen (hierna: de Groep). Onderaan in de Groep bevindt zich een vennootschap die eigenaar is van vastgoed in Düsseldorf (Duitsland) waarin een hotel onder de naam Breidenbacher Hof wordt geëxploiteerd.
(ii) [A] en Bab zijn investeringsmaatschappijen, die in het jaar 2008 een meerderheids-, respectievelijk een minderheidsbelang in zowel Cordial als Turnham hielden. [A] hield in dat jaar 85% van de aandelen in Cordial, en (deels indirect, via Cordial) 85% van de aandelen in Turnham. Bab hield in die periode de overige 15% van de aandelen in Cordial en (deels indirect, via Cordial) de overige 15% in Turnham.
(iii) Op 1 maart 2009 heeft [A] een lening van € 41 miljoen verstrekt aan PVG Neunte Vermögensverwaltungsgesellschaft mbH (hierna: PVG-9), een rechtspersoon die deel uitmaakt van de Groep.
(iv) Op 26 april 2010 heeft Intertrust als bestuurder van Cordial besloten 20.300.000 aandelen in Cordial uit te geven aan [A] tegen een uitgifteprijs van één dollar per aandeel, en heeft Intertrust als bestuurder van Turnham besloten 700.000 aandelen in Turnham uit te geven aan [A] tegen een uitgifteprijs van één dollar per aandeel en 4.550.000 aandelen in Turnham uit te geven aan Cordial tegen een uitgifteprijs van één dollar per aandeel. Hierbij werd besloten dat [A] de aandelen zou volstorten door verrekening met door haar te ontvangen bedragen in verband met de cessie aan Cordial en Turnham van haar vordering op PVG-9 uit hoofde van lening.
( v) Deze (voorgenomen) besluiten zijn aan de orde geweest in de algemene vergadering van aandeelhouders van Cordial en in die van Turnham, die wat betreft beide vennootschappen werd gehouden op 11 maart 2010. De (voorgenomen) besluiten zijn toen goedgekeurd. De advocaat die op deze vergaderingen aanwezig was als vertegenwoordiger van Bab, heeft tegengestemd. De notulen vermelden hierover (zowel bij Cordial als bij Turnham):
“Bab: was fully in disagreement with the proposal and requested that the following comments from the side of Bab be mentioned in the minutes of this meeting:
a) How is it possible that Intertrust can agree with the capital increase without having seen the underlying documents?
b) How can Intertrust agree that the Company takes an advance without having insight in the financial position of the whole structure?
c) Intertrust should indicate how it can agree without having insight in the deed of assignment.
d) Bab is requesting inspection of the relevant documents related to the whole transaction.
e) Bab also would like to know why it has been decided to make a capital increase instead of making a cash injection or it should be concluded that the intention of [A] is to benefit itself in this situation."
(vi) Deze besluiten (indien rechtsgeldig) hebben tot gevolg gehad dat het belang van Bab in Cordial en in Turnham is verminderd van 15% tot minder dan 0,01%.
(vii) Op 30 april 2014 heeft The Curaçao Financial Group N.V., in opdracht van Cordial en Turnham, een “business valuation report” (hierna: het CFG-rapport) uitgebracht. In dit rapport staat onder meer vermeld:
“(…) [W]e have adjusted the book value for several items. First of all, we have adjusted the value for the real estate. In June 2013, Jones Lang LaSalle have concluded in their report that ‘The aggregate market value of the BreidenbacherHof complex is EUR 157,600,000 as at 1 April 2013.’”
In 2010 stonden deze vaste activa voor een bedrag van € 95.549.000,-- in de boeken.
(viii) Bij verzoekschrift van 27 augustus 2014 hebben [A] en Cordial bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, in het kader van een uitkoopprocedure in de zin van art. 2:250 van het Burgerlijk Wetboek van Curaçao (hierna: BWC), een vordering tegen Bab ingesteld tot overdracht van haar aandelen in Cordial en Turnham aan [A] .
In de onderhavige procedure verzoekt Bab het hof om een enquête te gelasten naar het beleid en de gang van zaken bij Cordial en Turnham vanaf 1 januari 2006, met bijzondere aandacht voor de gang van zaken rond de aandelenemissies in 2010, en voor de duur van het geding een aantal voorlopige voorzieningen te treffen. Aan dit verzoek heeft Bab ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid bij Cordial en Turnham. In dat verband betoogt zij, samengevat, dat de aandelenemissies in 2010 bij beide vennootschappen hebben plaatsgevonden op basis van ongeldige besluiten van de aandeelhoudersvergaderingen, dat haar structureel het benodigde zicht op de financiële toestand van de Groep is onthouden, terwijl [A] die informatie – die ook van belang is in het kader van de uitkoopprocedure die [A] is gestart – wel kreeg, en dat het er de schijn van heeft dat [A] haar controle over de Groep misbruikt om te bewerkstelligen dat op de door Bab verstrekte leningen geen rente of aflossing wordt betaald.
Het hof heeft de verzoeken van Bab afgewezen, en daartoe als volgt overwogen:
“2.2 De verweerders (en belanghebbenden) hebben het verweer gevoerd dat Bab niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de verzoeken, omdat zij niet voldoet aan de kapitaalseis als bedoeld in art. 2:272 lid 1, aanhef en sub c, BW en niet heeft voldaan aan de plicht haar bezwaren kenbaar te maken als bedoeld in art. 2:273 BW.
Weliswaar geldt dat indien de emissiebesluiten rechtsgeldig zijn genomen en uitgevoerd, Bab als gevolg daarvan niet langer aan de kapitaalseis voldoet, maar de strekking van het enquêterecht brengt mee dat zij niettemin bevoegd is tot het indienen van dit verzoek om een enquête in te stellen, aangezien het verzoek (mede) betrekking heeft op een onderzoek naar de totstandkoming en uitvoering van die besluiten en Bab heeft gesteld dat er gegronde redenen bestaan om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken bij de totstandkoming en uitvoering van die besluiten.
Op de ava’s van 11 maart 2010 heeft Bab voldoende duidelijk kenbaar gemaakt dat haar bezwaren (mede) op het hiervoor omschreven verwijt waren gericht. Met name kan dit verwijt redelijkerwijs begrepen worden geacht in de zinsnede in de notulen “…or it should be concluded that the intention of [A] is to benefit itself in this situation.” Daarom staat ook art. 2:273 BW niet in de weg aan de ontvankelijkheid van Bab in het verzoek.
Evenwel is gesteld noch gebleken dat Bab op enig moment vóór de datum van indiening van het enquêteverzoek, 20 februari 2015 – bijna vijf jaar na de ava’s van 11 maart 2010 en ruim drie jaar na de inwerkingtreding van het nieuwe enquêterecht in Curaçao op 1 januari 2012 – dit bezwaar nog aan de orde heeft gesteld. Hierdoor heeft Bab bij Cordial en Turnham het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij zich bij de emissiebesluiten had neergelegd en aan de uitvoering daarvan geen gevolgen zou verbinden. Cordial en Turnham zijn jarenlang daarvan uitgegaan. Indien het beleid en de gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming en uitvoering van die besluiten thans toch weer ter discussie gesteld zou kunnen worden, zouden zij onredelijk worden benadeeld in hun positie. Bab heeft daarom het recht verwerkt het onderhavige verzoek te doen. Dit moet leiden tot afwijzing van het enquêteverzoek.
Bab heeft bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij op 11 maart 2010 en daarna over onvoldoende informatie beschikte om te kunnen aantonen dat de uitgifteprijzen niet redelijk waren, en dat zij daarvoor pas voldoende informatie had toen het CFG-rapport van 30 april 2014 was uitgebracht en op verzoek van Bab door KPMG was bestudeerd. Dit betoog baat haar niet. Om te voorkomen dat zij het gerechtvaardigde vertrouwen wekte dat zij zich bij de emissiebesluiten had neergelegd, had Bab immers ermee kunnen volstaan kenbaar te maken dat zij zich er niet bij neerlegde, en behoefde zij niet aan te tonen dat haar bezwaar tegen de gehanteerde uitgifteprijzen gegrond was.”