Home

Parket bij de Hoge Raad, 10-09-1996, ECLI:NL:PHR:1996:2, 102.547

Parket bij de Hoge Raad, 10-09-1996, ECLI:NL:PHR:1996:2, 102.547

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
10 september 1996
Datum publicatie
28 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:PHR:1996:2
Formele relaties
Zaaknummer
102.547

Inhoudsindicatie

1. Nietigheid dagvaarding, art. 225.2 (oud) Sr. 2. Deelname aan een criminele organisatie (art. 140 Sr) en valsheid in geschrift (art. 225 Sr). Ne bis in idem, art. 68.1 Sr?

Ad 1. Van gebruik maken van valse of vervalste douanedocumenten Tl als waren zij echt en onvervalst ex art. 225.2 (oud) Sr is sprake indien die documenten als middel tot misleiding tegenover derden worden gebezigd. Van zodanig gebruik is geen sprake ingeval van het enkel aanwezig hebben van valse of vervalste documenten. Tll. is derhalve innerlijk tegenstrijdig v.zv. inhoudende dat het gebruik maken van valse of vervalste douanedocumenten Tl heeft bestaan uit "het als geleide-document bij een lading vee aanwezig hebben". Hof had inleidende dagvaarding in zoverre nietig moeten verklaren.

Ad 2. Hoewel strekking van art. 140 Sr een andere is dan die van art. 225 Sr, valt niet uit te sluiten dat m.b.t. in opeenvolgende tll. omschreven feiten, strafbaar ex art. 140 Sr onderscheidenlijk art. 225 Sr, sprake is van omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband m.b.t. de gelijktijdigheid van de gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van verdachte, dat beginselen van een behoorlijke procesorde zich ertegen verzetten dat tegen degene die t.z.v. art. 140 Sr is vervolgd, vervolgens ook t.z.v. van feiten strafbaar ex art. 225 Sr een vervolging wordt ingesteld. Een dergelijk geval doet zich o.m. voor indien de eerste rechter het bewijs van de op art. 140 Sr toegesneden tll. klaarblijkelijk mede heeft aangenomen o.g.v. bepaalde concrete gedragingen van verdachte en deze gedragingen vervolgens in een tweede op art. 225 Sr toegespitste tll. zijn opgenomen. In reactie op een verweer ertoe strekkende dat zich i.c. zo’n situatie heeft voorgedaan, heeft het Hof verzuimd te onderzoeken of de eerdere vervolging t.z.v. art. 140 Sr aan een vervolging t.z.v. van de in deze zaak tlgd. feiten in de weg staat. Aldus heeft het Hof het verweer op ontoereikende gronden verworpen. CAG anders t.a.v. art. 68.1 Sr.

Conclusie

Nr. 102.547

Mr. Fokkens

Zitting 10 september 1996

Conclusie inzake:

[verdachte]

Edelhoogachtbaar college,

1. Bij arrest van 24 februari 1995 heeft het gerechtshof te Arnhem - met vernietiging van een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 29 april 1993, voor zover aan zijn oordeel onderworpen - de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging ter zake van het onder 2. telastegelegde, voor zover dat betrekking heeft op het T1-document nr. [...] van 20 november 1990 en verzoeker voorts ter zake van 1. en 2. "medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd” veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf. Namens verzoeker heeft mr H.H.M. van Dijk, advocaat te Oss, acht middelen van cassatie voorgesteld.

2.1. Middel I houdt de klacht in dat het hof een onjuiste betekenis heeft toegekend aan het begrip "geadresseerde”, dat voorkomt in de in de telastelegging genoemde - Duitstalige - douanedocumenten-T1. Daardoor zou het art. 26 lid 2 Verordening (Vo.) (EEG) onjuist hebben toegepast, en de grondslag van de telastelegging hebben verlaten.

2.2. Ter terechtzitting in hoger beroep is namens verzoeker een verweer gevoerd dat in het bestreden arrest als volgt is samengevat en verworpen:

"Namens verdachte is ter terechtzitting van het hof gesteld dat de telastelegging als vertaling van de term 'Empfänger7 bezigt 'ontvanger7, waar deze 'geadresseerde7 zou dienen te luiden. Het hof is van oordeel dat uit het gebruik van de term 'ontvanger7 geen onjuist begrip van de term 'Empfänger7 valt af te leiden, nu immers als ontvanger op een aan te zuiveren douanedocument slechts kan worden vermeld degene die de in het document genoemde goederen zal dienen te ontvangen dan wel aan wie die goederen dienen toe te komen".

2.3. De documenten T1 waarop de steller van het middel doelt zijn in kopie gehecht aan het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal nr. 1730/91/15 van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Rubriek 8 van die documenten is getiteld: "Empfänger". Voorts heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 1994 als produktie 5b een in het Nederlands gesteld formulier E114 (het zgn. formulier Enig document) overgelegd. Rubriek 8 van dit formulier is getiteld: "geadresseerde". Het hof heeft geoordeeld dat uit het gebruik van de term 'ontvanger' geen onjuist begrip van de term 'Empfänger' valt af te leiden, nu immers als ontvanger op een aan te zuiveren douanedocument slechts kan worden vermeld degene die de in het document genoemde goederen zal dienen te ontvangen dan wel aan wie die goederen dienen toe te komen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Enig document is gebaseerd op de formulieren COM en COM/c, die zijn vastgesteld bij Vo. [EEG] 679/85, Pb. EG nr. L. 79, dd. 21-3-1985. In de toelichting op die formulieren (Vo. [EEG] 2855/85) is bepaald dat onder 'geadresseerde' moet worden vermeld: de naam en voornaam of handelsnaam en het volledige adres van de persoon of personen aan wie de goederen zullen worden afgeleverd. Dat is degene die de in het document genoemde goederen zal dienen te ontvangen dan wel aan wie die goederen dienen toe te komen.

2.4. Het in art. 26 lid 2 Vo. (EEG) 222/77 bepaalde doet daar niet aan af. Die bepaling houdt in dat communautair douanevervoer kan eindigen bij een ander douanekantoor dan het kantoor dat in het document T1 is vermeld. Dat kantoor wordt dan kantoor van bestemming, in art. 11, aanhef en onder e Vo. omschreven als: het douanekantoor waar de goederen ter beëindiging van het communautair douanevervoer moeten worden aangebracht. Dat moet dan worden vermeld op exemplaar 5 van het Enig document (Terugzendingsexemplaar - Communautair douanevervoer). Maar uit de mogelijkheid dat communautair douanevervoer eindigt bij een ander kantoor van bestemming, omdat de goederen een andere bestemming hebben gekregen, volgt niet dat op het te zuiveren document T1 (d.i. het terugzendexemplaar) een ander als ontvanger kan worden vermeld dan degene die de desbetreffende goederen zal dienen te ontvangen dan wel aan wie die goederen dienen toe te komen. Daarom dient invulling van rubriek 8 achterwege te blijven als het formulier uitsluitend voor verzending of uitvoer wordt gebruikt en is zij facultatief wanneer de geadresseerde buiten de EG/EVA is gevestigd (vgl. de toelichting Enig document, vastgesteld bij ministeriële regeling als bijlage III bij de Beschikking aangiften en documenten douane en accijnzen; als produktie 5a overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 1994, p. 14) wat, naar het hof feitelijk heeft vastgesteld, niet het geval was. Het middel faalt dus.

3.1. In middel II wordt geklaagd over 's hofs verwerping van het namens verzoeker gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie omdat verzoeker in deze zaak voor dezelfde feiten is gedagvaard als ter zake waarvan hij bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 februari 1994 is veroordeeld.

3.2. Ter terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 1994 heeft verzoekers als produktie 4a een kopie overgelegd van de inleidende dagvaarding met parketnr. 01/036129-92, waarbij verzoeker is gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 6 augustus 1992. Bij deze dagvaarding is verzoeker onder 2. telastegelegd - kort gezegd - dat hij in of omstreeks de periode van 1 juni 1989 tot 4 november 1991 in Nederland en/of de BRD en/of de (toenmalige) DDR en/of Frankrijk en/of België en/of Spanje heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten valsheid in geschrift (o.m.) ten aanzien documenten T1 en/of het opzettelijk gebruik maken van valse of vervalste geschriften (o.m. valse of vervalste documenten T1). Bij arrest van 10 februari 1994 heeft het hof te 's-Hertogenbosch verzoeker ter zake van onder meer dit feit tot gevangenisstraf veroordeeld. Ten tijde van het onderzoek van de onderhavige zaak in hoger beroep was dit arrest nog niet in kracht van gewijsde gegaan; het daartegen gerichte cassatieberoep is op 13 februari j.l. verworpen. De raadsman heeft vervolgens betoogd dat, nu de in deze zaak onder 1. en 2. telastegelegde feiten zijn begaan in de periode waarin verzoeker aan bedoelde organisatie zou hebben deelgenomen, hij ter zake voor de tweede keer vervolgd wordt.

3.3. Het hof heeft naar aanleiding van dit verweer overwogen:

"De omstandigheid dat verdachte eerder is verweten in een periode tezamen met een ander of anderen gebruik te hebben gemaakt van valse geschriften, brengt naar het oordeel van het hof niet noodzakelijkerwijs met zich mee dat geen nieuwe vervolging openstaat terzake van soortgelijke feiten, ook al is de telastegelegde periode dezelfde.

Dat zou anders kunnen zijn als in de feitelijke uitwerking van beide telasteleggingen dezelfde handelingen c.q. valse documenten zouden zijn opgenomen, hetgeen naar het oordeel van het hof slechts het geval is met betrekking tot het in de telastelegging onder 2 opgenomen T1-document van 20 november met het nummer [...] . Het hof zal de officier van justitie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Het verweer wordt voor het overige verworpen.

3.4. In de toelichting op het middel wordt nu betoogd dat het hof het verweer ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen. Feitelijk worden verzoeker dezelfde handelingen verweten als waarvoor hij - als verdacht van deelneming aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had - in ' s-Hertogenbosch al berecht is.

3.5. Dat was inderdaad de strekking van het verweer, en het hof lijkt dat te hebben miskend; vgl. de overwegingen dat "(d)at (...) anders (zou) kunnen zijn als in de feitelijke uitwerking van beide telasteleggingen dezelfde handelingen c.q. valse documenten zouden zijn opgenomen, hetgeen naar het oordeel van het hof slechts het geval is met betrekking tot het in de telastelegging onder 2 opgenomen T1-document van 20 november met het nummer [...] ". De raadsman betoogde namelijk niet dat verzoeker het onder 1. en 2. telastegelegde eerder is verweten, maar dat het telastegelegde gebruik van valse geschriften heeft plaatsgevonden in de periode waarin verzoeker heeft deelgenomen aan een organisatie die het gebruik van valse geschriften tot oogmerk had en dat zou in de zin van art. 68 Sr hetzelfde feit(encomplex) zijn als waarvoor verzoeker in deze zaak wordt vervolgd. (Volledigheidshalve merk ik op dat deelneming aan die organisatie ook in deze zaak (onder 3.) is telastegelegd. De rechtbank verklaarde de officier van justitie ter zake niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging en het vonnis was, nu verzoeker verklaarde dat zijn hoger beroep niet tegen de niet-ontvankelijkverklaring was gericht, in zoverre niet aan 's hofs oordeel onderworpen).

3.6. Niettemin is het middel vergeefs voorgesteld. De strekking van art. 140 Sr is immers een andere dan die van art. 225 Sr: deelneming aan een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft is strafbaar gesteld vanwege de verstoring van orde en rust in de maatschappij die ervan uitgaat, het gebruik van valse geschriften vanwege het maatschappelijke belang bij de betrouwbaarheid van schriftelijke bewijsmiddelen. Vgl. HR DD 86.156 en De Vries- Leemans, Art. 140 Wetboek van Strafrecht. Een onderzoek naar de strafbaarstelling van deelneming aan misdaadorganisaties, diss. KUB, p. 81 - 88. Van vervolging ter zake van dezelfde feiten is dus geen sprake, zodat het hof het verweer ook in zoverre slechts had kunnen verwerpen.

4.1. Middel III houdt de klacht in dat de op p. 9 van het bestreden arrest weergegeven, tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 1] strijdig is met de eveneens tot het bewijs gebezigde verklaringen van [betrokkene 2] (p. 11), [betrokkene 3] (p. 12) en [betrokkene 4] (p. 15): [betrokkene 1] heeft verklaard dat de douanedocumenten betreffende transporten die hij voor verzoeker verrichtte door de chauffeurs werden meegenomen naar Stroe - de plaats waar [betrokkene 1] was gevestigd - waar verzoeker de documenten dan ophaalde, terwijl de chauffeurs zelf verklaren de documenten te hebben afgegeven ter plaatse waar zij losten.

4.2. Het middel faalt. [betrokkene 1] heeft, voor zover van belang, verklaard:

"Naar Solana waren het veetransporten die ik deed voor [verdachte] . De hierop betrekking hebbende T- documenten zijn door de chauffeurs wel meegenomen naar Stroe, waar [verdachte] ze dan kort na het transport kwam ophalen".

Het kwam dus wel voor dat de chauffeurs de douanedocumenten meenamen naar Stroe maar dat gebeurde niet altijd. Zo gelezen is de verklaring van [betrokkene 1] niet in strijd met de verklaringen van zijn chauffeurs. Voorts hebben die verklaringen telkens betrekking op een bepaald transport, zodat daaruit niets kan worden afgeleid met betrekking tot de gang van zaken bij andere transporten.

5.1. In middel IV wordt geklaagd dat het hof de op p. 11 - 12 weergegeven, tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 3] heeft gedenatureerd. [betrokkene 3] heeft verklaard:

"Ik ben sinds mei 1989 in loondienst bij [betrokkene 1] . Ik rijd internationale transporten. Mijn opdrachten krijg ik van [betrokkene 1] . Ik heb Poolse koeien gelost overal waar men maar wilde: Parijs, Nederland, Duitsland. Dit betroffen dan Poolse koeien die niet waren vrijgemaakt. Hiervoor had ik Frankfurt-Oder een T1 document op laten maken met als plaats van bestemming Barcelona. Ik heb wel vee in Sittard en Haarlem op slachthuizen gelost. Ook heb ik wel vee in Luik gelost".

Het door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] opgemaakte proces-verbaal, waaraan deze verklaring is ontleend, houdt daarentegen - voor zover van belang - in:

"Ik heb wel DDR-vee in Sittard en Haarlem op slachthuizen gelost. Ook heb ik wel koeien en stieren in Luik gelost".

5.2. Mijns inziens is hier van geen denaturering sprake. Het hof heeft de uitdrukking "DDR-vee" kennelijk - en niet onbegrijpelijk - aldus opgevat dat [betrokkene 3] daarmee het vee aanduidde dat uit Polen afkomstig was en waarvoor hij in Frankfurt a/d Oder, gelegen aan de Pools-Oostduitse grens een document Tl liet opmaken. En nu [betrokkene 3] niet heeft verklaard ander vee dan rundvee te hebben vervoerd kon het hof de door [betrokkene 3] vervoerde koeien en stieren kortheidshalve als "vee" aanduiden.

6.1. Middel V houdt de klacht in dat het hof de op p. 14 van het bestreden arrest weergegeven verklaring van [betrokkene 3] "Vermoedelijk is dit de vracht stieren die op de vrachtwagen is blijven staan" ten onrechte tot het bewijs heeft gebezigd, nu die verklaring een vermoeden inhoudt.

6.2. Het middel kan niet slagen. [betrokkene 3] verklaart eerst dat hij ook transporten naar de DDR verrichtte en dat hij dan in Sarnov stieren lost waarvoor hij een T1 document bij zich had dat hij meenam naar [betrokkene 1] . Vervolgens merkt hij op dat hij bij één gelegenheid niet op die plaats heeft gelost, maar dat de stieren toen in de vrachtwagen gebleven en dat hij zeker weet dat hij die stieren niet naar Spanje heeft gebracht. Ten aanzien van het T1 document [...] verklaart hij vervolgens dat dit document betrekking heeft op een transport naar Sarnov. Dat betekent dat dat T1 document niet naar waarheid was opgemaakt, omdat de stieren niet naar Barcelona zijn gegaan en de aanduiding van de ontvanger niet juist was. De getuige heeft immers verklaard dat bij de door hem verzorgde transporten naar Sarnov de stieren of daar zijn gelost of - dat was één keer - op de wagen zijn gebleven, maar ook toen niet naar Barcelona zijn gebracht. Dat hij vervolgens zegt dat T1-document nr. [...] vermoedelijk betrekking heeft op dat laatste transport en aldus te kennen geeft niet zeker te weten bij welk van die transporten het behoort, maakt zijn verklaring op het relevante punt, de valsheden van dat document, niet tot een gissing.

7.1. In middel VI wordt geklaagd dat het hof niet heeft geantwoord op het namens verzoeker gevoerde verweer dat uit geen enkel stuk dat zich in het dossier bevindt, kan volgen dat rechtsgeldig aangifte is gedaan.

7.2. Ter terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 1994 is namens verzoeker betoogd dat de douane-autoriteit het aangifte-formulier dient te voorzien van de vereiste ambtelijke aantekeningen en aftekening, en dat eerst daardoor het aangifte-formulier de status van douane-document krijgt (pleitnota mr Van Dijk, p. 25, 4e alinea). Van de vereiste ambtelijke aantekeningen en aftekening zou echter niet in alle gevallen blijken (p. 26, 5e, alinea).

7.3. Naar aanleiding van dit verweer is op verzoek van de procureur-generaal een nader proces-verbaal opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1] van de FIOD/Douanerecherche Enschede, dd. 23 januari 1995, dat ter terechtzitting van 10 februari is overgelegd; de procureur-generaal heeft er in zijn repliek naar verwezen (pp. 7 en 8). Met betrekking tot de formaliteiten bij het doen van aangifte houdt genoemd procesverbaal onder meer in:

"Daarna plaatst de ambtenaar in dit vak (d.i. vak D van het T1-formulier, JWF) zijn handtekening en een afdruk van het metalen (dienststempel)".

In de toelichting op het middel wordt nu gesteld dat uit het eveneens door [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal dd. 28 november 1994 blijkt dat [verbalisant 1] op een aantal formulieren T1 niet de vereiste handtekening van de betrokken ambtenaar en een afdruk van het metalen dienststempel heeft aangetroffen.

7.4. Mijns inziens kan uit het proces-verbaal van 28 november 1994 niet worden afgeleid dat de aangiften waarop de steller van het middel het oog heeft niet waren voorzien van de vereiste ambtelijke aantekeningen en aftekening. In het proces-verbaal wordt een toelichting gegeven op de nummering van de T1-documenten waarnaar elders wordt verwezen. Uit de omstandigheid dat met betrekking tot een aantal van die documenten wordt vermeld dat deze zijn voorzien van de voorgeschreven aftekening van het Hauptzollamt Frankfurt/Oder volgt niet dat die elders ontbrak. Integendeel, van alle documenten wordt vermeld dat deze zijn afgegeven door dat douanekantoor.

Het hof heeft dan ook vastgesteld dat de in de telastelegging genoemde documenten alle waren voorzien van de vereiste ambtelijke aantekeningen en aftekening; tot het bewijs heeft het T1-documenten gebezigd "welke documenten alle zijn voorzien van stempelafdrukken en gegevens die aangeven dat de daarop vermelde goederen in handen zijn gesteld van de douane-autoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland en/of de (toenmalige) Duitse Democratische Republiek". Daarmee heeft het hof toereikend gemotiveerd geantwoord op het namens verzoeker gevoerde verweer. Het middel faalt dus.

8.1. Middel VII houdt de klacht in dat het hof ten onrechte het telastegelegde "het als geleide-document bij een lading vee aanwezig hebben" heeft bewezenverklaard omdat dat geen gebruikmaken - bezigen tot misleiding van een derde - van die documenten oplevert.

8.2. Het middel treft doel. De grammaticale betekenis van 'gebruiken' is: zich bedienen van of bezigen. In die zin kan worden gezegd dat van de in de telastelegging genoemde T1- documenten gebruik is gemaakt; de chauffeurs die de desbetreffende transporten verrichten hadden die documenten immers bij zich ten einde deze bij controle te tonen. Uit de ratio van art. 225 Sr - bescherming van de publica fides - volgt echter dat het gebruik op zodanige wijze moet zijn geschied dat het maatschappelijk vertrouwen in het betreffende geschrift is geschaad. Essentieel is dat de inhoud van het valse geschrift ter kennis van derde is gekomen. Vgl. Bakker, Valsheid in geschrift, p. 125 - 130. Van gebruik maken in de zin van art. 225 lid 2 Sr (dat in het onderhavige geval art. 225 lid 2 [oud] Sr van toepassing is, is in dit opzicht van geen belang) kan derhalve alleen sprake zijn als het geschrift zelf als middel tot misleiding van derden wordt gebezigd. Vgl. HR NJ 61.65, 68.19, 82.649, 85.272, 86.295, 92.820, 93.99; T&C Sr aant. 22.a op art. 225 (Keulen); NLR, aant. 16 op art. 225. Het enkele aanwezig hebben met dat doel is nog geen gebruiken; er dient sprake te zijn van daadwerkelijk gebruik tegenover een derde, ten einde deze te misleiden.

8.3. Dat betekent dat de telasteleqging, waarin het woord 'gebruik' in de zinsneden "opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt" en "hebbende dit gebruik (telkens) bestaan uit" kennelijk in dezelfde betekenis is gebezigd als daarin in art. 225 lid 2 (oud) Sr toekwam, innerlijk tegenstrijdig is, nu het als geleidedocument bij een lading vee aanwezig hebben van een document T1 nimmer als gebruik in evenbedoelde zin kan gelden. De Hoge Raad kan zelf vaststellen dat de telastelegging in zoverre nietig is. Voor de zaak zelf behoeft dit verder geen gevolgen te hebben, nu het wegvallen van dit deel van de telastelegging en de bewezenverklaring gezien de overwegingen die het hof aan de bepaling van de straf ten grondslag heeft gelegd, aan de strafwaardigheid van de bewezenverklaarde feiten van volstrekt ondergeschikt belang is.

9.1. In middel VIII wordt in de eerste plaats geklaagd dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de op de in de telastelegging genoemde douanedocumenten T1 geplaatste stempels vals zijn. De klacht faalt. Tot het bewijs is gebezigd een brief van [verbalisant 5] van de FIOD Douanerecherche Enschede dd. 6-4-1993, met bijlagen (arrest, p. 17 - 18). Die houdt in dat de Spaanse douane-autoriteiten hebben medegedeeld dat op door [N] BV ingediende documenten T1 geplaatste stempels vals zijn. Ter vergelijking is een blad met afdrukken van door de douane te Barcelona gebruikte stempels meegezonden. De stempelafdrukken op de door [O] (d.i. de transporteur die de bewezenverklaarde aangiften-T1 deed; vgl. arrest, p. 6 - 9) ingediende documenten T1 leken identiek aan de stempelafdrukken op de door [N] BV ingediende documenten T1 en weken af van de afdrukken van de originele door de douane te Barcelona gebruikte stempels. Kennelijk heeft het Hof uit een en ander afgeleid dat ook de op de door [O] ingediende documenten T1 geplaatste stempels vals waren. Dat is niet onbegrijpelijk; ook al gaat hem om andere documenten dan de door de Spaanse douane-autoriteiten onderzochte kon het Hof voor zijn oordeel redengevend achten dat deze op gelijke wijze waren af gestempeld en die stempels vals waren. Het Hof mocht de genoemde brief, met bijlagen, tot het bewijs bezigen en de inhoud daarvan is redengevend voor het bewijs. Vgl. HR DD 96.209, rubriek 5.

9.2. In de tweede plaats wordt geklaagd dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de op de douanedocumenten T1 vermelde 'ontvangers' (dwz. geadresseerden; zie onder 2., JWF) daarop valselijk vermeld waren. Ook deze klacht faalt, nu uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 5] , algemeen onder-directeur van de Inspectie van het Ministerio de Economica y Hacienda (arrest, p. 17 - 18) volgt dat als een document T1 niet is afgestempeld door het bevoegde douanekantoor vandaar geen verscheping van de desbetreffende goederen heeft plaatsgevonden. Daaruit en uit de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de chauffeurs over de plaatsen waar zij, in afwijking van wat op de T1- formulieren stond, de runderen hebben gelost heeft het hof kunnen afleiden dat de goederen voor de op de documenten vermelde geadresseerden bestemd waren. Het middel faalt dus.

10. Ambtshalve is mij niet gebleken van een andere reden waarom de bestreden uitspraak niet in stand zou behoren te blijven dan ik hiervoor onder 8. heb uiteengezet. Ik concludeer daarom tot vernietiging van 's hofs arrest voor zover het hof de inleidende dagvaarding onder 1. en 2. geldig heeft geoordeeld wat de zinsnede "het als geleide-document bij een lading vee aanwezig hebben" betreft, tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding in zoverre en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Procureur-Generaal

Bij de Hoge Raad der Nederlanden