Hoge Raad, 23-09-2022, ECLI:NL:HR:2022:1267, 20/03418
Hoge Raad, 23-09-2022, ECLI:NL:HR:2022:1267, 20/03418
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 september 2022
- Datum publicatie
- 23 september 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:1267
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1042, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2020:2080, Meerdere afhandelingswijzen
- Verwijzing naar: ECLI:NL:GHDHA:2024:1077
- Zaaknummer
- 20/03418
Inhoudsindicatie
Pensioenrecht. Overdracht door voormalig pensioenfonds aan pensioenverzekeraar van door (gewezen) deelnemers en gepensioneerden onder pensioenregeling van werkgever opgebouwde (gekorte) nominale pensioenrechten en pensioenaanspraken zonder voorwaardelijk indexatieperspectief; vorming van indexatiedepot bij pensioenverzekeraar alleen voor nog bij werkgever in dienst zijnde werknemers voor verlenen van indexaties op uitgestelde pensioenaanspraken en pensioenrechten na uitdiensttreding, waaronder ook op pensioenaanspraken, opgebouwd in door voormalig pensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling. Handelen werkgever in strijd met art. 7:611 BW, art. 58 Pw, art. 23 Pw en/of pensioenovereenkomst? Derdenbeding?
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/03418
Datum 23 september 2022
ARREST
In de zaak van
EURONEXT AMSTERDAM N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
hierna: Euronext,
advocaat: M.W. Scheltema,
tegen
1. VERENIGING PENSIOENGERECHTIGDEN EURONEXT AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
hierna: VPE,
2. [verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
4. [verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
5. [verweerder 5],
wonende te [woonplaats],
6. [verweerder 6],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie, eisers in het incidentele cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: VPE c.s.,
advocaat: J.P. Heering.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
-
het vonnis in de zaak 2990426 CV EXPL 14-11251 van de kantonrechter te Amsterdam van 24 juni 2016;
-
de arresten in de zaak 200.201.897/01 van het gerechtshof Amsterdam van 23 juli 2019 en 28 juli 2020.
Euronext heeft tegen de arresten van het hof beroep in cassatie ingesteld.
VPE c.s. hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor Euronext mede door J.B.B. Heinen en voor VPE c.s. mede door A.W. van Leeuwen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing, en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) Euronext heeft met haar werknemers pensioenovereenkomsten gesloten.
Tot 1 januari 2012 was de door Euronext met haar individuele werknemers gesloten pensioenovereenkomst – door verwijzing in de arbeidsovereenkomsten – schriftelijk vastgelegd in het Handboek Personeel Euronext Amsterdam N.V. (hierna: het personeelshandboek).
(ii) Met ingang van 1 januari 2012 is de pensioenovereenkomst tussen Euronext en haar op of na 1 januari 2012 bij haar in dienst zijnde werknemers vastgelegd in de CAO inzake pensioenen NYSE Euronext (hierna: de CAO 2012).
(iii) De tussen Euronext en de op 1 januari 2012 niet meer bij haar in dienst zijnde werknemers (de gewezen deelnemers en de gepensioneerden) geldende pensioenovereenkomst is opgenomen in een bijlage van het personeelshandboek. Daarin is vastgelegd hoe het pensioen zijn waarde behoudt als de (gewezen) werknemer van Euronext een gewezen deelnemer of gepensioneerde is in de pensioenregeling. Er staat onder meer:
“(…) Het bestuur van het pensioenfonds (…) kan ieder jaar besluiten om een toeslag te verlenen op uw pensioenaanspraken of ouderdomspensioen. (…).
U heeft geen recht op toeslagverlening (indexatie) van uw pensioenaanspraken of ouderdomspensioen. De toeslagverlening op uw pensioenaanspraken of ouderdomspensioen is voorwaardelijk. Het bestuursbesluit tot het wel of niet (geheel of gedeeltelijk) een toeslag te verlenen is afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds. Als u in enig jaar een toeslag ontvangt, is het niet zeker of en in welke mate in de toekomst ook een toeslag wordt verleend. Er wordt namelijk geen geld gereserveerd voor toeslagverlening en er wordt geen pensioenpremie voor betaald. (...) Nogmaals, u heeft geen recht op toeslagverlening!”
(iv) Ter uitvoering van de pensioenovereenkomsten had Euronext tot en met 31 december 2013 enige elkaar opvolgende uitvoeringsovereenkomsten gesloten met Stichting Pensioenfonds Mercurius Amsterdam (hierna: PMA). Het gaat om de uitvoeringsovereenkomst 2007-2012 (aangepast in 2010 en 2011) en de uitvoeringsovereenkomst 2012-2013. PMA had ook met vier andere werkgevers uitvoeringsovereenkomsten gesloten.
(v) Art. 6 van de oorspronkelijke uitvoeringsovereenkomst 2007-2012 luidt met betrekking tot de aanpassing van ingegane pensioenen en aanspraken van gewezen deelnemers en gepensioneerden onder meer:
“Voor gewezen deelnemers en gepensioneerden bestaat er geen recht op toekomstige indexaties, de indexatie van de pensioenaanspraken is voorwaardelijk. Het fonds probeert de pensioenaanspraken jaarlijks aan te passen aan de procentuele stijging van de CBS Consumentenprijsindex Alle huishoudens, maar gaat daar alleen toe over als er een dekkingsgraad aanwezig is die op lange termijn voldoende zekerheid geeft.”
(vi) Sinds de eerste aanpassing van de uitvoeringsovereenkomst 2007-2012 in 2010 bepaalt art. 6 onder meer:
“Op de pensioenrechten van gepensioneerden, op de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers (...) wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de prijsontwikkeling, met een maximum van 6%. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald, maar deze wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.”
(vii) Een inhoudelijk gelijke bepaling is opgenomen in art. 7 lid 1 van de uitvoeringsovereenkomst 2012-2013. In lid 2 van dat artikel is een (nieuwe) toeslagregeling met een loonindex opgenomen voor de op 1 januari 2012 actieve deelnemers van Euronext.
(viii) PMA heeft de uit de uitvoeringsovereenkomsten met Euronext voortvloeiende pensioenverplichtingen vastgelegd in een pensioenreglement 2006 en een pensioenreglement 2012. Volgens het pensioenreglement 2012 is dat reglement uitsluitend van toepassing op deelnemers in dienst van Euronext op 31 december 2011 en 1 januari 2012 en op deelnemers die later in dienst treden.
(ix) Art. 17 lid 1 van het pensioenreglement 2006 en art. 22 lid 1 van het pensioenreglement 2012 luiden met betrekking tot de aanpassing van ingegane pensioenen en aanspraken van gewezen deelnemers onder meer:
“Op de pensioenrechten van pensioengerechtigden, de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers (…) wordt jaarlijks (per 1 januari) toeslag verleend van maximaal de procentuele stijging van de kosten van levensonderhoud, met een maximum van 6%. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald, maar deze wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.”
(x) In 2008 is bij PMA een reservetekort ontstaan als bedoeld in art. 138 lid 1 Pensioenwet (hierna: Pw) en in 2009 een dekkingstekort als bedoeld in art. 140 lid 1 Pw.
(xi) In de oorspronkelijke uitvoeringsovereenkomst 2007-2012 tussen PMA en Euronext is geen specifieke bepaling opgenomen voor de situatie van een reserve- of dekkingstekort bij PMA. Wel is in art. 5 opgenomen dat partijen (tijdelijk) een hogere premie kunnen overeenkomen, als dit in het kader van de uitvoering van de pensioenregeling gewenst of nodig is. Art. 12 van die uitvoeringsovereenkomst luidt:
“Indien zich omstandigheden voordoen die ten tijde van deze overeenkomst niet voorzienbaar waren en die nakoming van de overeenkomst substantieel beïnvloeden, zullen partijen in gezamenlijk overleg en naar redelijkheid en billijkheid een oplossing proberen te vinden, die recht doet aan de belangen van beide partijen in het kader van deze overeenkomst. ”
(xii) Art. 9 lid 2 van de oorspronkelijke uitvoeringsovereenkomst 2007-2012 bevat een bepaling die het Euronext mogelijk maakte om bij financieel onvermogen van PMA haar bijdrageverplichtingen te verminderen dan wel te beëindigen.
(xiii) In verband met de ontstane tekorten heeft PMA in 2008 een langetermijnherstelplan en in 2009 een kortetermijnherstelplan (hierna samen: het Herstelplan) ingediend bij toezichthouder DNB. Euronext heeft op 19 mei 2009 aan PMA bevestigd dat zij een eenmalige storting in PMA heeft gedaan van € 1.360.000,-‑ en dat zij een opslag van 10% van de premie zal betalen gedurende de looptijd van het Herstelplan. Deze aanvullende bijdrageafspraak is niet opgenomen in de in 2010 (voor de eerste keer) aangepaste uitvoeringsovereenkomst 2007-2012.
(xiv) In de uitvoeringsovereenkomst 2007-2012, zoals in 2011 (voor de tweede keer) aangepast, is in art. 5 een aanvullende bijdrageregeling overeengekomen voor de situaties van een reservetekort en van een dekkingstekort. De bepaling voor de situatie van een reservetekort luidt onder meer:
“(...) zal het pensioenfonds (...) een langetermijnherstelplan opstellen om uiterlijk binnen 15 jaar het tekort op te heffen (...). In het langetermijnherstelplan zal een opslag worden opgenomen op de reglementaire premie (...). Deze opslag is verschuldigd zolang het pensioenfonds in een tekortsituatie verkeert.”
De bepaling voor de situatie van een dekkingstekort luidt onder meer:
“(...) zal het pensioenfonds (...) een kortetermijnherstelplan opstellen om uiterlijk binnen 3 jaar het tekort op te heffen (...). In het kortetermijnherstelplan zal een opslag worden opgenomen op de reglementaire premie (...), waarbij rekening is gehouden met de opslag opgenomen in het langetermijnherstelplan. Zonodig vindt overleg plaats met de werkgever over een incidentele storting door de werkgever.”
Vervolgens wordt in art. 5 bevestigd dat in het kader van het Herstelplan een opslag is overeengekomen van 10% van de reglementaire premie. Deze opslag is verschuldigd zolang het pensioenfonds in een tekortsituatie verkeert.
(xv) In de uitvoeringsovereenkomst 2012-2013 is een inhoudelijk gelijke aanvullende bijdrageregeling overeengekomen. Daarnaast is in een nieuw art. 6 afgesproken dat indien er op 31 december 2012 nog sprake is van een dekkingstekort, PMA tijdig aan Euronext zal laten weten of een extra storting nodig is en wat de gevolgen zijn indien er geen extra storting zou worden verricht. Ook is art. 15 inzake beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst ingrijpend aangepast en zijn afspraken gemaakt over de situatie dat de uitvoeringsovereenkomst eindigt en de werkgever al dan niet verzoekt om collectieve waardeoverdracht.
(xvi) Euronext heeft een extra onverplichte eenmalige bijdrage van € 11.759.437,-‑ gedaan. Ondanks die bijdrage zijn de pensioenaanspraken en rechten van de deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden van Euronext op 1 april 2013 gekort met 3%.
(xvii) Euronext en de andere vier bij PMA aangesloten werkgevers hebben elk hun uitvoeringsovereenkomst met PMA beëindigd per 31 december 2013. Euronext heeft naar aanleiding van de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst
€ 665.000,‑- aan PMA betaald als bijdrage in de beëindigingskosten.
(xviii) Met ingang van 1 januari 2014 heeft Euronext een uitvoeringsovereenkomst gesloten met Delta Lloyd Levensverzekering NV (hierna: Delta Lloyd) ter uitvoering van de pensioenovereenkomsten tussen Euronext en de op of na 1 januari 2014 bij haar in dienst zijnde werknemers.
(xix) Euronext heeft besloten om geen verzoek te doen aan PMA tot overdracht van de waarde van de opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken van de deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden van Euronext aan Delta Lloyd op de voet van art. 83 Pw.
(xx) Euronext is in art. 15 van de uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd een toeslagregeling overeengekomen voor de op of na 1 januari 2014 bij Euronext in dienst zijnde werknemers in de vorm van een indexatiedepot waarin Euronext bij aanvang € 1.200.000,‑- heeft gestort en waarin op 1 januari van de jaren 2014 tot en met 2019 jaarlijks € 700.000,‑- is/zou worden gestort door Euronext.
Indien Euronext daartoe na bindend advies van de pensioencommissie besluit en voor zover de middelen in het depot daartoe toereikend zijn, kan Delta Lloyd volgens art. 15 lid 1 van de uitvoeringsovereenkomst uit dat depot de opgebouwde pensioenaanspraken van de actieve deelnemers tijdens de opbouwfase verhogen tot maximaal de stijging van het door het CBS vastgestelde indexcijfer van de Cao-lonen.
Indien Euronext daartoe na bindend advies van de pensioencommissie besluit en voor zover de middelen in het depot daartoe toereikend zijn, kan Delta Lloyd volgens art. 15 lid 2 van de uitvoeringsovereenkomst uit dat depot de opgebouwde pensioenaanspraken van op 1 januari 2014 actieve deelnemers die nadien gewezen deelnemers zijn geworden en de ingegane pensioenrechten van de op 1 januari 2014 actieve deelnemers die nadien pensioengerechtigd zijn geworden, verhogen tot maximaal de door het CBS vastgestelde CPI alle huishoudens.
Art. 15 lid 5 van de uitvoeringsovereenkomst bepaalt:
“Het in lid 1 en lid 2 bepaalde geldt tevens voor de tot 1 januari 2014 bij PMA opgebouwde pensioenaanspraken van de deelnemers die actief zijn op 1 januari 2014.”
(xxi) PMA heeft in de loop van 2013 besloten tot liquidatie van haar fonds en is op grond van art. 84 Pw overgegaan tot collectieve waardeoverdracht van de opgebouwde pensioenrechten en aanspraken van alle deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden van Euronext aan Delta Lloyd. De collectieve waardeoverdracht is geëffectueerd per 1 januari 2014.
(xxii) Gelet op haar financiële situatie ten tijde van de collectieve waardeoverdracht, heeft PMA met Delta Lloyd geen toeslagregeling kunnen overeenkomen. In het kader van de liquidatie was het aanwezige vermogen wel voldoende om bij de waardeoverdracht aan Delta Lloyd de oorspronkelijke korting op rechten en aanspraken van 3% (zie hiervoor onder (xvi)) met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 te verlagen naar 1,55%.
In dit geding vorderen VPE c.s., voor zover in cassatie van belang, voor recht te verklaren dat Euronext jegens de voormalige werknemers van Euronext aan wie een pensioenregeling is toegezegd, toerekenbaar is tekortgeschoten en/of tekortschiet in de nakoming van de arbeidsovereenkomsten en/of de cao en/of de pensioenovereenkomsten en/of art. 23 Pw en/of de eisen van goed werkgeverschap. Verder vorderen VPE c.s. primair Euronext te veroordelen een nieuwe uitvoeringsovereenkomst met PMA dan wel met Delta Lloyd dan wel met een andere pensioenuitvoerder aan te gaan, die gelijk is aan of ten minste gelijke rechten en waarborgen biedt als de uitvoeringsovereenkomst 2007-2012 of de uitvoeringsovereenkomst 2013, subsidiair Euronext te veroordelen een zodanig geldbedrag te betalen aan PMA of Delta Lloyd dat de voormalige werknemers van Euronext in dezelfde positie worden gebracht als waarin zij zouden hebben verkeerd als de uitvoeringsovereenkomst 2007-2012 en de uitvoeringsovereenkomst 2013 ongewijzigd zou zijn voortgezet, meer subsidiair Euronext te veroordelen tot vergoeding van schade, op te maken bij staat.
De rechtbank1 heeft, voor zover in cassatie van belang, de gevorderde verklaring voor recht toegewezen, Euronext veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het hof heeft bij eindarrest2 het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de verklaring voor recht, vernietigd en Euronext veroordeeld om – kort gezegd – (a) de door PMA op de rechten en aanspraken van de leden van VPE toegepaste korting van 1,55% ongedaan te maken, (b) alsnog vanaf 1 januari 2014 en in de toekomst jaarlijks bij Delta Lloyd of een andere pensioenuitvoerder de toeslagen in te kopen die corresponderen met de toeslagverlening na einde dienstverband van de werknemers die op 1 januari 2014 bij Euronext in dienst waren en (c) ervoor te zorgen dat Delta Lloyd of een andere pensioenuitvoerder hieraan meewerkt.
Het hof heeft daartoe bij tussenarrest3, samengevat en voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen ten aanzien van schending van art. 7:611 BW, art. 58 Pw en art. 23 Pw.
Euronext dient zich jegens de gewezen deelnemers en gepensioneerden te gedragen als een goed werkgever (art. 7:611 BW), waarbij Euronext niet mag afwijken van dwingendrechtelijke bepalingen van de Pensioenwet. (rov. 3.5.3)
Euronext miskent dat art. 23 Pw dwingend voorschrijft dat zij een uitvoeringsovereenkomst sluit en in stand houdt voor opgebouwde pensioenaanspraken van haar (gewezen) werknemers en gepensioneerden. Het lag op de weg van Euronext om bij de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst met PMA een alternatief te zoeken voor de uitvoering van de gehele pensioenovereenkomst en Euronext mocht geen genoegen nemen met de overdracht door PMA aan Delta Lloyd van de (gekorte) nominale pensioenrechten en aanspraken zonder indexatieperspectief. De overdracht van de pensioenrechten en aanspraken door PMA aan Delta Lloyd leidde immers niet tot een rechtsgeldige wijziging van de pensioenovereenkomsten tussen Euronext en haar (gewezen) werknemers en gepensioneerden. (rov. 3.5.3)
Dit geldt te meer nu Euronext voor de bij haar op 1 januari 2014 nog in dienst zijnde werknemers, van wie de bij PMA ondergebrachte pensioenaanspraken (net als de pensioenaanspraken en rechten van de gewezen deelnemers en gepensioneerden) door PMA zijn overgedragen aan Delta Lloyd, een indexatiedepot heeft gevormd bij Delta Lloyd voor het verlenen van indexaties op hun uitgestelde pensioenaanspraken en -rechten na uitdiensttreding bij Euronext. (rov. 3.5.3)
De tot 1 januari 2014 in de door PMA uitgevoerde pensioenregeling opgebouwde pensioenaanspraken van de werknemers van Euronext worden vanaf 1 januari 2014 in de CAO, het Reglement Pensioencommissie en de uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd gelijk behandeld met de na 1 januari 2014 opgebouwde pensioenaanspraken voor de toepassing van de loonindexatie tijdens de opbouwfase en prijsindexatie na uitdiensttreding of pensionering. (rov. 3.5.3)
Nu Euronext ervoor heeft gekozen om sommige gewezen deelnemers in de door PMA uitgevoerde pensioenregelingen 2006 en 2012, namelijk de op 1 januari 2014 actieven, anders te behandelen dan andere gewezen deelnemers en gepensioneerden in die pensioenregelingen, heeft Euronext niet alleen gehandeld in strijd met haar verplichtingen uit art. 7:611 BW maar ook met art. 58 Pw. (rov. 3.5.3)
Het verbod onderscheid te maken tussen verschillende groepen (gepensioneerde) werknemers richt zich ook tot de werkgever. Het is immers de werkgever die in de pensioenovereenkomst (CAO) en in de uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd het in art. 58 Pw verboden onderscheid tussen actieven en niet-actieven creëert door pensioenrechten en pensioenaanspraken uit dezelfde pensioenregelingen niet voor alle daarbij betrokkenen gelijk te behandelen. (rov. 3.5.4)
Op grond van art. 58 Pw is Euronext gehouden om met Delta Lloyd als opvolgende uitvoerder van de oorspronkelijk door PMA uitgevoerde pensioenregeling een (aanvullende) uitvoeringsovereenkomst af te sluiten waarin een gelijkwaardige indexatieregeling wordt vastgelegd voor alle pensioenaanspraken en rechten van gewezen deelnemers en gepensioneerden die (nog) niet worden bestreken door de indexatieregeling van de uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd voor de toekomstige opbouw na 1 januari 2014 en de indexatieregeling voor de voor 1 januari 2014 bij PMA opgebouwde pensioenaanspraken. (rov. 3.5.4)
Het zou anders wel heel eenvoudig zijn voor een werkgever om art. 58 Pw te ontduiken door aan de actieven een nieuwe pensioenregeling aan te bieden en die te laten uitvoeren door een nieuwe uitvoerder en daarbij alleen de opgebouwde aanspraken van actieven in de indexatieregeling te betrekken. (rov. 3.5.4)
Het bepaalde in art. 23 Pw brengt mee dat het op de weg van Euronext had gelegen om aan PMA te verzoeken de opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken van alle (gewezen) werknemers en gepensioneerden van Euronext over te dragen aan Delta Lloyd op de wijze als voorzien in art. 83 Pw. (rov. 3.5.4)
Ten aanzien van de vraag in hoeverre VPE c.s. jegens Euronext aanspraak kunnen maken op nakoming van financiële verplichtingen die Euronext had op grond van de uitvoeringsovereenkomst met PMA, heeft het hof in het tussenarrest, samengevat en voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
De samenhang tussen de pensioenovereenkomst, de ter uitvoering daarvan gesloten uitvoeringsovereenkomst met PMA en de vastlegging van de verplichtingen van PMA tegenover haar (gewezen) deelnemers en gepensioneerden in de pensioenreglementen 2006 en 2012, leidt ertoe dat Euronext – naast de uit goed werkgeverschap voortvloeiende zorgplicht en het gebod van gelijke behandeling – op grond van de pensioenovereenkomst gehouden was om aan PMA al die betalingen te (blijven) verrichten die nodig waren om de pensioenovereenkomst na te komen. Het gaat dan om betaling van: (1) de met PMA overeengekomen premieopslag van 10% totdat volledige indexatie weer mogelijk zou zijn en kortingen ongedaan zouden zijn gemaakt, (2) de uitvoeringskosten voor de tot 1 januari 2014 opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken en (3) eventuele andere incidentele betalingen. (rov. 3.5.12)
De uitvoeringsovereenkomsten tussen Euronext en PMA houden een begunstiging in van de deelnemers in de pensioenregelingen (art. 6:253 BW). Die begunstiging vloeit direct voort uit het systeem van de Pensioenwet, dat in beginsel meebrengt dat de werknemers van Euronext na aanvaarding van het derdenbeding partij bij de uitvoeringsovereenkomst zijn (art. 6:254 lid 1 BW). (rov. 3.5.18)
Toetreding door een werknemer tot een pensioenovereenkomst houdt een aanvaarding in van het derdenbeding in de uitvoeringsovereenkomst. Daarom is de pensioenuitvoerder verplicht om de werknemer op te nemen als deelnemer in de pensioenregeling en aan die werknemer pensioenaanspraken toe te kennen conform het van toepassing zijnde pensioenreglement. Euronext is met PMA (aanvullende) betalingsverplichtingen overeengekomen die ertoe strekten dat PMA de pensioenovereenkomsten kon uitvoeren. Daarmee is er direct een verband met de nakoming van de voorwaardelijke indexatieregeling in de pensioenovereenkomst, maar ook met de nakoming van de onvoorwaardelijke pensioentoezegging zonder korting van opgebouwde pensioenaanspraken. (rov. 3.5.18)
In het eindarrest heeft het hof, samengevat en voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen.
De eerste vraag die wordt beantwoord is of en, zo ja, in hoeverre de oorspronkelijke verplichting van Euronext tot betaling van de uitvoeringskosten van PMA boven twee procent van de voorziening pensioenverplichtingen voldoende grondslag biedt om de korting van 1,55 procent ongedaan te maken door betaling door Euronext van een geldbedrag ineens aan Delta Lloyd, dan wel aan een andere pensioenuitvoerder. (rov. 2.5)
In het geval Euronext zou hebben voldaan aan haar verplichting in de uitvoeringsovereenkomst met PMA om de opslag van 2 procent van de voorziening aan te vullen tot ten minste 5 procent van de voorziening zou de korting van 1,55 procent ongedaan zijn gemaakt. (rov. 2.5)
Euronext wordt daarom veroordeeld de volledige korting van 1,55 procent ongedaan te maken door betaling van een zodanig geldbedrag aan Delta Lloyd dan wel aan een andere pensioenuitvoerder dat de bij Delta Lloyd verzekerde door PMA overgedragen pensioenaanspraken en pensioenrechten van de op 1 januari 2014 voormalige werknemers van (de rechtsvoorgangers van) Euronext (de oud-deelnemers) die lid zijn van VPE met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 kunnen worden verhoogd met 1,55 procent, daaronder begrepen directe uitbetaling van het niet genoten (hogere) pensioen over de periode van 1 januari 2014 tot de datum van betaling. (rov. 2.6)
Euronext moet haar na 1 januari 2014 uit dienst getreden gewezen deelnemers en gepensioneerden en de leden van VPE gelijk behandelen voor de toeslagverlening op basis van de prijsindex. Beoordeeld zal worden of aan een veroordeling daartoe nog beperkingen moeten worden verbonden in tijd of in hoogte van de indexatie vanaf 1 januari 2014 en of er voldoende gronden zijn om Euronext te veroordelen om daarvoor een depotbedrag te storten bij Delta Lloyd. (rov. 2.10)
De cumulatieve verplichting van Euronext in enig jaar en in de tijd wordt beperkt tot 85,2 procent van 10 procent van de premie, verminderd met de aan Delta Lloyd of een andere pensioenuitvoerder betaalde koopsommen voor de toeslagverlening aan voor 1 januari 2014 uit dienst getreden gewezen deelnemers en gepensioneerden en vermeerderd met het rentepercentage ter grootte van het rentepercentage dat Delta Lloyd vergoedt op de middelen in het toeslagdepot volgens de depotovereenkomst en met evenredige toerekening van 42/85,2 van dat maximum aan de pensioenaanspraken en pensioenrechten van (de leden van) VPE. (rov. 2.17)
Een veroordeling van Euronext om de voorwaardelijke toeslagregeling voor alle gewezen deelnemers en gepensioneerden toe te passen is toewijsbaar. In lijn daarmee zal Euronext worden veroordeeld om ter uitvoering daarvan met Delta Lloyd, of een andere pensioenuitvoerder, een (aanvullende) uitvoeringsovereenkomst te sluiten voor het toekennen van toeslagen op alle door PMA aan Delta Lloyd overgedragen pensioenaanspraken en pensioenrechten, ongeacht of de gerechtigden vóór of na 1 januari 2014 uit dienst van Euronext zijn getreden, met de beperkingen als besproken in 2.17. (rov. 2.19)
3 Beoordeling van het middel in het principale beroep
Het cassatiemiddel in het principale beroep valt uiteen in 20 onderdelen. De onderdelen 1 tot en met 3 vormen een inleiding en bevatten geen klachten. De onderdelen 4 tot en met 13 zijn gericht tegen beslissingen in het tussenarrest. De onderdelen 14 tot en met 20 zijn gericht tegen beslissingen in het eindarrest. In het navolgende hebben verwijzingen naar rechtsoverwegingen van het hof steeds betrekking op het tussenarrest, tenzij anders vermeld.
Onderdelen 4, 8 en 13
De veroordeling van Euronext in het eindarrest (zie hiervoor in 2.4) heeft het hof gebaseerd op de volgende, kort weergegeven, oordelen:
(1) Euronext heeft gehandeld in strijd met de norm van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW), onder meer door schending van art. 58 Pw en art. 23 Pw; (rov. 3.5.3 en 3.5.4)
(2) de samenhang tussen de pensioenovereenkomst, de ter uitvoering daarvan gesloten uitvoeringsovereenkomst met PMA en de vastlegging van de verplichtingen van PMA tegenover haar (gewezen) deelnemers en gepensioneerden in de pensioenreglementen 2006 en 2012 leidt ertoe dat Euronext op grond van de pensioenovereenkomst gehouden was om aan PMA al die betalingen te (blijven) verrichten die nodig waren om de pensioenovereenkomsten na te komen; (rov. 3.5.12)
(3) de aanvaarding van het derdenbeding in de uitvoeringsovereenkomst tussen Euronext en PMA brengt mee dat de leden van VPE een beroep op nakoming van de uitvoeringsovereenkomst toekomt. (rov. 3.5.18)
Deze oordelen (1)-(3) van het hof worden achtereenvolgens door de onderdelen 4, 8 en 13 bestreden.
(1) Heeft Euronext in strijd gehandeld met art. 7:611 BW? (onderdeel 4)
Heeft Euronext in strijd gehandeld met art. 7:611 BW door schending van art. 58 Pw? (onderdeel 4.2)
Onderdeel 4.2 bestrijdt het oordeel van het hof in rov. 3.5.3 en 3.5.4 dat Euronext in strijd heeft gehandeld met art. 7:611 BW doordat zij haar uit art. 58 Pw voortvloeiende verplichting niet heeft nageleefd. Het onderdeel klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat art. 58 Pw alleen van toepassing is op pensioenuitvoerders en zich niet richt tot Euronext.
Indien sprake is van pensioenaanspraken, brengt het einde van de arbeidsovereenkomst mee dat de rechtsverhouding tussen partijen, zij het met gewijzigde hoedanigheid van partijen, wordt voortgezet in de pensioenovereenkomst.4 Art. 7:611 BW, waarin de norm van goed werkgeverschap is neergelegd, is van toepassing op de pensioenovereenkomst als onderdeel van de arbeidsovereenkomst, ook nadat de arbeidsovereenkomst voor het overige is geëindigd.
Art. 13 Pw houdt in dat in de pensioenovereenkomst wordt bepaald of er toeslagen worden verleend en, zo ja, wat het ambitieniveau is en welke voorwaarden gelden bij de toeslagverlening. Art. 23 Pw schrijft voor dat de werkgever de pensioenovereenkomst onderbrengt bij een pensioenuitvoerder, dat wil zeggen een pensioenfonds of een verzekeraar. De pensioenuitvoerder heeft op grond van art. 32 Pw tot taak de pensioenovereenkomst, en daarmee ook het daarin bepaalde over de toeslagverlening, uit te voeren. Art. 58 Pw, dat ziet op gelijke behandeling bij toeslagen, behoort tot de algemene bepalingen met betrekking tot de pensioenuitvoerder (hoofdstuk 4 Pw).
In rov. 3.5.3, eerste en tweede volzin, heeft het hof op zichzelf met juistheid (zie hiervoor in 3.4.2) overwogen dat Euronext zich jegens de gewezen deelnemers en gepensioneerden dient te gedragen als een goed werkgever (art. 7:611 BW). Daarbij mag Euronext, aldus het hof, niet afwijken van dwingendrechtelijke bepalingen van de Pensioenwet. In rov. 3.5.3 en rov. 3.5.4 heeft het hof vervolgens onder meer overwogen dat en waarom Euronext in strijd heeft gehandeld met art. 58 Pw.
Voor zover de overwegingen van het hof in rov. 3.5.3 en 3.5.4 zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat art. 58 Pw een verplichting op Euronext als werkgever legt, gaan zij uit van een onjuiste rechtsopvatting. Zoals blijkt uit de opneming van art. 58 Pw in hoofdstuk 4 van de Pensioenwet (zie hiervoor in 3.4.3), richt art. 58 Pw zich tot de pensioenuitvoerder en niet tot de werkgever. De hiervoor in 3.4.1 vermelde klacht slaagt derhalve.
Onderdeel 4.2 klaagt verder dat het hof heeft miskend dat art. 58 Pw toestaat dat onderscheid wordt gemaakt naar het moment waarop de dienstbetrekking is geëindigd en dat art. 58 Pw geen verplichting bevat een indexatieperspectief te creëren of te behouden voor de leden van VPE (dan wel alle gewezen deelnemers) als dit voor de op 1 januari 2014 nog in dienst zijnde werknemers is gecreëerd. Ook klaagt het onderdeel dat art. 58 Pw niet ziet op actieven en daarmee ook niet kan worden ontdoken door een nieuwe pensioenregeling aan te bieden aan de actieven.
Art. 58 lid 1 Pw bepaalt dat indien een ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die geen gewezen deelnemer is geweest wordt verhoogd door middel van een toeslag, het ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die wel gewezen deelnemer is geweest in dezelfde mate wordt verhoogd indien zij in dezelfde pensioenregeling hebben deelgenomen. Art. 58 lid 3 Pw bepaalt dat indien een ouderdomspensioenrecht wordt verhoogd door middel van een toeslag, de aanspraak op ouderdomspensioen van een gewezen deelnemer die in dezelfde pensioenregeling heeft deelgenomen in dezelfde mate wordt verhoogd.
Enkele in art. 58 Pw voorkomende begrippen zijn gedefinieerd in art. 1 Pw. Onder ‘gewezen deelnemer’ is te verstaan: de werknemer of gewezen werknemer door wie op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens een pensioenuitvoerder. De ‘gewezen deelnemer’ moet worden onderscheiden van de ‘deelnemer’: de werknemer of gewezen werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens een pensioenuitvoerder. Onder ‘pensioenregeling’ is te verstaan: een pensioenregeling op grond van een pensioenovereenkomst.
In de parlementaire geschiedenis is over art. 58 lid 1 Pw onder meer het volgende opgemerkt:
“Het eerste lid ziet op de gelijke behandeling tussen degenen die tot hun pensioendatum deelnemer in de pensioenregeling zijn geweest en degenen die voor hun pensionering met ontslag waren gegaan. Deze groepen worden ook wel aangeduid met de term ‘actief-gepensioneerden’ en ‘slapers-gepensioneerden’. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat die verplichting tot gelijke behandeling inhoudt dat een slaper-gepensioneerde niet slechter af mag zijn dan een actief-gepensioneerde, maar geldt het omgekeerde niet.”5
Over art. 58 lid 3 Pw is onder meer het volgende opgemerkt:
“Dit lid ziet op de gelijke behandeling tussen gewezen deelnemers en gepensioneerden, met dien verstande dat de gewezen deelnemer niet slechter af mag zijn dan de gepensioneerde. Het omgekeerde geldt niet.”6
Over het in art. 58 lid 1 en 3 Pw vermelde toepassingsvereiste van ‘deelgenomen hebben in dezelfde pensioenregeling’ is in de parlementaire geschiedenis onder meer het volgende opgemerkt:
“De eis (…) dat de betrokkenen in dezelfde pensioenregeling moeten hebben deelgenomen geldt ook op grond van de PSW (Hoge Raad: de Pensioen- en Spaarfondsenwet, voorloper van de Pensioenwet). Denkbaar is dat een werkgever twee pensioenregelingen heeft voor verschillende categorieën deelnemers. Indien bijvoorbeeld toeslagen worden verleend aan de actief-gepensioneerden uit de ene regeling kunnen de slapers-gepensioneerden uit de andere pensioenregeling daaraan geen recht op gelijke behandeling ontlenen.”7
In rov. 3.5.3 heeft het hof overwogen dat Euronext voor de bij haar op 1 januari 2014 nog in dienst zijnde werknemers, van wie de bij PMA ondergebrachte pensioenaanspraken (net als de pensioenaanspraken en rechten van de gewezen deelnemers en gepensioneerden) door PMA zijn overgedragen aan Delta Lloyd, een indexatiedepot heeft gevormd bij Delta Lloyd voor het verlenen van indexaties op hun uitgestelde pensioenaanspraken en -rechten na uitdiensttreding bij Euronext. Verder heeft het hof in rov. 3.5.3 met betrekking tot de pensioenaanspraken van deze werknemers overwogen dat de tot 1 januari 2014 in de door PMA uitgevoerde pensioenregeling opgebouwde pensioenaanspraken vanaf 1 januari 2014 in art. 2 lid 6 onder e van de CAO, in art. 7 lid 3 onder 5 van het Reglement Pensioencommissie en art. 15 lid 5 van de uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd gelijk worden behandeld met de na 1 januari 2014 opgebouwde pensioenaanspraken voor de toepassing van de loonindexatie tijdens de opbouwfase en prijsindexatie na uitdiensttreding of pensionering.
Uit het hiervoor in 3.4.11 overwogene volgt dat het hof tot uitgangspunt neemt dat voor de op 1 januari 2014 actieven prijsindexatie van de (ook bij PMA opgebouwde) pensioenaanspraken en rechten na uitdiensttreding of pensionering plaatsvindt op grond van de pensioenregeling die is vastgelegd in “de CAO”, door het hof in rov. 3.8 aangeduid als de “CAO 2014”. Deze CAO 2014 is derhalve niet dezelfde pensioenregeling als de pensioenregeling in het personeelshandboek (zie hiervoor in 2.1 onder (i)) die haar weerslag heeft gekregen in het pensioenreglement 2006 van PMA (zie hiervoor in 2.1 onder (viii)), en de pensioenregeling in de CAO 2012 (zie hiervoor in 2.1 onder (iii)) zoals door PMA neergelegd in het pensioenreglement 2012 (zie hiervoor in 2.1 onder (viii)).
Bij het zojuist bedoelde uitgangspunt brengt art. 58 lid 1 en lid 3 Pw (zie hiervoor in 3.4.6) slechts het volgende mee. Als een ouderdomspensioenrecht van een ‘actief-gepensioneerde’ die op of na 1 januari 2014 bij Euronext in dienst was, wordt verhoogd op grond van de pensioenregeling neergelegd in de CAO 2014, moet in dezelfde mate verhoging plaatsvinden van het ouderdomspensioenrecht van een ‘slaper-gepensioneerde’: de gepensioneerde die voor zijn pensionering gewezen deelnemer in diezelfde pensioenregeling is geweest (lid 1). Als een ouderdomspensioenrecht van een gepensioneerde die op of na 1 januari 2014 bij Euronext in dienst was, wordt verhoogd op grond van de pensioenregeling neergelegd in de CAO 2014, moet in dezelfde mate verhoging plaatsvinden van de aanspraak op ouderdomspensioen van een nog niet gepensioneerde, gewezen deelnemer in diezelfde pensioenregeling (lid 3).
De woorden ‘indien zij in dezelfde pensioenregeling hebben deelgenomen’ in art. 58 lid 1 Pw en de woorden ‘die in dezelfde pensioenregeling heeft deelgenomen’ in art. 58 lid 3 Pw moeten immers aldus worden begrepen dat de verhoging door middel van toeslagen voor een slaper-gepensioneerde resp. een gewezen deelnemer op gelijke wijze moet plaatsvinden als die voor een (actief-)gepensioneerde indien zij hebben deelgenomen – deelnemer zijn geweest – in dezelfde pensioenregeling als die op grond waarvan het ouderdomspensioenrecht van de (actief)gepensioneerde wordt verhoogd. Dat dit vereiste zo moet worden begrepen volgt ook uit de parlementaire geschiedenis bij art. 58 lid 1 Pw, waarin is opgemerkt dat het eerste lid ziet op de gelijke behandeling tussen degenen die tot hun pensioendatum deelnemer in ‘de’ pensioenregeling zijn geweest en degenen die voor hun pensionering met ontslag waren gegaan (zie hiervoor in 3.4.8). Verder blijkt dit uit de opmerking in de parlementaire geschiedenis dat denkbaar is dat een werkgever twee pensioenregelingen heeft voor verschillende categorieën deelnemers en dat indien bijvoorbeeld toeslagen worden verleend aan de actief-gepensioneerden uit de ene regeling, de slapers-gepensioneerden uit de andere pensioenregeling daaraan geen recht op gelijke behandeling kunnen ontlenen (zie hiervoor in 3.4.10).
Uit art. 58 lid 1 en lid 3 Pw volgt niet dat gewezen deelnemers en gepensioneerden op gelijke wijze moeten worden behandeld als actieven. Die bepalingen verzetten zich immers, gelet op de bewoordingen ervan en de parlementaire geschiedenis, alleen tegen een onderscheid dat kan ontstaan in het geval van verhoging van een ouderdomspensioenrecht door middel van een toeslag (zie hiervoor in 3.4.6, 3.4.8-3.4.9). Verhoging van pensioenaanspraken van bij Euronext op 1 januari 2014 actieven door middel van een toeslag kan dus niet leiden tot een door art. 58 lid 1 en lid 3 Pw verboden onderscheid.
Evenmin volgt uit art. 58 lid 1 en lid 3 Pw dat als een ouderdomspensioenrecht van een (actief)gepensioneerde die op 1 januari 2014 als werknemer bij Euronext in dienst was, wordt verhoogd op grond van de pensioenregeling neergelegd in de CAO 2014, het ouderdomspensioenrecht of de aanspraak op ouderdomspensioen van personen die voor 1 januari 2014 gepensioneerde of gewezen deelnemer in de door PMA (en na de collectieve waardeoverdracht Delta Lloyd) uitgevoerde pensioenregelingen zijn geworden, in dezelfde mate moet worden verhoogd. Deze personen hebben immers niet deelgenomen in de pensioenregeling neergelegd in de CAO 2014 waarin de toeslagen hun grondslag vinden, zodat niet voldaan wordt aan het vereiste van ‘deelgenomen hebben in dezelfde pensioenregeling’ (zie hiervoor in 3.4.12-3.4.13). Daarbij is voor de toepassing van art. 58 lid 1 en lid 3 Pw niet relevant dat een onder de CAO 2014 (actief-)gepensioneerde die tot 1 januari 2014 deelnemer is geweest in de door PMA uitgevoerde pensioenregelingen waarin ook de leden van VPE hebben deelgenomen, voor onder die pensioenregelingen opgebouwde pensioenrechten toeslagen op grond van de CAO 2014 kan krijgen. Die toeslagen vinden hun grondslag immers evenmin in de door PMA uitgevoerde pensioenregelingen, waarin ook de leden van VPE hebben deelgenomen, maar in de pensioenregeling van de CAO 2014, waarin alleen de op of na 1 januari 2014 actieven deelnemen of hebben deelgenomen.
In het door het onderdeel bestreden oordeel van het hof in rov. 3.5.3 dat, nu Euronext ervoor heeft gekozen om ‘sommige gewezen deelnemers’ in de door PMA uitgevoerde pensioenregelingen 2006 en 2012, namelijk de op 1 januari 2014 actieven, anders te behandelen dan ‘andere gewezen deelnemers en gepensioneerden’ in die pensioenregelingen, Euronext heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 58 Pw, wordt miskend wat hiervoor in 3.4.13-3.4.15 is uiteengezet.
Dit geldt ook voor het daarop voortbouwende oordeel van het hof in rov. 3.5.4 dat Euronext op grond van art. 58 Pw gehouden is om met Delta Lloyd als opvolgende uitvoerder van de oorspronkelijk door PMA uitgevoerde pensioenregeling een (aanvullende) uitvoeringsovereenkomst af te sluiten waarin een gelijkwaardige indexatieregeling wordt vastgelegd voor alle pensioenaanspraken en rechten van gewezen deelnemers en gepensioneerden die (nog) niet worden bestreken door de indexatieregeling in de uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd voor de toekomstige opbouw na 1 januari 2014 en de indexatieregeling voor de voor 1 januari 2014 bij PMA opgebouwde pensioenaanspraken. Hetzelfde geldt voor het voortbouwende oordeel van het hof in rov. 3.5.4 dat het anders wel heel eenvoudig zou zijn voor een werkgever om art. 58 Pw te ontduiken door aan de actieven een nieuwe pensioenregeling aan te bieden en die te laten uitvoeren door een nieuwe uitvoerder en daarbij alleen de opgebouwde aanspraken van actieven in de indexatieregeling te betrekken.
De hiervoor in 3.4.5 weergegeven klachten van onderdeel 4.2 slagen dan ook.
Heeft Euronext in strijd met art. 7:611 BW gehandeld door schending van art. 23 Pw? (onderdeel 4.3)
Onderdeel 4.3 richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 3.5.3 dat Euronext miskent dat art. 23 Pw dwingend voorschrijft dat zij een uitvoeringsovereenkomst sluit en in stand houdt voor de opgebouwde pensioenaanspraken van haar (gewezen) werknemers en gepensioneerden en het oordeel in rov. 3.5.4 dat art. 23 Pw voorschrijft dat Euronext de door haar met haar werknemers gesloten pensioenovereenkomsten bij een toegelaten uitvoerder onderbrengt door onmiddellijk een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst te sluiten en in stand te houden. Volgens de klacht zijn deze oordelen rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk indien zij inhouden dat Euronext is tekortgeschoten in haar verplichting de uitvoeringsovereenkomst met PMA te continueren of een nieuwe uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd te sluiten voor de op 1 januari 2014 niet meer actieven.
Art. 23 lid 1 Pw bepaalt onder meer dat een werkgever een pensioenovereenkomst, uiterlijk wanneer een werknemer pensioenaanspraken verwerft, onderbrengt door onmiddellijk een schriftelijke uitvoeringsovereenkomst te sluiten met en in stand te houden bij een pensioenuitvoerder. In de parlementaire geschiedenis is over art. 23 lid 1 Pw opgemerkt dat de werkgever de plicht heeft om een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder in stand te houden zolang er sprake is van verwerving van pensioenaanspraken.8
In de parlementaire geschiedenis van art. 1 Pw is opgemerkt dat er geen sprake meer is van het verwerven van pensioenaanspraken indien een pensioenrecht of -aanspraak uitsluitend groeit door de toekenning van toeslagen. Ook is daarin opgemerkt dat wanneer de dienstbetrekking van een werknemer wordt beëindigd en zijn aanspraak nog niet is afgefinancierd, de verwerving wordt beëindigd, maar de financiering van de aanspraak nog moet worden voltooid. Omdat de verwerving eindigt, wordt de werknemer gewezen deelnemer. Ook na de pensionering kan een pensioen nog groeien, maar ook dan wordt er niet meer gesproken over verwerving van pensioen.9
Uit de hiervoor in 3.4.19-3.4.20 weergegeven parlementaire geschiedenis volgt dat een gewezen deelnemer en een pensioengerechtigde niet langer pensioenaanspraken verwerven. Verder volgt daaruit dat de werkgever op grond van art. 23 Pw een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder dient te sluiten en in stand te houden zolang er sprake is van verwerving van pensioenaanspraken.
De verplichting voor Euronext op grond van art. 23 Pw (zie hiervoor in 3.4.19) strekte dus niet zover dat zij bij opzegging van de uitvoeringsovereenkomst met PMA gehouden was om niet alleen voor de op 1 januari 2014 actieven – voor wie de verwerving van pensioenaanspraken nog niet was geëindigd – maar ook, zoals het hof heeft geoordeeld, voor degenen die al voor 1 januari 2014 gepensioneerde of gewezen deelnemer waren geworden – en voor wie de verwerving van pensioenaanspraken dus al wel was geëindigd – de uitvoeringsovereenkomst met PMA in stand te houden dan wel een nieuwe uitvoeringsovereenkomst te sluiten.
Het in de overwegingen van het hof in rov. 3.5.3 en 3.5.4 besloten liggende oordeel dat art. 23 Pw Euronext ertoe verplichtte de uitvoeringsovereenkomst met PMA te continueren of een nieuwe uitvoeringsovereenkomst met Delta Lloyd te sluiten voor de op 1 januari 2014 niet meer actieven, geeft dus blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De klacht van onderdeel 4.3 slaagt dan ook.
Heeft Euronext gehandeld in strijd met art. 7:611 BW omdat zij geen alternatief heeft gezocht voor uitvoering van de gehele pensioenovereenkomst? (onderdeel 4.1)
Onderdeel 4.1 richt zich tegen rov. 3.5.3. Het onderdeel klaagt onder meer dat voor zover het hof daarin heeft geoordeeld dat Euronext de uitvoeringsovereenkomst niet had mogen beëindigen alvorens een regeling was getroffen voor behoud van het indexatieperspectief ten aanzien van de pensioenaanspraken en rechten van de leden van VPE, dit oordeel onbegrijpelijk is. Het onderdeel wijst erop dat, zoals Euronext in feitelijke instanties heeft gesteld, er voor Euronext geen wettelijke of contractuele verplichting meer bestond om in de tekorten van PMA bij te dragen. De pensioenrechten en aanspraken waren volledig ‘afgefinancierd’ en indexaties dienden volledig uit de beleggingsresultaten te worden voldaan. Tegen die achtergrond kan volgens de klacht uit de norm van goed werkgeverschap voor Euronext geen verplichting worden afgeleid om een financiële bijdrage te leveren die ertoe kan leiden dat de leden van VPE mogelijk aanspraak kunnen maken op indexatie.
Opzegging van een uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder door een werkgever is in beginsel mogelijk, ongeacht of de uitvoeringsovereenkomst voorziet in een regeling van opzegging.10 Dit laat onverlet dat de omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een werkgever – hoewel bevoegd tot het opzeggen van de uitvoeringsovereenkomst – door op te zeggen of door op te zeggen zonder daarbij nadere maatregelen of voorzieningen te treffen, zich niet als goed werkgever gedraagt.
Het hof heeft in rov. 3.5.3 overwogen dat juist omdat in de onderhavige pensioenovereenkomsten naast de nominale pensioentoezegging ook een indexatieperspectief was gegeven, het op de weg van Euronext lag om bij de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst met PMA een alternatief te zoeken voor de uitvoering van de gehele pensioenovereenkomst en Euronext geen genoegen mocht nemen met de overdracht van PMA aan Delta Lloyd van de (gekorte) nominale pensioenaanspraken. De overdracht van de nominale pensioenaanspraken en -rechten door PMA aan Delta Lloyd op 31 december 2013 leidde immers niet tot een (rechtsgeldige) eenzijdige wijziging van de op dat moment bestaande pensioenovereenkomst(en) tussen Euronext en haar (gewezen) werknemers en gepensioneerden, waaronder de leden van VPE, aldus het hof.
Dit door de klacht bestreden oordeel berust kennelijk op de gedachte, zoals onderdeel 4.1 naar voren brengt, dat Euronext de norm van goed werkgeverschap heeft geschonden doordat zij bij de opzegging van de uitvoeringsovereenkomst onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van haar (voormalige) werknemers door niet te voorzien in een regeling tot behoud van het indexatieperspectief ten aanzien van hun pensioenaanspraken en -rechten. Uit de beslissing van het hof blijkt niet hoe dit oordeel zich verhoudt tot de hiervoor in 3.4.23 genoemde – door het hof niet verworpen – stellingen van Euronext. Aldus heeft het hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Voor zover het hof aan dit oordeel mede ten grondslag heeft gelegd dat Euronext art. 23 Pw heeft geschonden, volgt uit het slagen van onderdeel 4.3 (zie hiervoor in 3.4.22) dat het hof dit ten onrechte heeft gedaan. De hiervoor in 3.4.23 weergegeven klacht van onderdeel 4.1 slaagt derhalve.
Onderdeel 4.5 bouwt voort op de klachten van de onderdelen 4.1, 4.2 en 4.3 en slaagt ook.
(2) Was Euronext op grond van de samenhang tussen de pensioenovereenkomst, de uitvoeringsovereenkomst en de pensioenreglementen gehouden aan PMA betalingen te (blijven) verrichten? (onderdeel 8)
Onderdeel 8.1 richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 3.5.12 dat de samenhang tussen de pensioenovereenkomst, de ter uitvoering daarvan gesloten uitvoeringsovereenkomst met PMA en de vastlegging van de verplichtingen van PMA tegenover haar (gewezen) deelnemers en gepensioneerden in de pensioenreglementen 2006 en 2012, ertoe leidt dat Euronext op grond van de pensioenovereenkomst gehouden was om aan PMA al die betalingen te blijven verrichten die nodig waren om de pensioenovereenkomst na te komen. Het gaat dan, aldus het hof, om betaling van (i) de met PMA overeengekomen premieopslag van 10% van de verschuldigde premie voor de basispensioenregeling totdat volledige indexatie, zowel voor de actieven als de inactieven, weer mogelijk zou zijn en kortingen ongedaan gemaakt zouden zijn gemaakt (ii) de uitvoeringskosten voor de tot 1 januari 2014 opgebouwde pensioenrechten en aanspraken en (iii) eventuele andere incidentele betalingen. Volgens de klacht is dit oordeel rechtens onjuist, omdat Euronext de uitvoeringsovereenkomst met PMA kon beëindigen en aan al haar uit die overeenkomst voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.
Het onderbrengen van de pensioenovereenkomst bij een pensioenuitvoerder mondt uit in een driepartijenverhouding. De driepartijenverhouding wordt gevormd door de rechtsbetrekking tussen werkgever en werknemer op basis van de pensioenovereenkomst, de rechtsbetrekking tussen werkgever en pensioenuitvoerder tot uitvoering van de pensioenovereenkomst op basis van de uitvoeringsovereenkomst en de rechtsbetrekking tussen pensioenuitvoerder en pensioen(aanspraak)gerechtigde op basis van het pensioenreglement (deelnemersverhouding). Tussen deze rechtsbetrekkingen bestaat samenhang, maar hetgeen geldt in de ene rechtsbetrekking geldt niet zonder meer ook in de andere rechtsbetrekkingen.
Het hof heeft in rov. 3.5.12 kennelijk niet het oog op een verplichting tot premiebetaling11, zoals ook strookt met de stelling van Euronext – door het hof niet verworpen – dat de pensioenrechten en aanspraken van de leden van VPE volledig ‘afgefinancierd’ waren (zie hiervoor in 3.4.23 en 3.4.26). Evenmin heeft het hof vastgesteld dat de met de leden van VPE gesloten pensioenovereenkomsten een bepaling bevatten die ertoe strekt dat de in de uitvoeringsovereenkomst vervatte (aanvullende) financiële verplichtingen van Euronext ook jegens de werknemers zouden gelden. Bovendien heeft Euronext de uitvoeringsovereenkomst met PMA opgezegd en vervolgens € 665.000,-- aan PMA betaald als bijdrage in de beëindigingskosten, waarna PMA vervolgens is geliquideerd (zie hiervoor in 2.1 onder (xvii) en (xxi)). Na de opzegging en liquidatie kon PMA geen rechten meer ontlenen aan de in de uitvoeringsovereenkomst met Euronext neergelegde (aanvullende) financiële afspraken. VPE c.s. konden dat derhalve evenmin, ook niet als de pensioenovereenkomsten een bepaling als zojuist bedoeld bevatten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in 3.5.3 slaagt de klacht van onderdeel 8.1.
De klacht van onderdeel 8.4 bouwt voort op onderdeel 8.1 en slaagt ook.
(3) Hebben de VPE-leden op grond van een derdenbeding in de uitvoeringsovereenkomst recht op nakoming van de uitvoeringsovereenkomst door Euronext? (onderdeel 13)
Onderdeel 13.2 richt zich tegen de gegrondbevinding van de derde grief van VPE c.s., gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat VPE c.s. jegens Euronext geen beroep op nakoming van de uitvoeringsovereenkomst toekomt omdat de leden van VPE geen partij zijn bij de uitvoeringsovereenkomst. Het onderdeel klaagt dat het desbetreffende oordeel van het hof (in rov. 3.5.18) rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk is. Het hof heeft volgens de klacht miskend dat leden van VPE als begunstigde of derde partij geen recht hebben op nakoming van de uitvoeringsovereenkomst met PMA op grond van art. 6:253 BW, omdat een dergelijke begunstiging niet direct voortvloeit uit het systeem van de Pensioenwet maar contractueel dient te zijn vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst. Voor zover het hof heeft beslist dat dit laatste het geval is, is de beslissing van het hof onbegrijpelijk in het licht van de stelling van Euronext dat in de uitvoeringsovereenkomst geen derdenbeding is opgenomen op grond waarvan leden van VPE aanspraak kunnen maken op de gestelde betalingsverplichtingen van Euronext jegens PMA.
De Pensioenwet berust op het uitgangspunt dat de werknemer jegens de pensioenuitvoerder recht heeft op de pensioenaanspraken en uitkeringen die de werkgever ten behoeve van hem in de uitvoeringsovereenkomst heeft bedongen. Deze begunstiging in de uitvoeringsovereenkomst is aan te merken als derdenbeding als bedoeld in art. 6:253 lid 1 BW.12 De werknemer aanvaardt, door het sluiten van de pensioenovereenkomst met de werkgever, de begunstiging (het derdenbeding) in de uitvoeringovereenkomst.13 Na aanvaarding van het derdenbeding geldt de werknemer op grond van art. 6:254 lid 1 BW als partij bij de uitvoeringsovereenkomst.
De begunstiging heeft betrekking op het in de uitvoeringsovereenkomst opgenomen recht op een pensioenuitkering.14 De enkele omstandigheid dat een werknemer door aanvaarding van de begunstiging op grond van art. 6:254 lid 1 BW als partij bij de uitvoeringsovereenkomst geldt, brengt niet mee dat de werknemer op die grond jegens de werkgever recht heeft op nakoming van diens in de uitvoeringsovereenkomst neergelegde (financiële) verplichtingen jegens de pensioenuitvoerder. Een zodanig recht op nakoming vloeit ook niet voort uit de Pensioenwet.
Het hof baseert zijn oordeel dat de derde grief in het incidenteel appel van VPE c.s. gegrond is, onder meer op de overwegingen dat de begunstiging direct voortvloeit uit het systeem van de Pensioenwet en in beginsel meebrengt dat de werknemers van Euronext, na aanvaarding van het derdenbeding door toetreding tot de pensioenovereenkomst partij zijn bij de uitvoeringsovereenkomst. Deze overwegingen geven in het licht van hetgeen hiervoor in 3.6.3 is overwogen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
De klacht van onderdeel 13.2 slaagt dus.
Onderdeel 14
Onderdeel 14 bouwt voort op de slagende klachten van de onderdelen 4, 8 en 13 en slaagt eveneens.
Onderdeel 18
Onderdeel 18.1 richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 2.17 van het eindarrest dat de door Euronext jaarlijks te betalen opslag wordt beperkt tot 85,2 procent van 10 procent van de premie met een vermindering en een vermeerdering als aldaar nader omschreven. Volgens de klacht is dit oordeel in combinatie met het dictum van het eindarrest onjuist, althans onbegrijpelijk, omdat het hof een opslag heeft toegewezen die niet is en niet kon worden gevorderd nu de opslag van 85,2 procent van 10 procent ziet op alle gewezen deelnemers die vóór 1 januari 2014 uit dienst zijn getreden en niet alleen op de leden van VPE. Daarnaast is het oordeel in tegenspraak met andere overwegingen uit het eindarrest (in het bijzonder rov. 2.2.1), aldus de klacht.
Deze klacht slaagt. Art. 3:305a (oud) BW bepaalt dat een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voorzover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt. Het hof heeft in het tussenarrest vastgesteld (rov. 3.5.1) dat de statutaire doelomschrijving van VPE “het behartigen van de belangen van haar leden in de meest ruime zin” is. Nu de doelomschrijving zich dus niet ook uitstrekt tot behartiging van de belangen van gewezen deelnemers en gepensioneerden die geen lid zijn van VPE, kon het hof geen opslag toewijzen die betrekking heeft op alle gewezen deelnemers en gepensioneerden die voor 1 januari 2014 uit dienst zijn getreden. Het oordeel is daarnaast in tegenspraak met andere overwegingen uit het eindarrest (onder meer rov. 2.2.1) waarin het hof, samengevat, heeft geoordeeld dat de door de kantonrechter toegewezen verklaring voor recht geen betrekking heeft op hen die geen lid zijn van VPE, en dat het hof de veroordeling tot reparatie van pensioenaanspraken en pensioenrechten van niet-leden niet juist acht.
Onderdeel 18.2 klaagt dat het hof ook in rov. 2.19 van het eindarrest meer heeft toegewezen dan gevorderd, omdat het hof de vordering van VPE c.s. ook ten aanzien van niet in dit geschil betrokken gewezen deelnemers die voor 1 januari 2014 uit dienst waren getreden, heeft toegewezen.
Deze klacht slaagt ook, gezien hetgeen hiervoor in 3.8.2 is overwogen.
Onderdeel 20
Onderdeel 20 bouwt voort op slagende klachten van de onderdelen 4, 8, 13 en 14 en slaagt eveneens.
Overige klachten
De klachten van de onderdelen 9, 10, 11, 12, 16 en 17 kunnen onbehandeld blijven, aangezien de daarin aan de orde gestelde punten na verwijzing aan de orde kunnen komen.
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
De klachten van het middel in het incidentele beroep kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).