Home

Hoge Raad, 18-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:452, 15/01858

Hoge Raad, 18-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:452, 15/01858

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 maart 2016
Datum publicatie
18 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:452
Formele relaties
Zaaknummer
15/01858
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2023], Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2023] art. 247, Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2023] art. 377a

Inhoudsindicatie

Personen- en familierecht. Omgang tussen een bekende spermadonor en kind. Mocht het hof bepalen dat de ouders, alvorens verdere omgang plaatsvindt, het kind moeten vertellen dat de man zijn biologische vader is (statusvoorlichting)? Ouderlijk gezag, art. 1:247 BW, art. 8 EVRM.

Uitspraak

18 maart 2016

Eerste Kamer

15/01858

LZ/TT

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[de man],wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,

t e g e n

1. [biologische moeder],

2. [adoptiemoeder],beiden wonende te [woonplaats],

VERWEERSTERS in cassatie, verzoeksters in het incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. H.J.W. Alt.

Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als de man en verweersters gezamenlijk als de moeders en ieder afzonderlijk als de biologische moeder en de adoptiemoeder.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de beschikking in de zaak C/15/201913/FA RK 13-1138 van de rechtbank Noord-Holland van 28 augustus 2013;

b. de beschikkingen in de zaak 200.137.443/01 van het gerechtshof Amsterdam van 17 juni 2014 en 27 januari 2015.

De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof van 27 januari 2015 heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De moeders hebben incidenteel cassatieberoep tegen deze beschikking ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het principale en het incidentele cassatieberoep.

De advocaten van partijen hebben ieder bij brief van 4 december 2015 op die conclusie gereageerd.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De moeders zijn sinds 2005 geregistreerde partners.

(ii) De man heeft gereageerd op een door de moeders in verband met hun kinderwens geplaatste advertentie om in contact te komen met een spermadonor.

(iii) Op 8 maart 2006 is tussen de biologische moeder en de man een donorovereenkomst gesloten, die ook door de adoptiemoeder is ondertekend.

(iv) Uit de biologische moeder is op [geboortedatum] 2008 [het kind] (hierna: het kind) geboren. De zwangerschap is tot stand gekomen door kunstmatige zelfinseminatie met zaad van de man.

(v) De adoptiemoeder heeft het kind met toestemming van de man geadopteerd. De moeders oefenen gezamenlijk het gezag uit over het kind.

(vi) Vanaf de geboorte van het kind tot en met juni 2009 is er tussen hem en de man gemiddeld een keer per maand omgang geweest gedurende gemiddeld drie uur per keer. Na juni 2009 is het contact verminderd en in januari 2010 is het gestopt.

(vii) Naar aanleiding van een door de man bij de rechtbank Haarlem ingediend verzoekschrift tot onder meer het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en het kind hebben partijen eind 2010 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij een omgangsregeling voor de jaren 2011 en 2012 is overeengekomen. Ingevolge die overeenkomst heeft tot februari 2013 een keer per twee maanden omgang plaatsgevonden tussen de man en het kind, steeds gedurende gemiddeld tweeënhalf uur.

(viii) Eind februari 2013 hebben de moeders het contact tussen de man en het kind verbroken.

3.2

De man heeft in dit geding onder meer verzocht op grond van art. 1:377a lid 2 BW een omgangsregeling tussen hem en het kind vast te stellen. De rechtbank heeft de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

3.3

Het hof heeft de man in zijn tussenbeschikking ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en, nadat een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming had plaatsgevonden, in zijn eindbeschikking onder meer bepaald dat de man en het kind minimaal eenmaal per jaar omgang met elkaar zullen hebben binnen een week na de verjaardag van het kind (30 april), waarbij het eerste contact zal plaatsvinden in mei 2016. Voorts heeft het bepaald dat de moeders het kind voor 30 april 2016 statusvoorlichting zullen geven (waarmee het hof doelt op voorlichting over de afstamming van het kind). Het heeft daartoe als volgt overwogen.

Partijen hadden vanaf de aanvang van hun contact de bedoeling de man bij het kind te betrekken. Voor zover een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van art. 1:377a lid 1 BW tussen de man en het kind niet reeds voorafgaand aan de geboorte van het kind is ontstaan, is aannemelijk dat deze op grond van het aantal contacten (dertig maal na de geboorte van het kind) en de gemiddelde duur ervan (tweeënhalf a drie uur) is ontstaan. (rov. 4.6 tussenbeschikking)

Ook als geen sprake zou zijn van een nauwe persoonlijke betrekking zijn de gebleken bijkomende omstandigheden (ruim) voldoende om te oordelen dat het contact met en de toegang tot het kind een belangrijk deel van de identiteit van de man betreffen en daarmee van zijn door art. 8 EVRM beschermde privéleven (rov. 4.7 tussenbeschikking).

De moeders hebben op dit moment onvoldoende draagkracht om de omgang tussen het kind en de man te ondersteunen en het kind hierbij op adequate wijze te begeleiden. Zij dienen hun draagkracht, met hulpverlening, echter daadwerkelijk te vergroten op zodanige wijze dat zij in de toekomst wel in staat zijn om het kind in het contact met de man te ondersteunen. Gebleken is dat er in beginsel geen belemmeringen voor omgang aanwezig zijn, noch bij het kind, noch bij de man. Nu het de taak van de rechter is om te bevorderen dat een omgangsregeling tot stand komt en partijen in dit geval niet in staat zijn hiertoe zelf enige stap te zetten, zal worden bepaald dat het kind en de man, na ommekomst van een jaar zonder contact, minimaal eenmaal per jaar omgang zullen hebben telkens na de verjaardag van het kind. Partijen kunnen het contact in onderling overleg uitbreiden.

Het kind dient het komende jaar statusvoorlichting te krijgen. Statusvoorlichting is van groot belang voor de identiteitsontwikkeling van een kind en dient zo vroeg mogelijk te worden gegeven. (rov. 3.4 en 3.5 eindbeschikking)

4 Beoordeling van het middel in het principale beroep

5 Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

6 Beslissing