Hoge Raad, 22-09-2023, ECLI:NL:HR:2023:1291, 22/01446
Hoge Raad, 22-09-2023, ECLI:NL:HR:2023:1291, 22/01446
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 september 2023
- Datum publicatie
- 22 september 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:1291
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:425, Contrair
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2022:16, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/01446
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht (art. 7:611 BW). Pensioenrecht; voorwaardelijke indexatieverplichting in pensioenovereenkomst (art. 13 Pw). Kunnen goed werkgeverschap of redelijkheid en billijkheid meebrengen dat werkgever gehouden is werknemer te compenseren voor verslechtering van kans op indexering ('indexatieperspectief')?
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/01446
Datum 22 september 2023
ARREST
In de zaak van
JOHN CRANE HOLLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie,
hierna: John Crane,
advocaat: C.S.G. Janssens,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [verweerder],
advocaat: A.H.M. van den Steenhoven.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak 7338394 CV EXPL, 18-47952 van de rechtbank Rotterdam van 20 september 2019;
b. het arrest in de zaak 200.271.875/01 van het gerechtshof Den Haag van 18 januari 2022.
John Crane heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerder] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van [verweerder] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerder] is vanaf oktober 1982 tot zijn pensionering in 2012 in dienst geweest bij John Crane.
(ii) [verweerder] nam bij John Crane deel aan een collectieve pensioenregeling, een zogenoemde eindloonregeling. De uitvoering daarvan was ondergebracht bij de pensioenverzekeraar Zwitserleven.
(iii) Het pensioenreglement van John Crane dat op [verweerder] van toepassing was (hierna: het Pensioenreglement 2001) bevatte de volgende bepaling over indexering:
“artikel 16 - Toeslagen op pensioenen
(1)
Met ingang van 1 januari 1990 zal de werkgever telkenjare de vanaf genoemde datum door de verzekeraar verleende kwantumkorting en winstaandelen in een bij de verzekeraar bestaand depot storten, waaraan periodiek koopsommen zullen worden onttrokken ter financiering van:
- toeslagen op ingegane pensioenen;
- (…)
(2)
De toeslagen zullen worden verleend op basis van de consumentenprijsindex (…), voor zover de beschikbare middelen dit toelaten.”
(iv) John Crane heeft met ingang van 1 mei 2003 de pensioenopbouw voor nieuwe werknemers gewijzigd. Werknemers die op of na die datum in dienst zijn getreden bouwen pensioen op volgens een middelloonregeling. Voor werknemers die vóór 1 mei 2003 in dienst waren, zoals [verweerder], heeft dit niet geleid tot een wijziging van de (uitvoering van de) eindloonregeling, de toeslagregeling, de kortingen en de winstdeling.
(v) Sinds 2012 is [verweerder] met pensioen en geniet hij een pensioenuitkering.
(vi) Voor de op 31 december 2015 en 1 januari 2016 actieve deelnemers in de eindloon- en de middelloonregeling is met ingang van 1 januari 2016 een andere pensioenregeling tot stand gekomen, een zogenoemde beschikbare premieregeling. Daarvoor heeft John Crane een uitvoeringsovereenkomst met een andere pensioenverzekeraar gesloten, de Amersfoortse.
(vii) John Crane heeft de uitvoeringsovereenkomst met Zwitserleven beëindigd per 1 januari 2016, althans zij heeft de uitvoeringsovereenkomst na de overeengekomen looptijd van vijf jaren niet (stilzwijgend) voortgezet.
(viii) Zwitserleven heeft bij brief van 24 maart 2017 aan de rechtshulpverlener van [verweerder] het volgende meegedeeld:
“Toeslagen 2015 en 2016
In 2015 en 2016 waren er onvoldoende middelen om toeslagen te verlenen. Het saldo in de bestemmingsreserve toeslagen is te laag om een toeslag te kunnen verlenen. Om u een indicatie te geven, het saldo levert een toeslag van minder dan 0,1% op. Derhalve is besloten om geen toeslagen te verlenen. De uitvoeringsovereenkomst met de werkgever is per 1 januari 2016 beëindigd. Gedurende de uitvoeringsovereenkomst, werd, naast de
eventuele winstdeling, ook de kwantumkorting toegevoegd aan de bestemmingsreserve toeslagen. Deze kwantumkorting is per 1 januari 2016 komen te vervallen. Dit betekent dat de toeslagverlening volledig afhankelijk is van de winstdeling en de eventuele dotaties van de werkgever. Na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst wordt het actuele tarief gehanteerd. Om u een idee te geven, 1 % verhoging van het ouderdomspensioen voor de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden die onder het betreffende pensioenreglement vallen kost momenteel ongeveer € 200.000,-.
Verwachtingen toekomstige toeslagen
De oud-werkgever van uw cliënt heeft bij de pensioenregeling met Zwitserleven afgesproken dat eventuele winstdeling wordt aangewend voor toeslagverlening. Helaas is deze winstdeling door de ontwikkeling van de lage rentestand niet gerealiseerd. Hierdoor was het de afgelopen jaren niet mogelijk om een toeslag toe te kennen. Conform de afspraken met de werkgever heeft Zwitserleven na beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst het recht de administratiekosten eerst met het winstaandeel te verrekenen. Gezien voormelde is de verwachting dat toeslagverlening in de komende jaren niet zal plaatsvinden.”
In dit geding vordert [verweerder], voor zover in cassatie van belang, veroordeling van John Crane om zodanige afspraken te maken met een pensioenuitvoerder en daartoe alle benodigde koopsommen en premies te betalen zodra dat voor het verlenen van de indexatie in enig jaar nodig is, dat
a. de ingegane pensioenen van [verweerder] met ingang van 1 januari 2015 worden geïndexeerd conform art. 16 lid 2 van het Pensioenreglement 2001,
b. de ingegane pensioenen van [verweerder] met ingang van 1 januari 2015 in dezelfde mate worden geïndexeerd als het geval zou zijn geweest indien John Crane vanaf 1 januari 2016 nog steeds een uitvoeringsovereenkomst had gehad met Zwitserleven, alle werknemers van John Crane vanaf 1 januari 2016 deelnemer waren in de eindloonregeling van John Crane conform het Pensioenreglement 2001, John Crane vanaf 1 januari 2016 voor al haar werknemers pensioenpremie betaalde aan Zwitserleven in overeenstemming met het Pensioenreglement 2001 en over deze pensioenpremies kwantumkortingen werden verleend door Zwitserleven ten behoeve van het in art. 16 Pensioenreglement 2001 bedoelde toeslagendepot, alsmede dat vanaf 1 januari 2016 het volledige winstaandeel jaarlijks werd gestort in dat toeslagendepot zonder dat daarop administratiekosten of andere bedragen in mindering worden gebracht.
De rechtbank1 heeft de vorderingen van [verweerder] afgewezen.
Het hof2 heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en John Crane veroordeeld om binnen drie maanden na de datum van zijn arrest zodanige afspraken te maken met een pensioenuitvoerder, en alle in dat kader benodigde koopsommen en premies te betalen aan die pensioenuitvoerder alsmede in de toekomst alle benodigde koopsommen en premies te betalen zodra dat voor het verlenen van de indexatie als bedoeld in art. 16 van Pensioenreglement 2001 in enig jaar nodig is, dat de ingegane pensioenen van [verweerder] met ingang van 1 januari 2016 in dezelfde mate worden geïndexeerd als het geval zou zijn geweest indien John Crane vanaf 1 januari 2016 nog steeds een uitvoeringsovereenkomst had gehad met Zwitserleven, alle werknemers van John Crane vanaf 1 januari 2016 deelnemer waren in de in 2015 door Zwitserleven uitgevoerde pensioenregelingen, John Crane vanaf 1 januari 2016 voor al haar werknemers pensioenpremie betaalde aan Zwitserleven in overeenstemming met de voor de desbetreffende werknemers geldende pensioenreglementen en over deze pensioenpremies kwantumkortingen werden verleend door Zwitserleven ten behoeve van het in art. 16 van Pensioenreglement 2001 bedoelde toeslagendepot (bestemmingsreserve) alsmede dat vanaf 1 januari 2016 het volledige winstaandeel jaarlijks werd en wordt gestort in dat toeslagendepot zonder dat daarop administratiekosten of andere bedragen in mindering worden gebracht.
Het hof heeft daartoe, samengevat en voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
[verweerder] heeft jegens John Crane geen afdwingbaar recht op aanvulling van eventuele tekorten voor indexering in de bestemmingsreserve toeslagen. Wel vergen de redelijkheid en billijkheid dat John Crane – in beginsel – gehouden is een voor indexering toereikende bestemmingsreserve na te streven, door middelen aan die reserve toe te voegen, indien en voor zover de vooruitzichten van [verweerder] op indexering zijn verminderd doordat John Crane (nadere) afspraken met Zwitserleven heeft gemaakt die ertoe hebben geleid of die zullen leiden tot vermindering van de toevoegingen aan de bestemmingsreserve voor de indexering door het wegvallen van kwantumkortingen en het afromen van winstdeling met administratieve kosten. De vraag is dan of van John Crane in dit concrete geval mocht worden verwacht dit streven geheel of gedeeltelijk te realiseren. (rov. 9.4)
Het was voor John Crane voorzienbaar dat er door het niet verlengen van de uitvoeringsovereenkomst geen indexeringen meer zouden plaatsvinden op het ingegane pensioen van [verweerder]. Immers, de voor indexering benodigde kwantumkorting zou niet meer worden verleend. Niet in geschil is dat juist deze kwantumkorting de voornaamste bron voor de indexering was. Daar komt nog bij dat John Crane met Zwitserleven heeft afgesproken dat zij na 2015 geen administratiekosten meer hoefde te betalen en dat Zwitserleven de administratiekosten mocht verrekenen met een eventuele winstdeling. Dat leidde er toe dat van toevoeging van winstdeling aan de bestemmingsreserve naar verwachting geen sprake meer zal zijn, zoals Zwitserleven [verweerder] in haar brief van 24 maart 2017 heeft bericht. (rov. 9.5)
Het was voor John Crane dus ook voorzienbaar dat [verweerder] wezenlijke schade zou lijden als gevolg van haar hiervoor bedoelde besluiten. (rov. 9.6)
Bij deze stand van zaken had van John Crane mogen worden verlangd zodanige afspraken te maken met Zwitserleven over toekomstige toevoegingen aan de bestemmingsreserve, waaronder een vervanging voor de niet meer te verlenen kwantumkorting en de volledige winstdeling en zonder afroming door administratiekosten, dat het ingegane pensioen van [verweerder] met ingang van 1 januari 2016 in dezelfde mate, respectievelijk met dezelfde consistentie als bedoeld in art. 95 Pensioenwet (hierna: Pw), zou kunnen worden geïndexeerd, alsof John Crane de eindloonregeling met ingang van die datum voor al haar werknemers onder dezelfde voorwaarden als in de jaren voor 2016 zou hebben voortgezet bij Zwitserleven. John Crane heeft niet voldoende onderbouwd dat er zwaarwegende bezwaren waren tegen het treffen van deze maatregelen. De door John Crane genoemde omstandigheden – een verlieslatende situatie en een minder goede pensioenregeling voor de actieven – zijn weliswaar relevant, maar van onvoldoende gewicht. Bovendien heeft John Crane zelf gesteld dat de overgang naar de nieuwe premieregeling aanzienlijke besparingen opleverde. (rov. 9.7)
John Crane heeft echter geen enkele compenserende maatregel getroffen. Daarmee heeft zij in strijd gehandeld met wat de redelijkheid en billijkheid van haar vergden. (rov. 9.8)
3 Beoordeling van het middel
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 9.7) dat van John Crane had mogen worden verlangd zodanige afspraken te maken met Zwitserleven over toekomstige toevoegingen aan de bestemmingsreserve, waaronder een vervanging voor de niet meer te verlenen kwantumkorting en de volledige winstdeling en zonder afroming door administratiekosten, dat het ingegane pensioen van [verweerder] met ingang van 1 januari 2016 in dezelfde mate, respectievelijk met dezelfde consistentie als bedoeld in art. 95 Pw, zou kunnen worden geïndexeerd, alsof John Crane de eindloonregeling met ingang van die datum voor al haar werknemers onder dezelfde voorwaarden als in de jaren voor 2016 zou hebben voortgezet bij Zwitserleven. Volgens het onderdeel heeft het hof hiermee aan John Crane ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, een resultaatsverbintenis opgelegd, althans een meeromvattende verbintenis dan uit het voorwaardelijke recht op indexatie van [verweerder] volgt. Althans is dat oordeel onbegrijpelijk, omdat zonder nadere motivering niet valt in te zien waarom het voorwaardelijke recht op indexatie van [verweerder] zou nopen tot (onvoorwaardelijke) afspraken met een pensioenuitvoerder over indexatie van de pensioenuitkeringen van [verweerder], waardoor op John Crane een meeromvattende verbintenis dan een inspanningsverbintenis zou zijn komen te rusten, aldus het onderdeel.
Onderdeel 3 klaagt dat de door het hof uitgesproken veroordeling inconsistent is met zijn oordeel in rov. 6.2 dat het John Crane vrijstond de eindloonregeling te sluiten. Zonder nadere motivering is volgens het onderdeel onbegrijpelijk waarom John Crane dan wel gehouden is de pensioenuitkeringen van [verweerder] te indexeren alsof de eindloonregeling per 1 januari 2016 onder dezelfde voorwaarden zou zijn voortgezet bij Zwitserleven.
Deze onderdelen kunnen niet tot cassatie leiden omdat zij uitgaan van een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Anders dan de onderdelen tot uitgangspunt nemen, heeft het hof niet aan John Crane een resultaatsverbintenis opgelegd ten aanzien van de indexering van de pensioenrechten van [verweerder], en heeft het hof evenmin John Crane ertoe veroordeeld de pensioenuitkeringen van [verweerder] te indexeren. Het oordeel van het hof komt erop neer dat John Crane de vermindering van de kans op indexering (de verslechtering van het indexatieperspectief) moet compenseren, die het gevolg is van de hiervoor in 2.1 onder (vi) en (vii) genoemde wijzigingen per 1 januari 2016, waardoor toevoegingen aan de bestemmingsreserve (in de vorm van kwantumkortingen en winstdelingen) zijn verminderd of weggevallen. Daarmee heeft het hof niet het voorwaardelijke karakter van het in de pensioenovereenkomst opgenomen recht op indexering miskend. Het oordeel van het hof laat immers onverlet dat [verweerder] op grond van de pensioenovereenkomst slechts recht heeft op indexering voor zover de beschikbare middelen dit toelaten (zie hiervoor in 2.1 onder (iii)).
Onderdeel 3 faalt daarnaast omdat het oordeel dat John Crane de eindloonregeling per 1 januari 2016 mocht sluiten, niet onverenigbaar is met het oordeel dat zij in de gegeven omstandigheden op grond van de redelijkheid en billijkheid en goed werkgeverschap gehouden was het door die beëindiging verslechterde indexatieperspectief van [verweerder] te compenseren.
Onderdeel 2 klaagt onder meer dat het hof met zijn overweging (rov. 9.1) dat het gaat om de vraag welk gedrag van John Crane mocht worden verwacht bij haar keuze de uitvoeringsoverweging met Zwitserleven op 1 januari 2016 te laten eindigen, heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het onderdeel voert aan dat het bij de beoordeling van de gevorderde veroordeling niet, althans niet uitsluitend gaat om hetgeen van John Crane mocht worden verwacht bij de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst, maar dat diende te worden beoordeeld hoe het voorwaardelijke recht op indexatie moet worden uitgelegd en wat dat voorwaardelijke recht inhoudt. Het hof heeft dan ook een te eng criterium aangelegd, aldus het onderdeel. Volgens het onderdeel had het hof (kenbaar) in zijn beoordeling moeten betrekken dat [verweerder] de vrijheid had te kiezen voor de pensioenregeling die aan nieuwe werknemers van John Crane werd aangeboden, en aldus bij de vraag naar de inhoud van het voorwaardelijke recht op indexatie ook het gedrag van [verweerder] moeten betrekken, die willens en wetens heeft gekozen in de oude pensioenregeling te blijven.
Voor zover het onderdeel ervan uitgaat dat het hof niet heeft beoordeeld wat het voorwaardelijke recht op indexering inhoudt, kan het niet tot cassatie leiden wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft immers de tekst van art. 16 Pensioenreglement 2001 (zie hiervoor in 2.1 onder (iii)) tot uitgangspunt genomen en overwogen (in rov. 8 en rov. 9.4) dat [verweerder] geen onvoorwaardelijk recht heeft op indexering en dat er daarom geen grond is John Crane te veroordelen maatregelen te treffen die garanderen dat de pensioenuitkeringen worden geïndexeerd, respectievelijk dat [verweerder] jegens John Crane geen afdwingbaar recht heeft op aanvulling van eventuele tekorten voor indexering in de bestemmingsreserve.
Voor zover het onderdeel klaagt dat het hof uitdrukkelijk bij zijn oordeel had moeten betrekken dat [verweerder] de vrijheid had te kiezen voor de nieuwe pensioenregeling maar ervoor heeft gekozen in de oude pensioenregeling te blijven, faalt het. Het hof heeft die stelling kennelijk en niet onbegrijpelijk niet gelezen in de stukken van het geding in feitelijke instanties.
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).