Parket bij de Hoge Raad, 28-02-1997, ECLI:NL:PHR:1997:28, 5064
Parket bij de Hoge Raad, 28-02-1997, ECLI:NL:PHR:1997:28, 5064
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 februari 1997
- Datum publicatie
- 22 april 2021
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:1997:28
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1997:ZC9316
- Zaaknummer
- 5064
Inhoudsindicatie
-
Conclusie
Nr. 5064 Herz.
Parket, 28 februari 1997
Mr Van Dorst
Conclusie inzake:
[aanvrager]
Edelhoogachtbaar College,
1. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft aanvrager bij arrest van 9 juni 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en drie maanden wegens het dealen in harddrugs. Het cassatieberoep tegen dit arrest is op 20 juni 1995 verworpen.
2. Namens aanvrager heeft mr J. Groen, advocaat te 's-Gravenhage, een herzieningsverzoek ingediend.
3. De aanvrage beroept zich op een novum. Gesteld wordt dat aanvrager waarschijnlijk zou zijn vrijgesproken indien het hof bekend was geweest met de inhoud der thans overgelegde verklaringen. Deze verklaringen zijn afkomstig van een aantal personen die destijds tegenover de politie hebben verklaard dat verzoeker handelde in harddrugs; laatstbedoelde verklaringen zijn door het hof tot bewijs gebezigd. De thans overgelegde verklaringen houden naar de kern het tegendeel in.
4. De aanvrage miskent dat in een geval als het onderhavige de eis geldt
‘’dat een aanvrager bij een aanvrage tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom getuigen op een hem belastende verklaring terugkomen’’
aldus HR 14 november 1995, nr. 4926; zie ook HR DD 81.373, HR 22 februari 1994, nr. 4838, alsmede Strijards, Revisie, blz. 186. De thans door de getuigen opgegeven redenen voor het wijzigen van hun eerdere belastende verklaringen zijn naar mijn mening onaannemelijk. Opmerking verdient dat de aanvrage onvermeld laat dat de getuige [getuige 1] zijn eerdere verklaring nog heeft bevestigd bij zijn verhoor door de rechter-commissaris. En dan laat ik de vragen die de mededeling van de getuige [getuige 2], dat verzoeker hem niet onder druk heeft gezet om zijn verklaring te veranderen, zou kunnen oproepen maar voor wat ze zijn. Er is dus geen grond om aan te nemen dat de tegenover de politie afgelegde verklaringen onjuist zijn. Reeds daarom is er geen sprake van een omstandigheid in de zin van art. 457 lid 1 sub 2° Sv.
5. Voorts ziet de aanvrage eraan voorbij dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] al bij hun verhoor door de rechter-commissaris zijn teruggekomen op hun tegenover de politie afgelegde verklaring voor zover aanvrager daardoor werd belast. Voorts moge ik verwijzen naar hetgeen de raadsman in hoger beroep heeft betoogd omtrent de mogelijkheid van een persoonsverwisseling. Tegen deze achtergrond bezien kan niet worden gezegd dat het thans door deze getuigen aangevoerde niet bekend was aan het hof. In zoverre wordt er geen novum gepresenteerd.
6. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de aanvrage tot herziening.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,