Home

Hoge Raad, 13-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:425, 19/00927

Hoge Raad, 13-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:425, 19/00927

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 maart 2020
Datum publicatie
13 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:425
Formele relaties
Zaaknummer
19/00927

Inhoudsindicatie

Procesrecht. In eerste aanleg is vordering, na verwerping van beroep gedaagde op bindendadviesclausule, afgewezen op inhoudelijke gronden. In incidenteel appel is beroep op bindendadviesclausule gehonoreerd, en vonnis bekrachtigd. Gezag van gewijsde van beslissingen rechtbank? Belang bij wijziging dictum rechtbankvonnis van afwijzing in niet-ontvankelijkheid. Noodzaak van daartoe strekkend incidenteel appel; proceskostenveroordeling in hoger beroep (art. 237 Rv; art. 353 Rv). Belang in cassatie bij verduidelijking dictum. Hoge Raad doet zelf af. Proceskostenveroordelingen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 19/00927

Datum 13 maart 2020

ARREST

In de zaak van

1. Martinus Johannes Marie FRANKEN q.q.,kantoorhoudende te Breda,

2. Bart Floris LOUWERIER q.q.,kantoorhoudende te Breda,

EISERS tot cassatie, verweerders in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

hierna: de curatoren,

advocaat: M.B.A. Alkema,

tegen

QANDER CONSUMER FINANCE B.V., voorheen genaamd LaSer Nederland B.V.,gevestigd te ’s-Hertogenbosch,

VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

hierna: LaSer,

advocaat: H.J.W. Alt.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

  1. de vonnissen in de zaak C/01/256617 / HA ZA 12-1069 van de rechtbank Oost-Brabant van 10 april 2013, 21 mei 2014 en 17 december 2014;

  2. de arresten in de zaak 200.167.194/02 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 december 2016 en 20 november 2018.

De curatoren hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. LaSer heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.

Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot referte ingediend.

De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad zelf, in die zin dat hij het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de curatoren alsnog in hun vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, met zodanige beslissing over de kosten van het geding in eerste aanleg, in hoger beroep en in cassatie als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.

De advocaat van LaSer heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Impact Retail B.V. (hierna: Impact) hield zich bezig met de detailhandel in consumentenelektronica.

(ii) LaSer verzorgt aankoopfinancieringen en creditcardovereenkomsten ten behoeve van consumenten.

(iii) Impact en LaSer hebben in 2005 een samenwerkingsovereenkomst gesloten voor de duur van zeven jaar, met ingang van 1 januari 2006. Deze overeenkomst kwam hierop neer dat LaSer, onder voorwaarden, aankopen van klanten bij Impact financierde. In art. 16.8 van deze overeenkomst is opgenomen dat partijen, indien zij na beëindiging van de overeenkomst geen onderlinge regeling over de financiële afwikkeling bereiken, een onafhankelijke derde zullen aanwijzen die een bindend advies zal uitbrengen. Deze bepaling zal hierna ook worden aangeduid als ‘de bindendadviesclausule’.

(iv) Impact is bij vonnis van 31 januari 2011 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curatoren als zodanig.

(v) LaSer heeft bij brief van 1 februari 2011 de overeenkomst met Impact met onmiddellijke ingang opgezegd.

2.2

De curatoren vorderen in dit geding, na eiswijziging in hoger beroep, onder meer veroordeling van LaSer tot betaling van € 248.962,92, subsidiair € 102.867,81.

2.3

De rechtbank heeft het beroep van LaSer op de bindendadviesclausule verworpen, de vorderingen van de curatoren inhoudelijk beoordeeld en die vorderingen bij eindvonnis afgewezen.

2.4

De curatoren hebben hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis en hun eis gewijzigd. LaSer heeft in incidenteel hoger beroep onder meer een grief gericht tegen de verwerping van haar beroep op de bindendadviesclausule en primair geconcludeerd dat het hof de curatoren alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen. Het hof heeft geoordeeld dat de curatoren gehouden zijn hun vorderingen voor te leggen aan een bindend adviseur. Het hof heeft grief 2 in het incidentele hoger beroep, die betrekking had op verrekening van een gepretendeerde tegenvordering van LaSer op de boedel, onbesproken gelaten. In het dictum heeft het hof vervolgens de bestreden vonnissen bekrachtigd, het door de curatoren in hoger beroep gevorderde afgewezen en de curatoren veroordeeld in de proceskosten in het principale beroep. Het heeft een proceskostenveroordeling in het incidentele beroep achterwege gelaten op de grond dat dit onnodig is ingesteld, nu LaSer in eerste aanleg geheel in het gelijk was gesteld.

3 Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1

Het middel klaagt dat het hof heeft miskend dat een geslaagd beroep op een bindendadviesclausule leidt tot niet-ontvankelijkheid van de eiser, dan wel tot onbevoegdheid van de rechter, maar niet tot afwijzing van de vorderingen. Door het in stand laten van de afwijzing bestaat het risico dat LaSer zich in een bindendadviesprocedure of in een eventuele vervolgprocedure bij de rechtbank zal beroepen op het gezag van gewijsde van de beslissingen van de rechtbank, aldus de klacht.

3.2

Bij de beoordeling van deze klacht dient het volgende tot uitgangspunt. Een geslaagd beroep op een bindendadviesclausule als in deze zaak aan de orde betekent dat de rechter niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de rechtsbetrekking in geschil. Daarbij past dat de eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering.1 Maar als de rechter in dat geval in het dictum de vordering afwijst in plaats van de eiser niet-ontvankelijk te verklaren, levert dit niet zonder meer een grond voor vernietiging op. Een dictum moet immers worden uitgelegd in het licht van de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd. Onder omstandigheden kan een partij evenwel belang erbij hebben door het aanwenden van een rechtsmiddel een wijziging van het dictum te bewerkstelligen, dan wel op andere wijze duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de rechter de vordering van eiser op inhoudelijke gronden heeft afgewezen, dan wel niet aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering is toegekomen. In een zodanig geval kan een met dit doel ingesteld rechtsmiddel niet zonder meer als onnodig ingesteld worden aangemerkt, met daaruit voortvloeiende gevolgen voor de proceskostenveroordeling.

3.3

Het oordeel van het hof kan niet anders worden gelezen dan dat het niet aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van de curatoren is toegekomen. Anders dan de rechtbank, heeft het hof immers geoordeeld dat het beroep door LaSer op de bindendadviesclausule slaagt en dat de curatoren gehouden zijn hun vorderingen voor te leggen aan de bindend adviseur. Het hof heeft dus weliswaar het door de rechtbank gegeven dictum tot afwijzing van de vorderingen van de curatoren bekrachtigd, maar op andere, niet-inhoudelijke gronden. Aan de beslissingen in het vonnis van de rechtbank komt dan ook geen gezag van gewijsde toe. Daarop stuit de klacht af.

4 Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

4.1.1 Onderdeel 2.1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat het incidentele hoger beroep onnodig is ingesteld. Het onderdeel wijst erop dat de rechtbank het beroep van LaSer op de bindendadviesclausule niet heeft gehonoreerd. Ten onrechte is LaSer daarom een proceskostenveroordeling in het incidentele hoger beroep onthouden, aldus het onderdeel.

4.1.2 Nu LaSer in hoger beroep primair tot niet-ontvankelijkheid van de curatoren concludeerde op de grond dat zij haar beroep op de bindendadviesclausule gehonoreerd wilde zien, had zij voldoende belang bij vernietiging van het vonnis van de rechtbank. In dat vonnis waren de vorderingen van de curatoren op inhoudelijke gronden afgewezen. Bij honorering van het beroep op de bindendadviesclausule past daarentegen een niet-ontvankelijkverklaring (zie hiervoor in 3.2). Indien een geïntimeerde wijziging van het dictum van het bestreden vonnis wenst, dient hij daartoe volgens de in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde regels incidenteel hoger beroep in te stellen. Het oordeel van het hof dat het incidentele hoger beroep – waarin de eerste grief volgens het hof slaagt – onnodig is ingesteld, is dus onjuist. Het slagen van de incidentele grief had derhalve moeten leiden tot een proceskostenveroordeling in het incidentele hoger beroep ten gunste van LaSer. Onderdeel 2.1 slaagt.

4.2.1 Onderdeel 2.2 richt zich tegen het oordeel van het hof dat de tweede grief in het incidenteel appel geen behandeling meer behoeft. Die tweede grief heeft betrekking op een door LaSer gepretendeerde vordering op de boedel, die zij met de vordering van de curatoren wenst te verrekenen. Volgens het onderdeel had het hof, indien het van oordeel was dat ook deze vordering wordt bestreken door de bindendadviesclausule, LaSer niet-ontvankelijk moeten verklaren en het vonnis dus moeten vernietigen, althans is onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd waarom het hof heeft geoordeeld dat de tweede grief geen behandeling behoefde.

4.2.2 Het onderdeel faalt. LaSer heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aangevoerd dat zij “indien en voor zover er enige vordering van Impact Retail op LaSer zou blijken te bestaan” verrekening verlangde met haar tegenvordering tot schadevergoeding. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van de curatoren niet door het hof kan worden beoordeeld. Aan de voorwaarde waaronder het beroep op verrekening is gedaan, werd dus niet voldaan. Het oordeel dat de tweede grief buiten behandeling kan blijven, volgde dus logisch uit het oordeel over de eerste grief en behoefde geen nadere toelichting.

5 Slotsom

6 Beslissing