Home

Hoge Raad, 01-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1300, 22/03885

Hoge Raad, 01-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1300, 22/03885

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 oktober 2024
Datum publicatie
1 oktober 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1300
Formele relaties
Zaaknummer
22/03885

Inhoudsindicatie

Opdracht geven tot belastingfraude (meermalen gepleegd) begaan door rechtspersoon (art. 69 AWR) en als executeur-testamentair medeplegen van verduistering (meermalen gepleegd) van ruim € 1,1 miljoen (art. 321 Sr). 1. Is korte inhoud van stukken op terechtzitting medegedeeld? Art. 301.4 Sv. 2. Bewijsklachten belastingfraude en verduistering. 3. Grondslagverlating belastingfraude. Is een opeisbare vordering aan te merken als een goed a.b.i. art. 321 Sr?

HR: art. 81.1 RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 22/03885

Datum 1 oktober 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 oktober 2022, nummer 22-001071-18, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K. Canatan, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.

De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd. De Hoge Raad slaat op dit stuk geen acht, omdat op grond van artikel 439 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering alleen een advocaat mag reageren op de conclusie.

2 Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2024.