Hoge Raad, 03-12-2021, ECLI:NL:HR:2021:1810, 21/00795
Hoge Raad, 03-12-2021, ECLI:NL:HR:2021:1810, 21/00795
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 december 2021
- Datum publicatie
- 3 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:1810
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:876, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2020:2235, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 21/00795
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Arbeidsrecht. Klacht dat het hof de aktes na comparitie van partijen niet (kenbaar) in zijn oordeel heeft betrokken.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/00795
Datum 3 december 2021
ARREST
In de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [eiseres],
advocaat: M. Littooij,
tegen
[de werknemer],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna ook: de werknemer,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
-
de vonnissen in de zaak 6204520 CV EXPL 17-26807 van de kantonrechter te Rotterdam van 14 september 2018 en 7 juni 2019;
-
het arrest in de zaak 200.265.918/01 van het gerechtshof Den Haag van 24 november 2020.
[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen de werknemer is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugverwijzing.
2 Uitgangspunten en feiten
In dit geding vordert de werknemer veroordeling van [eiseres] tot betaling van verschillende bedragen, samenhangend met een herberekening van zijn salaris op grond van de stelling dat [eiseres] hem verkeerd heeft ingeschaald.
De kantonrechter heeft de vorderingen van de werknemer grotendeels afgewezen. De werknemer is in hoger beroep gegaan. [eiseres] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd. Vervolgens heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Nadien heeft [eiseres] een nadere akte genomen. De werknemer heeft vervolgens een antwoordakte genomen.
Het hof heeft het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd en [eiseres] veroordeeld tot betaling aan de werknemer van onder meer achterstallig salaris.1
Het hof heeft in zijn arrest onder het kopje ‘Het geding’ over de hiervoor in 2.2 bedoelde nadere akte van [eiseres] en de antwoordakte van de werknemer het volgende overwogen:
“[eiseres] heeft ter rolzitting (…) nog een nadere akte met producties genomen. [De werknemer] heeft hier bij Akte antwoord met producties (…) op gereageerd.”
Het hof heeft in rov. 5.7, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“Te weinig bruto loon
Het hof zal de berekening van [de werknemer] zoals overgelegd als productie 6 bij de appeldagvaarding volgen (gebaseerd op zijn subsidiaire vordering, van een 5% toeslag en 38-urige werkweek). [De werknemer] heeft zijn standpunt dat hij een 40-urige werkweek had tijdens de comparitie van partijen in hoger beroep laten varen en zijn vordering dienovereenkomstig verminderd. Weliswaar heeft [eiseres] bij memorie van antwoord deze berekeningen betwist door te verwijzen naar haar eigen berekeningen bij conclusie na comparitie, maar die berekeningen kunnen door het hof niet worden gevolgd alleen al omdat in deze berekeningen de 5% functietoeslag en de 50% onregelmatigheidstoeslag voor werk op vrijdag tussen 21:30 uur en 23:00 uur niet zijn meegenomen. (…)”
3 Beoordeling van het middel
Onderdeel 1.1 van het middel klaagt onder meer dat het hof in rov. 5.7 blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting of zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. [eiseres] heeft in haar nadere akte een herberekening gepresenteerd van de bedragen waarop de werknemer nog aanspraak had. Het onderdeel voert aan dat de werknemer in de antwoordakte onder meer heeft opgemerkt dat hij zich deels kan vinden in de uitgangspunten van die herberekening. Hieruit volgt, aldus het onderdeel, dat het partijdebat zich in de aktewisseling heeft ontwikkeld, waardoor de rechtsstrijd nader is ingekaderd. Het hof heeft deze nadere stellingen van partijen niet (kenbaar) betrokken bij zijn beoordeling. Daarmee is het hof hetzij ten onrechte buiten de aldus nader afgebakende rechtsstrijd van partijen getreden, hetzij heeft het zijn beslissingen onvoldoende gemotiveerd, aldus het onderdeel.
Uit de hiervoor in 2.4 weergegeven overweging van het hof blijkt dat de nadere akte van [eiseres] en de antwoordakte van de werknemer deel uitmaken van het procesdossier in dit geding.
Uit de hiervoor in 2.5 weergegeven rov. 5.7 blijkt dat het hof bij de bespreking van de betwisting door [eiseres] van de omvang van de loonvordering van de werknemer heeft verwezen naar de memorie van antwoord in hoger beroep en de conclusie na comparitie in eerste aanleg, maar dat het de nadere stellingname van partijen over de hoogte van de achterstallige loonbetalingen daarbij niet heeft betrokken. Aldus heeft het hof hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. De klacht slaagt dus.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige klachten geen behandeling.
De werknemer heeft de met succes bestreden beslissing van het hof niet uitgelokt of verdedigd. De kosten van het geding in cassatie zullen daarom worden gereserveerd.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 november 2020;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
- reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
- begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiseres] op € 2.971,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [de werknemer] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren M.J. Kroeze, als voorzitter, C.H. Sieburgh en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 3 december 2021.