Hoge Raad, 12-02-2019, ECLI:NL:HR:2019:210, 17/02449
Hoge Raad, 12-02-2019, ECLI:NL:HR:2019:210, 17/02449
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 februari 2019
- Datum publicatie
- 12 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:210
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:39
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2017:1476, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 17/02449
Inhoudsindicatie
Seksueel binnendringen bij iemand onder twaalf jaren, meermalen gepleegd (art. 244 Sr) en ontucht met 11-jarig pleegkind, meermalen gepleegd (art. 249.1 Sr). Betrouwbaarheid bekennende verklaringen verdachte en belastende verklaringen minderjarig slachtoffer. HR: art. 80a RO.
Uitspraak
12 februari 2019
Strafkamer
nr. S 17/02449
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 april 2017, nummer 22/001813-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2019.