Parket bij de Hoge Raad, 14-05-2004, AO4256, C03/020HR
Parket bij de Hoge Raad, 14-05-2004, AO4256, C03/020HR
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 mei 2004
- Datum publicatie
- 14 mei 2004
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2004:AO4256
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO4256
- Zaaknummer
- C03/020HR
Inhoudsindicatie
14 mei 2004 Eerste Kamer Nr. C03/020HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], EISERES tot cassatie, advocaat: mr. J.B.M.M. Wuisman, t e g e n NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te 's-Gravenhage, VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. D. Rijpma. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Conclusie
Rolnr C03/020HR
mr J. Spier
Zitting 13 februari 2004
Conclusie inzake
[eiseres]
tegen
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij
(hierna: Nationale Nederlanden)
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals deze zijn vastgesteld in rov. 3.2 van het in cassatie bestreden arrest van het Hof Arnhem.
1.2 In september 1993 zijn door [eiseres] machinale graafwerkzaamheden uitgevoerd; zulks in opdracht van [eiseres]. Bij de werkzaamheden werd gebruik gemaakt van een "[A] gehuurde graafmachine met machinist". De machinist was in dienst bij [A].
1.3 Tijdens de graafwerkzaamheden is op 13 september 1993 een tweetal naast elkaar gelegen, zich in de grond bevindende, aan Energie Delfland N.V. (hierna Delfland) in eigendom toebehorende elektriciteitskabels beschadigd.
1.4.1 Door [A] is met Nationale Nederlanden een verzekeringsovereenkomst gesloten.(1) Voor zover thans van belang houdt deze het navolgende in:
"Verzekerden bij overige aansprakelijkheid zijn:
a. de verzekeringnemer;
b. de bezitter, de bestuurder en de passagiers van een verzekerd object;
c. de houder, indien hij:
- aansprakelijk is voor een gedekte schade die door een onder a. of b. genoemde verzekerde is veroorzaakt,
- niet onder een andere verzekering voor deze aansprakelijkheid is gedekt."
1.4.2 [Eiseres] is houder in de zin van de zojuist geciteerde polisbepaling sub c (rov. 4.5 en 4.3 van 's Hofs arrest).
1.5 Door Rechtbank en Hof is - in cassatie niet bestreden - aangenomen dat de machinist geen verwijt treft (rov. 4.6 van 's Hofs arrest).
1.6 [Eiseres] is veroordeeld tot betaling van de schade van Delfland (rov. 4.1 van 's Hofs arrest).
2. Procedureverloop
2.1 Bij exploot van 15 februari 1996 heeft Delfland [eiseres] gedagvaard voor de Rechtbank te Arnhem. Zij heeft betaling gevorderd van de door haar geleden schade aan haar elektriciteitskabels. Deze vordering is bij verstek toegewezen.
2.2 [Eiseres] is tegen dit vonnis in verzet gekomen. In de verzetprocedure heeft zij - voor zover thans nog van belang - Nationale Nederlanden in vrijwaring worden opgeroepen. De Rechtbank heeft de oproeping in vrijwaring toegewezen bij vonnis van 26 september 1996.
2.3.1 In de vrijwaringsprocedure heeft [eiseres] - voor zover thans van belang - gevorderd dat Nationale Nederlanden wordt veroordeeld tot betaling aan haar van al datgene waartoe zij in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld.
2.3.2 [Eiseres] heeft als grondslag voor haar vordering gesteld dat [A] onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld. Inmiddels staat in rechte vast dat [A] niet onzorgvuldig jegens [eiseres] heeft gehandeld.
2.3.3 Ten aanzien van de aansprakelijkheid van Nationale Nederlanden stelt [eiseres] dat Nationale Nederlanden gehouden is polisdekking op grond van de WAM-verzekering te verlenen nu zij houder is in de zin van de verzekeringspolis (dagv.vrijw. onder 6; zie ook pleitaantekeningen mr Struijk in appèl onder 6). In de dagvaarding onder 7 voert [eiseres] aan:
"Indien komt vast te staan dat de door Delfland beweerdelijke schade door de machine van [A] is veroorzaakt vloeit daaruit voort dat in beginsel zowel [A] als Nationale gehouden zijn de schade van Delfland te vergoeden."
2.4 Nationale Nederlanden heeft - voor zover thans van belang - ten verwere aangevoerd dat [eiseres] bij Royal Nederland tegen aansprakelijkheid is verzekerd.
2.5 In de cvr betoogt [eiseres] dat het hier niet gaat om een WAM-dekking, maar om "overige aansprakelijkheid" (onder 2).
2.6 In de cvd onder 8 wordt stilgestaan bij HR 16 februari 1996, NJ 1997, 186 en wordt ingegaan op de kritiek die dit arrest ten deel is gevallen. Het betoog mondt onder 9 uit in de volgende stelling:
"er is geen dekking (...) nu de materiaalpolis de onderhavige regiefout c.q. het achterwege laten van voorzorgsmaatregelen door [eiseres] zeker niet beoogt te dekken, ook niet in de vorm van het meedekken van een houder. (...)
De houder is immers verzekerd als hij aansprakelijk is voor een gedekte schade, die door de verzekeringnemer of de bezitter/bestuurder/passagier van een verzekerd object is veroorzaakt (en niet onder een andere verzekering voor aansprakelijkheid is gedekt).
Per saldo zou dus de houder alleen verzekerd zijn, indien hij aansprakelijk is voor schade door de bestuurder veroorzaakt (en dus duidelijk niet voor een schade, die de houder -dus de inlener- of diens personeel zelf, in de voorfase van het werk -bestaande in het achterwege laten van vooronderzoek- heeft veroorzaakt)."
2.7.1 De Rechtbank Arnhem heeft bij vonnis van 29 oktober 1998 de vordering van [eiseres] afgewezen.
2.7.2 Volgens de Rechtbank heeft [eiseres] haar tegen Nationale Nederlanden gerichte vordering hierop gebaseerd dat Nationale Nederlanden "als WAM-verzekeraar van de machine gehouden is polisdekking te verlenen" (rov. 4.3).
2.7.3 Na te hebben overwogen dat [A] geen verwijt treft (rov. 5.5), oordeelt de Rechtbank
"Het hiervoor overwogene brengt mee dat [lees: de] vordering [...] tegen Nationale Nederlanden als WA-verzekeraar van [A]"
moet worden afgewezen (rov. 6).
2.8.1 [Eiseres] is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.
2.8.2 Grief II verwijt de Rechtbank zonder enige motivering de vordering te hebben afgewezen. In de toelichting draagt zij aan dat het beroep op de verzekering "een zelfstandig beroep is, ongeacht de eventuele aansprakelijkheid van [A]". Zij verwijst overigens naar het in prima aangevoerde.
2.9 In de mva bestrijdt Nationale Nederlanden de beweerde dekking. Zij beklemtoont dat in art. 8.2 sub c wordt gesproken over "de houder, indien hij: - aansprakelijk is voor een gedekte schade die door een onder a. of b. genoemde verzekerde is veroorzaakt" (onder 12 c; onderstreping van Nationale Nederlanden). In casu is de schade niet veroorzaakt door de bestuurder (van de graafmachine). Regiefouten zijn, nog steeds volgens Nationale Nederlanden, niet gedekt onder de polis. Zij wijst op een aantal verschillen met de casus beslecht in HR 16 februari 1996, NJ 1997, 186; zo kwam het hiervoor onderstreepte woordje "door" niet voor in de betrokken polisbepaling. Zij heeft deze stellingname bij pleidooi nader uitgewerkt (pleitnotities mr Arnold onder 8).
2.10.1 Bij pleidooi betoogt [eiseres] dat de werkmateriaalpolis "als objectverzekering [moet worden] beschouwd, met dien verstande dat regiefouten (...) mede onder de werkmateriaalverzekering vallen". Zij beroept zich daarbij op een - niet in geding gebracht(2) - advies van (kennelijk) het Verbond van verzekeraars (pleitaantekeningen mr Struijk onder 1).
2.10.2 Tevens wordt beroep gedaan op art. 9 van de polisvoorwaarden. De schade is het gevolg van - kort gezegd - een bedieningsfout van [betrokkene 1] en valt daarmee onder de dekking (onder 4 sub b).
2.11.1 Bij arrest van 17 september 2002 heeft het Hof Arnhem het bestreden vonnis bekrachtigd.
2.11.2 Het Hof acht de tweede grief gegrond. Immers heeft [eiseres] haar vordering jegens Nationale Nederlanden niet louter afhankelijk gemaakt van de aansprakelijkheid van [A]; zij heeft zich namelijk tevens beroepen op een zelfstandig recht op grond van art. 8.2 van de polisvoorwaarden. Daarom is beoordeling van het beroep van [eiseres] op de polisvoorwaarden geboden (rov. 4.4 in samenhang met 4.5).
2.11.3 Hierop citeert het Hof de betrokken polisvoorwaarde; deze werd hiervoor onder 1.4.1 weergegeven. Daarop oordeelt het Hof:
"Zoals onder 4.3 reeds is overwogen heeft Nationale Nederlanden erkend dat [eiseres] "houder" is in de zin van artikel 8.2 van de polis. Desalniettemin is de schade volgens Nationale Nederlanden niet gedekt, nu deze in de visie van Nationale Nederlanden niet is veroorzaakt door een onder a. of b. genoemde verzekerde en [eiseres] voor de aansprakelijkheid onder haar eigen verzekering is gedekt" (rov. 4.5).
2.11.4 Het Hof memoreert "dat de machinist van [A] in redelijkheid niet als veroorzaker van de schade dient te worden aangemerkt". Daarom
"moet ervan worden uitgegaan dat [eiseres], hoewel houder, niettemin geen verzekerde is in de zin van de polis, zodat ook haar vordering jegens Nationale Nederlanden uit dien hoofde dient te worden afgewezen" (rov. 4.6).
2.12 [Eiseres] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. Nationale Nederlanden heeft het beroep tegengesproken. Beide partijen hebben hun stellingen schriftelijk toegelicht.
3. Bespreking van het middel
3.1 Alvorens in te gaan op de klachten lijkt het goed stil te staan bij de vraag hoe 's Hofs niet geheel duidelijke arrest moet worden begrepen.
3.2.1 Het Hof heeft de rechtsstrijd aldus afgebakend dat het - volgens de bedoeling van [eiseres] zoals het Hof deze heeft begrepen - zou gaan om de uitleg van art. 8.2 van de polisvoorwaarden (rov. 4.5).
3.2.2 Vervolgens geeft het Hof - voor zover thans van belang - het verweer van Nationale Nederlanden weer: de schade zou niet zijn veroorzaakt door een in art. 8. onder a of b genoemde verzekerde (rov. 4.5).
3.2.3 Hierna verwijlt het Hof bij het in appèl niet bestreden oordeel van de Rechtbank dat er op neer komt dat de machinist geen verwijt treft. Immers deed deze niet anders dan de instructies van de opzichter(s) van [eiseres] uitvoeren. Het Hof trekt hieruit de conclusie dat de machinist "in redelijkheid niet als veroorzaker van de schade dient te worden aangemerkt". Daarom is [eiseres] "geen verzekerde (..) in de zin van de polis" (rov. 4.6).
3.2.4 Met andere woorden: het Hof leest art. 8.2 sub c aldus dat "veroorzaakt" betekent: veroorzaakt door een bestuurder aan wie een persoonlijk verwijt valt te maken. Aldus heeft het zich bekeerd tot het onder 3.2.2 samengevatte verweer van Nationale Nderlanden.
3.3.1 Het middel trekt tegen dit oordeel ten strijde. Het doet daartoe voor een belangrijk deel beroep op argumenten die [eiseres] in feitelijke aanleg niet heeft aangevoerd. Het leunt voor een deel op argumenten ontleend aan andere polisbepalingen. Polisbepalingen die voor het Hof kenbaar waren nu deze bij cva in geding waren gebracht.
3.3.2 In het licht van de - in cassatie als niet zodanig niet bestreden - onder 3.2.1 vermelde beperking van de rechtsstrijd, waarvan het Hof is uitgegaan, kan de vraag rijzen of [eiseres] in cassatie met vrucht beroep kan doen op andere polisbepalingen. Het is voorts een hele stap van een Hof te vergen dat het zich de moeite getroost de zaak te bezien vanuit een breder perspectief dan procespartijen zelf. In een tijd waarin een discussie woedt over de mogelijkheden de toegang tot de cassatierechter te beperken, lijkt niet aanstonds aangewezen de helpende hand te bieden aan partijen die, om hen moverende redenen, hebben nagelaten in feitelijke aanleg alle relevante argumenten over het voetlicht te brengen.
3.4 Onderdeel 1 behelst een motiveringsklacht. Het klaagt erover dat het Hof onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke betekenis het heeft toegekend aan de zinsnede "schade die door een onder a. of b. genoemde verzekerde is veroorzaakt" in art. 8.2, sub c van de Bijzondere Voorwaarden aansprakelijkheidsverzekering. In het bijzonder mist het uitleg waarom [A] in redelijkheid niet als veroorzaker van de schade dient te worden aangemerkt.
3.5 Deze klacht mist m.i. feitelijke grondslag. Hierboven werd onder 3.2.2 - 3.2.4 aangegeven hoe het bestreden arrest m.i. moet worden begrepen. In die in mijn ogen voor de hand liggende(3) lezing is 's Hofs oordeel niet, laat staan ontoelaatbaar, onduidelijk.
3.6 Onderdeel 2 gaat in essentie uit van de hiervoor genoemde lezing van rov. 4.6. Het bestrijdt deze in subonderdeel a in de vorm van een rechtsklacht met een aantal argumenten:
a. het Hof had zijn interpretatie moeten toelichten omdat "de betekenis van artikel 8.2, sub c tussen partijen in debat was";
b. het Hof acht blijkbaar niet van belang hoe [eiseres] deze bepaling in redelijkheid heeft kunnen en mogen begrijpen;
c. het Hof heeft "de tekst van artikel 8.2 sub c etc." onvoldoende van belang geacht.
3.7 Deze klachten falen om de navolgende redenen.
3.8 Binnen zekere grenzen is een rechter inderdaad gehouden in te gaan op het debat van partijen. Dat geldt met name voor essentiële stellingen. Zulks kan [eiseres] evenwel niet baten omdat niet wordt aangegeven welke stellingen [eiseres] zou hebben betrokken die het Hof noopten tot een respons.(4) Bij de bespreking van subonderdeel 2b kom ik nader over deze kwestie te spreken.
3.9 Nu partijen daaromtrent niets hebben aangevoerd - in elk geval wordt daarop geen beroep gedaan - bestond er voor het Hof geen aanleiding op de onder b genoemde kwestie in te gaan. Daarbij verdient nog aantekening dat het ook bij de uitleg van een verzekeringsovereenkomst mede aankomt op het zogenaamde Haviltex-criterium. Voorts moeten aard en strekking van de verzekering in aanmerking worden genomen.(5) Tevens kan betekenis toekomen aan publicaties van de relevante brancheorganisaties.(6)
3.10 's Hofs interpretatie berust klaarblijkelijk op een uitleg van de tekst van art. 8.2 sub c. Dat blijkt m.i. uit de samenhang tussen rov. 4.5 en 4.6. De onder 3.6 sub c weergegeven klacht verliest dat uit het oog.
3.11 Subonderdeel 2b acht 's Hofs uitleg onvoldoende gemotiveerd. Het werpt in dat verband het volgende op:
a. art. 8.2 sub c spreekt slechts van veroorzaking. Van een verwijt van de bestuurder wordt niet gerept;
b. art. 10 ziet op schade veroorzaakt door voorwerpen. Nadere eisen worden niet gesteld;
c. art. 9.1 omschrijft de dekking als "schade met of door een verzekerd object toegebracht aan personen en/of goederen". Daarom is zonder belang of de schade valt te herleiden tot een gebrek van het verzekerd object dan wel een fout van de bestuurder;
d. het Hof noemt geen omstandigheden die zijn standpunt zouden kunnen schragen.
3.12.1 Alvorens tot inhoudelijke bespreking van deze klacht over te gaan, lijkt het goed eerst de (mogelijk) relevante polisbepalingen te citeren.
3.12.2 Terstond onder het hoofdje Bijzondere voorwaarden aansprakelijkheidsverzekering en vóór art. 8 komt in de polisvoorwaarden de volgende passage voor(7):
"Met voorbijgaan van hetgeen anders in de verzekeringsvoorwaarden van deze polis is bepaald wordt deze verzekering geacht aan de door of krachtens de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (...) gestelde eisen te voldoen."
3.12.3 Art. 9 van de Bijzondere voorwaarden heeft, blijkens het kopje, betrekking op de omschrijving van de dekking. Artikel 9.1 vermeldt daarover onder meer:
" 9.1 Aansprakelijkheid
De verzekeraar dekt de aansprakelijkheid van de verzekerden voor schade met of door een verzekerd object toegebracht aan personen of goederen..."
3.13 Voor de goede orde roep ik in herinnering dat in cassatie vaststaat dat [eiseres] "houder" is in de zin van art. 8.2, dat de machinist geen verwijt treft en dat sprake was van een regiefout van (de opzichter van) [eiseres].
3.14.1 In het kader van de beoordeling van dit subonderdeel komt m.i. gewicht toe aan het arrest Zürich/Siemen.(8) De inzet van die zaak vertoont duidelijke overeenkomsten met de onderhavige.(9) Bij graafwerkzaamheden werd een elektriciteitskabel getroffen. Voor de werkzaamheden had Siemen een Kraan gehuurd van Rijsdijk; ook de bestuurder werd door Rijsdijk ter beschikking gesteld. Rijsdijk was krachtens een materiaalpolis verzekerd bij Zürich. De dekking strekte zich uit tot de houder. In art. 10 kwam een bepaling voor die zakelijk overeenstemt met de hierboven onder 3.12.2 geciteerde. Tussen art. 8 van de polisvoorwaarden in de onderhavige zaak en art. 10A in de zaak Zürich/Siemen bestaan zekere verschillen.
3.14.2 In het kader van het in de eerdere zaak omstreden begrip houder hield Uw Raad 's Hofs oordeel dat ook Siemen als zodanig moest worden aangemerkt overeind. Daarbij speelde een rol dat de polisvoorwaarden aanknoopten bij de WAM.(10)
3.14.3 Naar 's Hofs - door Uw Raad gesauveerde - oordeel had Siemen de feitelijke heerschappij over de graafmachine.(11)
3.14.4 De Hoge Raad overwoog ten slotte
"Ingevolge (...) art. 10 van de polisvoorwaarden dekt de verzekering de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade toegebracht met of door de graafmachine. Anders dan het middel tot uitgangspunt neemt, laat zulks geen andere conclusie toe dan dat daaronder ook aansprakelijkheid valt voor schade, die met of door de graafmachine wordt toegebracht, wanneer die aansprakelijkheid het gevolg is van een onrechtmatig handelen of nalaten van een houder als Siemen en derhalve op die houder, hier Siemen, rust. De strekking van de polis is onmiskenbaar aansprakelijkheid te dekken die kan voortvloeien uit het gebruik van een machine, ongeacht of die schade is veroorzaakt door een gebrek van de machine of door een fout van de bestuurder dan wel van iemand op wiens aanwijzingen de machine gebruikt werd."(12)
3.15.1 Dit arrest is door een aantal auteurs onder vuur genomen.
3.15.2 Van Dam en Bos-van der Weijst hebben aandacht besteed aan de "historie van de Beurspolis voor Landmateriaal".(13) Hun betoog loopt uit in de volgende conclusie:(14)
"De redactiecommissie realiseerde zich dat de woorden 'met of door' tot interpretatieproblemen zouden kunnen leiden en wellicht tot gevolg zouden kunnen hebben dat op grond van deze formulering een schade wordt geclaimd, waarbij het verzekerde object weliswaar is betrokken, als instrument heeft gediend, maar de schade niet veroorzaakt.
Die uitleg wenste de redactiecommissie niet te geven aan de woorden 'met of door' - de commissie wilde de dekking van de landmateriaalpolis beperken tot schade als gevolg van bedieningsfouten of door gebreken in het materiaal zelf - doch na te hebben overwogen dat de toevoeging 'veroorzaakt met' achterwege te laten, heeft men toch besloten de - in de "auto-sfeer gangbare'- woorden 'met of door' op te nemen, ter wille van de WAM-dekking.
De conclusie uit de geschiedenis van de landmateriaalpolis kan dan ook geen andere zijn dan dat in een werksituatie bedieningsfouten én schade veroorzaakt door gebreken aan het verzekerde object wel gedekt zijn, doch regiefouten niet, niettegenstaande de bewoordingen 'met of door'".(15)
3.15.3 Principiëler nog is de stellingname van Wansink. Heel in het algemeen betoogt hij dat schade eerst "door" een motorrijtuig is veroorzaakt wanneer zij valt te herleiden tot een gebrek van het voertuig dan wel een gedraging ermee. Onvoldoende acht hij dat het "instrument van de schade" is.(16) Uit het vervolg van zijn betoog blijkt dat van dit laatste al vrij spoedig sprake is. Ingeval van regiefouten is van schade door het motorrijtuig zijns inziens geen sprake;(17) aldus bestrijdt hij een andersluidende opvatting van de Cie. Samenloop.(18) Wansink stipt nog aan dat de door hem bestreden opvatting van de Cie. Samenloop "in verzekeringskringen" "nauwelijks of geen kritiek [heeft] ondervonden", zulks vanwege de eenvoud van het te hanteren criterium.(19)
3.15.4 Na het arrest Zürich/Siemen heeft het Verbond van verzekeraars een circulaire het licht doen zien waarin wordt geadviseerd om "op de materiaalpolis dekking te verlenen voor regiefouten."(20) In het licht van het uitblijven van kritiek op de aan het slot van 3.15.3 genoemde uitspraak behoeft dat niet te verbazen.
3.16.1 Ten slotte is nog van belang dat [eiseres] zich niet heeft beroepen op de hierboven besproken argumenten voor zover deze haar te stade hadden kunnen komen. Wél heeft zij zich beroepen op circulaires van het Verbond(21), maar nu deze niet in geding zijn gebracht, komt daaraan geen betekenis toe.
3.16.2 Voor het eerst bij pleidooi in appèl heeft [eiseres] gewezen op art. 9 van de polisvoorwaarden, waarbij zij heeft beklemtoond dat schade wordt gedekt "met of door een verzekerd object toegebracht". Zij heeft in dat verband nader aangedrongen dat de schade niet het gevolg was van een regiefout maar van onvoorzichtig handelen van de machinist.(22)
3.17 Keren wij thans terug naar de klachten. Het is aan ernstige twijfel onderhevig of het weinig duidelijke betoog, zojuist onder 3.16.2 samengevat, het Hof noopte tot een uitwerking van zijn oordeel. Enerzijds omdat het in een onnodig laat stadium van de procedure naar voren is gebracht en anderzijds omdat het er - naar in cassatie moet worden aangenomen - ten onrechte van uitgaat dat de machinist verwijtbaar heeft gehandeld.(23)
3.18 Met aanzienlijke aarzeling meen ik evenwel dat het Hof desondanks tot nadere toelichting was gehouden. Zulks om de navolgende, in onderling te beschouwen, redenen.
3.19 De door het Hof bereikte uitkomst wijkt af van die waartoe Uw Raad kwam in het al vaker genoemde arrest Zürich/Siemen. Het Hof geeft daarvoor geen enkele verklaring of rechtvaardiging. In het licht van de uitvoerige en overtuigende motivering van genoemd arrest en in het bijzonder ook omdat de door de Hoge Raad gegeven uitleg onontkoombaar ("onmiskenbaar") wordt genoemd(24), was zulk een toelichting m.i. wel vereist. Zulks ondanks de omstandigheid dat 's Hofs uitleg in hoge mate een feitelijke kwestie is.(25)
3.20 Dat in de onderhavige polis wordt gesproken van aansprakelijkheid "voor een gedekte schade die door een onder a. of b. genoemde verzekerde is veroorzaakt" zou wellicht een afdoende verklaring kunnen zijn voor een andere uitkomst, maar het Hof geeft haar niet. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom onder veroorzaking hier zou moeten worden begrepen veroorzaking waarvoor één van de onder a of b genoemde personen zelf aansprakelijk is en waarom niet voldoende zou zijn dat sprake is van een fout van de houder. Niet gezegd kan worden dat 's Hofs interpretatie terstond voor de hand ligt.(26)
3.21 In dit verband legt m.i. voorts gewicht in de schaal dat het Verbond van verzekeraars de door Uw Raad in het arrest Zürich/Siemen bereikte uitkomst aan zijn leden heeft aanbevolen en dat een vergelijkbare koers van de Cie. Samenloop geen (noemenswaardige) kritiek ten deel viel; zie hiervoor onder 3.15.4. Van belang lijkt mij ook dat verzekeraars zich er bij het redigeren van de betrokken bepaling en heel in het bijzonder bij de keuze van de woorden "met of door" van bewust waren dat een van hun bedoeling(27) afwijkende uitleg mogelijk was. Dat risico hebben ze welbewust op de koop toegenomen; zie onder 3.15.2.
3.22 Ten slotte ben ik niet overtuigd geraakt door de argumentatie van Nationale Nederlanden waarin de verschillen tussen de onderhavige zaak en de zaak Zürich/Siemen worden benadrukt. Hoewel juist is dat de polisbepalingen niet ten volle overeenstemmen, zie ik geen voldoende kenmerkende verschillen die, zonder nadere verklaring, een tegengestelde uitkomst rechtvaardigen. Veeleer is sprake van een treffende gelijkenis.
3.23 Eén complicatie moet nog onder ogen worden gezien. Zoals al aangestipt onder 3.2.1 heeft het Hof de rechtsstrijd beperkt tot de uitleg van art. 8.2. In cassatie is daartegen niet opgekomen. Hoewel men ook daarover verschillend kan denken, zou ik willen aannemen dat andere artikelen (met name 9 en 10) aan de orde kunnen komen indien en voorzover zij een licht werpen op de interpretatie van art. 8.2.
3.24 Kortom: de tezamen genomen klachten van het subonderdeel snijden hout.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot vernietiging van 's Hofs arrest.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Blijkens de door Nationale Nederlanden bij cva overgelegde polis gaat het om een Verzekering voor Werk-/Landbouwmateriaal en Ondertekende voertuigen; heel het bijzonder om de Bijzondere voorwaarden aansprakelijkheidsverzekering."
2 Vgl. pleitnotities mr Arnold onder 18 en rov. 2.4 van het in cassatie bestreden arrest.
3 Leest men het arrest niet aldus, dan is het inderdaad onbegrijpelijk. Ter vermijding van misverstand: glashelder is de betrokken rov. niet, maar zij is m.i. voldoende duidelijk.
4 Vgl. bijv. HR 11 november 1988, NJ 1990, 440 rov. 3.8.
5 O.m. HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258 MMM rov. 3.4 zomede de conclusie van A-G Bakels onder 2.3 en HR 11 november 1988, NJ 1990, 440 rov. 3.4. Zie ook Asser-Clausing-Wansink nr 179 e.v. en W.D.H. Asser in T. Hartlief en M.M. Mendel (red.), Verzekering en maatschappij blz. 11 e.v. en de als altijd uitvoerige en gedegen s.t. van mr Wuisman onder 14.
6 HR 11 november 1988, NJ 1999, 362 MMM rov. 3.5.
7 Overgelegd bij de conclusie van antwoord.
8 HR 16 februari 1996, NJ 1997, 186 MMM. HR 31 maart 2000, NJ 2000, 357 speelt in deze zaak m.i. geen relevante rol; die zaak kenmerkt zich immers door de bijzonderheden van twee - naar de bedoeling - op elkaar aansluitende dekkingen en de daarop toegesneden samenloopregeling.
9 Ook mr Wuisman wijst daar op: s.t. onder 21.
10 Zie rov. 3.5.
11 Idem.
12 Rov. 3.6; zie ook de conclusie van A-G Asser onder 2.33.
13 In casu gaat het m.i. niet om een beurspolis.
14 Het Verzekeringsarchief 1998 blz. 12.
15 De juistheid van hun betoog valt niet te beoordelen. Immers hebben partijen de stukken waarop de auteurs beroep doen niet overgelegd. Onduidelijk is of het gaat hier gaat om publiekelijk toegankelijke stukken. En al helemaal onduidelijk is of [eiseres] deze stukken kende of redelijkerwijs behoorde te kennen; het is minst genomen hoogst onaannemelijk. Bij die stand van zaken heb ik ervan afgezien pogigen te ondernemen deze ambtshalve op te vragen. Vgl. s.t. mr Wuisman voetnoot 11.
16 De algemene aansprakelijkheidsverzekering (tweede druk) blz. 226/7.
17 Idem blz. 230/1.
18 Blz. 231/3. Ik denk dat Wansink met zijn bestrijding voor het door hem genoemde geval (leliebollen) het gelijk aan zijn zijde heeft. Onze zaak onderscheidt zich evenwel duidelijk van die van de leliebollen.
19 Blz. 234.
20 VA 1998 blz. 13. Van Dam en Bos-Van der Weijst menen t.a.p. dat het Verbond eraan voorbijziet dat het arrest ziet op een autoverzekering.
21 Pleitaantekeningen in appèl onder 1.
22 Pleitaantekeningen onder 4.
23 In vergelijkbaar verband wijst ook mr Rijpma daar terecht op: s.t. onder 2.6; zie met name ook 2.7.4.
24 Zie het citaat onder 3.15.2.
25 Daarop heeft mr Rijpma met juistheid gewezen; s.t. onder 2.1.
26 Vgl. HR 14 februari 2003, NJ 2003, 301 rov. 3.6 sub b.
27 Ik ga hier veronderstellenderwijs uit van de juistheid van het betoog in de onder 3.15.2 geciteerde passage.