Hoge Raad, 26-05-2020, ECLI:NL:HR:2020:914, 19/01604
Hoge Raad, 26-05-2020, ECLI:NL:HR:2020:914, 19/01604
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 mei 2020
- Datum publicatie
- 26 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:914
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:2508
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:207
- Zaaknummer
- 19/01604
Inhoudsindicatie
Moord op zakenman in Bilthoven en diefstal van zijn horloge, art. 289 en 310 Sr. 1. Afwijzing verzoeken tot verrichten van nader onderzoek. 2. Bewijsklachten moord en diefstal. 3. Motivering voorbedachte raad. 4. Strafmaatverweer m.b.t. onrechtmatige doorzoeking van elektronische gegevensdragers van verdachte. 5. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr.
Ad 1., 2., 3. en 4. HR: art. 81.1 RO.
Ad 5. HR ambtshalve: Hof heeft verdachte verplichting opgelegd om aan Staat t.b.v. in arrest genoemd slachtoffer in arrest vermeld bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in arrest genoemd aantal dagen hechtenis. M.i.v. 1-1-2020 is art. 36f Sr gewijzigd bij Wet USB. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2011:BP6878, inhoudende dat voor regels van sanctierecht geldt dat een sinds plegen van delict opgetreden verandering door rechter met onmiddellijke ingang moet worden toegepast, indien en v.zv. die verandering t.g.v. verdachte werkt en dat door wetgever geformuleerde bijzondere overgangsbepalingen zullen moeten passen binnen art. 7 EVRM, art. 15.1. IVBPR en art. 49.1 EU-Handvest. Wetswijzing komt hierop neer dat rechter m.i.v. 1-1-2020 niet langer mogelijkheid om vervangende hechtenis te verbinden aan oplegging van schadevergoedingsmaatregel, voor het geval geen volledige betaling of volledig verhaal volgt. In plaats daarvan kan rechter dwangmiddel van gijzeling opleggen, die net als vervangende hechtenis ten hoogste 1 jaar kan duren. Uit wetsgeschiedenis blijkt dat uitgangspunt van wetgever daarbij was dat veroordeelde niet wordt onderworpen aan gijzeling indien sprake is van betalingsonmacht. In verband daarmee is in art. 6:4:20.3 Sv bepaald dat geen gijzeling wordt toegepast “indien veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan verplichting tot betaling”. Voorheen geldende regeling kende niet voorziening voor gevallen van betalingsonmacht. Volgens die regeling kon ook in geval van betalingsonmacht vervangende hechtenis ten uitvoer worden gelegd (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BF5053). In het licht hiervan is met invoering van art. 6:4:20.3 Sv sprake van verandering in regels van sanctierecht die t.g.v. verdachte werkt en die met onmiddellijke ingang moet worden toegepast. Door wetgever in art. XLIVA Wet USB geformuleerde (en met hiervoor genoemde verdragsbepalingen strijdige) bijzondere overgangsbepalingen moeten daarbij, v.zv. zij betrekking hebben op vervangende hechtenis, buiten toepassing worden gelaten. HR merkt op dat in zaken waarin schriftuur na 26-6-2020 is ingekomen HR geen gebruik meer zal maken van zijn bevoegdheid bestreden beslissing ambtshalve te vernietigen op hiervoor aangeduide grond en dat HR van die bevoegdheid ook geen gebruik zal maken in zaken waarin cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO n-o is. HR zal ’s hofs uitspraak ambtshalve vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/01604
Datum 26 mei 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 maart 2019, nummer 21/000684-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te ’s‑Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het vijfde cassatiemiddel is later ingetrokken.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de in het dictum opgenomen, in het kader van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel gebezigde, zinsnede “bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 265 (tweehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft”, te vervangen door “bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 265 (tweehonderdvijfenzestig) dagen gijzeling, met toepassing van art. 6:4:20 Sv” en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Waar het in deze zaak om gaat
In de avond/nacht van 3 op 4 maart 2016 is [slachtoffer] om het leven gebracht. De verdachte in deze zaak is voor dat feit vervolgd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor moord en voor diefstal van het horloge van het slachtoffer, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaar. Verder heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 46.105,85 en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van dat bedrag opgelegd, te vervangen door 265 dagen hechtenis ingeval de verdachte niet (volledig) voldoet aan de betalingsverplichting. De verdachte heeft cassatieberoep tegen de uitspraak van het hof ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt in dit arrest dat alle door de verdachte ingediende cassatieklachten, die uitgebreid zijn besproken in de conclusie van de advocaat-generaal, falen. Dat betekent dat de verdachte de opgelegde gevangenisstraf moet ondergaan. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof wel voor zover het hof vervangende hechtenis heeft verbonden aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. In verband met de invoering van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, die op 1 januari 2020 in werking is getreden, bepaalt de Hoge Raad dat niet vervangende ‘hechtenis’, maar ‘gijzeling’ moet worden verbonden aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad past de door het hof genomen beslissing op dat punt aan.
De overwegingen van de Hoge Raad over het toepasselijke overgangsrecht zijn ook van belang voor andere gevallen waarin een schadevergoedingsmaatregel is of wordt opgelegd ter zake van feiten die vóór 1 januari 2020 zijn begaan.
3 Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: RO)).