Home

Parket bij de Hoge Raad, 04-12-2001, AD5183, 02325/00

Parket bij de Hoge Raad, 04-12-2001, AD5183, 02325/00

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
4 december 2001
Datum publicatie
4 december 2001
ECLI
ECLI:NL:PHR:2001:AD5183
Formele relaties
Zaaknummer
02325/00
Relevante informatie
Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 95, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 437

Inhoudsindicatie

-

Conclusie

Nr. 02325/00

Mr Wortel

Zitting: 9 oktober 2001

Conclusie inzake:

[Verzoeker=verdachte]

1. Verzoeker is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 'deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven' veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

2. Namens verzoeker heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

3. Dat bevat de klacht dat, nu in de aanvulling op de bestreden uitspraak als bedoeld in art. 365a, derde lid, Sv alle even bladzijden (de bladzijden 2, 4, 6, 8, 10 en 12) ontbreken, althans niet aan de raadsman zijn toegezonden, een adequate verdediging in cassatie onmogelijk is, zodat van een 'fair trial' als bedoeld in art. 6 EVRM geen sprake kan zijn.

4. Kennisneming van het exemplaar van de aanvulling op de uitspraak dat zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt kan het aan de steller van het middel toezenden van een incomplete fotokopie verklaren: die aanvulling - bestaande uit dertien doorgenummerde bladzijden - is door het Hof in dubbelzijdig gekopieerde vorm toegezonden. Vermoedelijk heeft men dat, toen het stuk bij de administratie van de Hoge Raad werd gekopieerd, over het hoofd gezien.

Dat is betreurenswaardig, maar niet iedere misslag in verband met de behandeling van een strafzaak laat zich aanmerken als een inbreuk op processuele rechten die consequenties moet hebben voor de uitkomst van die strafzaak. Van een procespartij die bemerkt dat er een fout is gemaakt bij het toezenden van stukken mag worden verlangd dat zij daarop attendeert. Dat geldt ook voor de behandeling in cassatie.

In HR NJ 2000, 581 is er op gewezen dat, indien de administratie van de Hoge Raad heeft verzuimd tijdig afschrift van de kernstukken aan de raadsman toe te sturen, de belangen van een behoorlijke rechtspleging kunnen meebrengen dat de raadsman alsnog een termijn wordt gegund om een aanvullend middel in te dienen na toezending van de desbetreffende stukken. Daartoe kan een verzoek worden gedaan bij de rolrechter.

5. De steller van het middel heeft niet eerder gewezen op de onvolledigheid van het hem toegezonden stuk. Evenmin heeft hij in verband daarmee verzocht om een nadere termijn voor het indienen van middelen. Tegenover de onzorgvuldigheid bij het kopiëren van het aan de steller van het middel toegezonden stuk staat derhalve ook een nalatigheid aan zijn kant. Daarmee ontvalt de grond aan de klacht dat verzoeker een eerlijke behandeling in deze procedure is onthouden.

6. Naar mijn inzicht behoeft de Hoge Raad aan beoordeling van de klacht evenwel niet toe te komen.

De steller van het middel kan in redelijkheid niet in de veronderstelling hebben verkeerd dat het Hof een aanvulling op zijn uitspraak heeft geproduceerd waarin de bedoelde zes bladzijden ontbreken. Daarom laat de klacht zich aldus verstaan dat zij alleen betrekking heeft op het abusievelijk toezenden van een incomplete fotokopie van het dossierstuk door de administratie van de Hoge Raad. Dat is niet een klacht die is gericht tegen een handeling of beslissing van een rechter als bedoeld in art. 95, eerste lid, RO. Derhalve laat de klacht zich niet aanmerken als een cassatiemiddel in de zin van art. 437, eerste lid, Sv.

7. Nu ik ambtshalve geen gronden tot cassatie heb aangetroffen, concludeer ik tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,