Hoge Raad, 09-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:883, 22/03462
Hoge Raad, 09-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:883, 22/03462
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 juni 2023
- Datum publicatie
- 9 juni 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:883
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:265, Contrair
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2022:1870, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/03462
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Ontbinding arbeidsovereenkomst o.g.v. ernstig verwijtbaar handelen werknemer (art. 7:671b in verbinding met art. 7:669 lid 3, aanhef en onder e, BW), zonder toekenning transitievergoeding. Verwerping beroep op art. 7:673 lid 8 BW. Voldoende gemotiveerd?
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/03462
Datum 9 juni 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de werknemer,
advocaat: M.J. van Basten Batenburg,
tegen
ATTIJARIWAFA BANK EUROPE S.A.,
gevestigd te Parijs, Frankrijk,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de bank,
advocaat: H.J.W. Alt.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaak 8227005 EA VERZ 19-910 van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2020 en 7 mei 2020;
b. de beschikkingen in de zaak 200.281.297/01 van het gerechtshof Amsterdam van 11 mei 2021 en 28 juni 2022.
De werknemer heeft tegen de beschikking van het hof van 28 juni 2022 beroep in cassatie ingesteld.
De bank heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.
De advocaat van de bank heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De werknemer is op 1 september 1994 bij de bank in dienst getreden in de functie van compliance officer.
(ii) Sinds 2016 stond de bank onder verscherpt toezicht van De Nederlandsche Bank (hierna: DNB). Bij beslissing van 19 december 2017 heeft DNB aan de bank bestuurlijke boetes opgelegd vanwege schending van verplichtingen uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft).
(iii) Begin 2018 heeft DNB een integriteitsonderzoek bij de bank uitgevoerd, waarbij opnieuw is vastgesteld dat de wettelijke vereisten met betrekking tot het cliëntenonderzoek structureel en stelselmatig niet werden nageleefd. Naar aanleiding hiervan heeft de bank een Improvement Plan of Action opgesteld, waarvan onderdeel was een analyse achteraf van dossiers van hoog risico-cliënten. Deze analyse bestond uit het opnieuw identificeren van deze cliënten door middel van het invullen van een zogenoemd CAF-formulier (Client Acceptation Form), dat door de desbetreffende cliënt diende te worden ondertekend. Het invullen van de CAF-formulieren werd gedaan door baliemedewerkers werkzaam in de vestigingen Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. Ter uitvoering van de analyse is begin 2019 een taskforce ingesteld, waarvan de werknemer deel uitmaakte.
(iv) In opdracht van de bank heeft een extern onderzoeksbureau, DPA Compliance & Risk (hierna: DPA), de door de bank uitgevoerde klantonderzoeken gecontroleerd. Bij e-mail van 30 oktober 2019 heeft DPA aan de bank meegedeeld dat was ontdekt dat in een dossier op een CAF-formulier de handtekening van de cliënt was gekopieerd uit een ander document en dat vervolgens in acht van dertien willekeurig uitgekozen dossiers – die al waren beoordeeld door de taskforce – hetzelfde is geconstateerd.
(v) Op 5 november 2019 heeft de bank over de bevindingen van DPA gesprekken gevoerd met drie baliemedewerkers die belast waren met het invullen van de CAF-formulieren (hierna: de baliemedewerkers). Aansluitend heeft de bank hierover met de werknemer gesproken.
(vi) De bank heeft de werknemer op 8 november 2019 op staande voet ontslagen.
De werknemer heeft in dit geding in eerste aanleg primair verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen en subsidiair hem de transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen. De bank heeft voorwaardelijk, voor het geval het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag op staande voet zou worden toegewezen, verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens verwijtbaar handelen, zonder toekenning van een transitievergoeding aan de werknemer. De werknemer heeft daarop aanvullend verzocht hem ook ingeval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst de transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen.
Bij tussenbeschikking heeft de kantonrechter de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd. Ten aanzien van de verzochte ontbinding is de bank toegelaten te bewijzen dat de werknemer aan de baliemedewerkers opdracht heeft gegeven tot, althans uitleg heeft gegeven over, het kopiëren van handtekeningen van cliënten op oude documenten in/naar CAF-formulieren. Bij eindbeschikking heeft de kantonrechter op grond van art. 7:671b BW in verbinding met art. 7:669 lid 3, aanhef en onder e, BW de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2020 ontbonden en het meer of anders verzochte afgewezen.
In hoger beroep heeft de werknemer, voor zover in cassatie nog van belang, verzocht om, voor het geval dat wordt geoordeeld dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst op zijn plaats is, voor recht te verklaren dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de bank en hem, naast de transitievergoeding, een billijke vergoeding toe te kennen; voor het geval wordt geoordeeld dat sprake is van een aan hem verwijtbare reden voor ontbinding heeft de werknemer aanspraak gemaakt op de transitievergoeding.
Bij eindbeschikking1 heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.
De bank heeft bewezen dat de werknemer de baliemedewerkers opdracht heeft gegeven tot, althans uitleg heeft gegeven over het kopiëren van handtekeningen van cliënten op oude documenten in/naar CAF-formulieren. (rov. 2.3-2.8). Niet is komen vast te staan dat, naar de werknemer heeft gesteld, de verweten werkwijze algemeen aanvaard was binnen de bank en, onafhankelijk van enige actie of instructie van de werknemer, al langere tijd plaatsvond. (rov. 2.10-2.11) Onder verwijzing naar de functie van de werknemer en (onder meer) de hiervoor in 2.1 onder (iii) genoemde omstandigheden, heeft het hof vervolgens overwogen (rov. 2.14):
“Tegen deze achtergrond en de grote belangen die voor [de bank] op het spel stonden is het opdracht geven tot, althans uitleg geven over het kopiëren van handtekeningen van cliënten op oude documenten in/naar CAF-formulieren (waardoor de analyse achteraf van de hoog risico-cliëntendossiers in feite illusoir wordt) aan te merken als verwijtbaar handelen in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub e BW. De kantonrechter is derhalve terecht tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op die grond overgegaan. (…) De handelwijze van [de werknemer] dient, mede gelet op de aard en omvang, te worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen aangezien met het knippen en plakken van handtekeningen van cliënten de identiteit van de cliënten niet opnieuw werd geverifieerd hoewel dat de bedoeling was van de ter zake geldende regelgeving. (…) Krachtens artikel 7:673 lid 7 sub c BW is [de bank] geen transitievergoeding aan [de werknemer] verschuldigd en het hof ziet niet in waarom het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (artikel 7:673 lid 8 BW), zoals door [de werknemer] gesteld. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst is niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van [de bank] (…), zodat [de werknemer] ook geen recht heeft op een billijke vergoeding.”
3 Beoordeling van het middel
Het middel is gericht tegen de verwerping van het betoog dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 7:673 lid 8 BW). Het klaagt onder meer dat het hof zijn oordeel op dit punt, gelet op de door de werknemer gestelde, althans uit de gedingstukken blijkende, persoonlijke omstandigheden, nader had moeten motiveren.
Het middel neemt tot uitgangspunt dat de werknemer in eerste aanleg geen (herkenbaar) beroep heeft gedaan op art. 7:673 lid 8 BW en veronderstelt dat de kantonrechter daarom niet heeft onderzocht of het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het middel onderkent voorts dat de werknemer in hoger beroep weliswaar een beroep op art. 7:673 lid 8 BW heeft gedaan, maar daarbij slechts heeft verwezen naar de cultuur binnen de bank ten aanzien van het verweten handelen. Het betoogt dat het hof in dat kader niettemin acht had moeten slaan op de persoonlijke omstandigheden waarop de werknemer zich, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, in ander verband heeft beroepen (de verzoeken tot vernietiging van het ontslag op staande voet, respectievelijk toekenning van een billijke vergoeding). Daarbij gaat het om de leeftijd van de werknemer (toen 55), de duur van het dienstverband (25 jaar), zijn positie op de arbeidsmarkt (gelet op de grond voor het ontslag), en de financiële gevolgen van een en ander.
Indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, is de transitievergoeding niet verschuldigd, zij het dat de rechter de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk kan toekennen indien het niet toekennen ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, en lid 8 BW). Bij de beoordeling of het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zijn alle omstandigheden van het geval van belang.2
Het hof heeft de omstandigheid die de werknemer heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn beroep op art. 7:673 lid 8 BW, te weten dat zijn handelwijze strookte met een op dat punt bestaande cultuur binnen de bank, in het kader van zijn beoordeling van de mate van verwijtbaarheid van het handelen van de werknemer gemotiveerd verworpen (rov. 2.10-2.11 van de eindbeschikking, zie hiervoor in 2.5). In de overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel dat bedoeld handelen ernstig verwijtbaar is, ligt voorts besloten dat het hof dit handelen de werknemer, gelet op diens functie (compliance officer) en de belangen van de bank die op het spel stonden, zwaar aanrekent. Tegen deze achtergrond behoefde de verwerping van het betoog van de werknemer dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, geen nadere motivering om begrijpelijk te zijn, ook niet in het licht van de door de werknemer in ander verband aangevoerde persoonlijke omstandigheden.
De hiervoor in 3.1 weergegeven klacht is dan ook ongegrond.
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).