Home

Parket bij de Hoge Raad, 02-09-2003, AG1758 AM0470, 00109/03 B

Parket bij de Hoge Raad, 02-09-2003, AG1758 AM0470, 00109/03 B

Inhoudsindicatie

2 september 2003 Strafkamer nr. 00109/03 B EW/ABG Hoge Raad der Nederlanden Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 30 maart 2000, nummer 16/120084-99, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door: [klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden beschikking ...

Conclusie

Nr. 00109/03 B

Mr. Machielse

Parket 10 juni 2003

Conclusie inzake:

[klaagster]

1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 30 maart 2000 waarbij het beklag strekkende tot teruggave van een zwartleren handschoen met rode verfsporen en enkele foto's aan klaagster ongegrond is verklaard.

2. Klaagster heeft cassatie ingesteld. Mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.

3. Voorafgaand aan de beoordeling van het middel zij het volgende opgemerkt. Uit in cassatie opgevraagde informatie bij het Parket te Utrecht is gebleken dat de inbeslaggenomen zwartleren handschoen reeds in 2001 op last van de officier van justitie is vernietigd. Volgens mij ter beschikking gestelde gegevens is uitvoering gegeven aan een last van de officier van justitie dat met de handschoen zou worden gehandeld alsof hij aan het verkeer onttrokken was verklaard. Maar die bevoegdheid heeft de officier van justitie niet meer sinds art. 116 Sv bij Wet van 10 mei 2000 (Stb. 2000, 204) is gewijzigd naar aanleiding van beslissingen van de Hoge Raad.(1) Het lijkt mij in de rede liggen om de vernietiging van de handschoen te doen berusten op een bevoegdheid die de officier van justitie wél heeft, te weten die van art. 117 Sv. Ingevolge art. 134 lid 2 onder c Sv is het beslag dan tot een einde gekomen. Bij klaagster ontbreekt derhalve het belang ten aanzien van het beklag strekkende tot teruggave van de zwartleren handschoen. Klaagster dient in zoverre niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar cassatieberoep. Zij kan zich in verbinding stellen met de bewaarder die zal overgaan tot uitbetaling van de prijs die het voorwerp bij verkoop door hem redelijkerwijs had moeten opbrengen.(2)

4.1. Voorzover het middel is gericht tegen de beslissing van de Rechtbank welke inhoudt de ongegrondverklaring van het beklag strekkende tot teruggave van enkele foto's valt het middel uiteen in twee klachten. Ten eerste wordt er geklaagd dat de redelijke termijn, als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, is overschreden nu het bijna drie jaar heeft geduurd alvorens de betreffende stukken bij de griffie van de Hoge Raad zijn binnengekomen.

4.2. Bij de beoordeling van deze klacht dient vooropgesteld te worden dat een tijdsverloop van bijna drie jaar tussen de beslissing van de Rechtbank en de ontvangst van de stukken ter griffie van de Hoge Raad, zonder aanwijsbare reden, te betitelen is als onredelijk lang. Nu er in de onderhavige beklagprocedure echter slechts sprake is van een tijdelijke beperking van het beschikkingsrecht ten aanzien van de inbeslaggenomen foto's en klaagsters rechten van burgerrechtelijke aard op de inbeslagenomen foto's in zoverre dus niet worden aangetast, kan niet gesproken worden van een 'determination of civil rights and obligations' in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM. Dat er in een beklagprocedure als bedoeld in art. 552a Sv geen sprake is van vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen, als bedoeld in art. 6 EVRM heeft de Hoge Raad onlangs herhaald in HR 17 december 2002, NJ 2003, 179(3). Ten gevolge hiervan kan in een dergelijke procedure geen beroep worden gedaan op rechten voortvloeiend uit dit artikel.

Dit onderdeel van het middel treft derhalve geen doel.

4.3. Voorts betoogt het middel dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen foto's aangezien de aan de inbeslagneming ten grondslag liggende strafzaak destijds nog niet aanhanging was gemaakt.

4.4. De Rechtbank heeft in haar beschikking ten aanzien van de inbeslaggenomen foto's het volgende overwogen en beslist:

"(...) De rechter is, gelet op de stukken en het verhandelde in raadkamer, van oordeel dat de nog niet aan klaagster geretourneerde foto's nog deel uitmaken van het strafdossier en dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van die foto's aan klaagster (...) "

In aanmerking genomen dat uit de in cassatie ingewonnen inlichtingen bij het Parket te Utrecht eveneens is gebleken dat de met deze beschikking samenhangende strafzaak tegen klaagster is geseponeerd, verzet het belang van de strafvordering zich niet langer tegen teruggave van de inbeslaggenomen foto's aan klaagster. De hierboven vermelde motivering van de Rechtbank is derhalve niet meer begrijpelijk.

Het middel treft in zoverre doel. Naar het mij voorkomt kan de Hoge Raad zelf de teruggave gelasten.

5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de Rechtbank voorzover daarin het beklag tot teruggave van de inbeslaggenomen foto's ongegrond is verklaard, tot het geven van een last tot teruggave aan klaagster van de inbeslaggenomen foto's, tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep voor zover het is gericht tegen de beslissing van de Rechtbank over de zwartlederen handschoen met rode verfsporen, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 HR 31 maart 1998, NJ 1998, 779 en 780.

2 HR 20 juni 1989, NJ 1990, 119.

3 Vgl. HR 3 juni 1986, NJ 1987, 174.