Home

Parket bij de Hoge Raad, 14-11-2006, AX7471, 02324/05

Parket bij de Hoge Raad, 14-11-2006, AX7471, 02324/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
14 november 2006
Datum publicatie
15 november 2006
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AX7471
Formele relaties
Zaaknummer
02324/05

Inhoudsindicatie

KB-Lux-zaak; gebruik van door diefstal of verduistering in Luxemburg verkregen en vervolgens uit België afkomstig bewijsmateriaal. Verdachte is veroordeeld wegens belastingfraude ex art. 69 AWR waarbij voor het bewijs gebruik is gemaakt van materiaal dat oorspronkelijk in Luxemburg door diefstal of verduistering is verkregen, dat vervolgens ter beschikking is gekomen van Belgische autoriteiten die het aan NL autoriteiten hebben overgedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de voor het bewijs gebezigde (kopieën van) microfiches door de Belgische fiscale autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten zijn verstrekt o.b.v. art. 4 Richtlijn 77/799/EEG betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen. Het moet dan ook ervoor worden gehouden dat sprake was van een rechtsgeldige overdracht van documenten. Het hof heeft in zijn arrest melding gemaakt van het rapport van 27-7-99 van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten te Brussel waarin opmerkingen zijn gemaakt over het omgaan met een informant en vragen zijn gesteld over de wetenschap van de (Belgische) gerechtelijke politie aangaande de herkomst van de desbetreffende documenten. De klacht dat het hof hier zijn onderzoeksplicht heeft miskend, mist feitelijke grondslag omdat het hof de herkomst van het uit België afkomstige materiaal heeft onderzocht. Het hof heeft vastgesteld dat niet is gebleken dat overheidsdienaren op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zouden zijn bij de diefstal of de verduistering van de documenten van KB-Lux of op enige andere wijze frauduleus gedrag van ex-werknemers van KB-Lux hebben geïnitieerd of gefaciliteerd. 's Hofs oordeel dat de omstandigheid dat het bewijsmateriaal is verkregen door diefstal of verduistering gepleegd door particulieren niet in de weg staat aan gebruik daarvan in een strafzaak, getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting.

Conclusie

Griffienr. 02324/05

Mr. Wortel

Zitting:6 juni 2006

Conclusie inzake:

[verzoeker = verdachte]

1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden waarbij verzoeker wegens (1) "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd en opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd", alsmede (2) "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,=, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 235 dagen hechtenis, en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.

2. Namens verzoeker heeft mr. C.H.J. van der Maas, advocaat te Adorp, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.

3. Het eerste middel bevat de klacht dat een verzoek om getuigen te horen ten onrechte, dan wel ontoereikend gemotiveerd, is afgewezen.

4. Het verzoek verschillende Belgische en Nederlandse ambtenaren als getuigen te horen onderbouwde de raadsman met de stelling dat de verdediging er belang bij had nader te onderzoeken hoe Belgische justitiële autoriteiten microfiches in handen hebben gekregen, en of de aldus verkregen gegevens wel rechtmatig ter beschikking van de Nederlandse autoriteiten zijn gekomen. Ook wenste de raadsman door middel van deze verhoren te onderzoeken of er bij de selectie van bekend geworden verdachten sprake is geweest van willekeur.

Ter toelichting merk ik op dat dit één van de zogenaamde "KB Lux" zaken is; strafzaken betreffende belastingontduiking waarbij gebruik is gemaakt van gegevens die (ex) werknemers van de in Luxemburg gevestigde financiële dienstverlener KB Lux op onrechtmatige wijze aan hun (ex) werkgever hebben onttrokken en aan Belgische opsporingsambtenaren overhandigd.

5. Het Hof heeft de beslissing op het verzoek deze personen als getuige te horen aangehouden tot zijn einduitspraak. In het bestreden arrest is het verzoek als volgt afgewezen:

"Voorop staat dat de Nederlandse rechter in beginsel niet is gehouden te onderzoeken of gegevens, zoals die met de brief van 27 oktober 2000 zijn toegestuurd, rechtmatig zijn verkregen. Het EVRM sluit niet uit dat in het kader van een opsporingsonderzoek wordt voortgebouwd op informatie uit andere bronnen zoals onderzoek in het buitenland.

Indien er rechtens aanleiding is te veronderstellen dat in dat buitenlandse onderzoek de in dat verdrag gegarandeerde verdedigingsrechten zijn geschonden kan het verdere gebruik van zulke informatie vragen oproepen (EHRM 27 juni 2001, nr. 43286/98, NJ 2002, 102 (Rodriguez)). Het feit dat het Comité P. in zijn verslag opmerkingen maakt over het omgaan met de informant en vragen stelt over de wetenschap van de gerechtelijke politie aangaande de herkomst van de documenten, is naar het oordeel van het hof als zodanig niet van belang voor enige in deze zaak te nemen beslissing, wat er ook zij van de mogelijke rol van de informant en de wijze waarop deze informant door de Belgische politie zou zijn gerund. Vragen van het Comité P. over de herkomst van de documenten zouden alleen dan van belang kunnen zijn indien overheidsdienaren op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zouden zijn bij de diefstal of de verduistering, al dan niet onder verzwarende omstandigheden van de documenten van KB-Lux of op enige andere wijze frauduleus gedrag van ex-werknemers van KB-Lux hebben geïnitieerd of gefaciliteerd.

Daarvan kan uit het verslag van het Comité P. niet blijken. Het feit dat ervan kan worden uitgegaan dat de bewuste documenten waarover in deze zaak wordt beschikt van misdrijf afkomstig zijn is op zich niet voldoende om die buiten beschouwing te laten. Daarbij komt nog dat een juridisch defect in de verkrijging niet het echtheidsgehalte van deze documenten aantast. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat verdachte niets heeft aangevoerd waardoor aan de echtheid behoort te worden getwijfeld. Ook het buiten beschouwing laten van soortgelijk bewijsmateriaal door een Belgische rechtbank maakt dit niet anders. Het hof zal het verzoek afwijzen.

Ten aanzien van de gehanteerde selectiecriteria geldt het volgende. In de ATV-richtlijnen is voorzien in de mogelijkheid om van een richtlijn af te wijken, dan wel een nadere richtlijn te formuleren. Van de ATV-richtlijnen kan met name worden afgeweken in geval van doelgroepacties en bestuursondersteunende inzet van het strafrecht in het algemeen.

De speciaal voor het rekeningenproject ontwikkelde objectieve criteria om tot strafrechtelijke aanpak over te gaan zijn duidelijk en geven geen aanleiding te veronderstellen dat deze richtlijnen ondeugdelijk zijn dan wel anderszins in strijd zijn met het recht, dan wel tot willekeur aanleiding geven. Dienaangaande zijn ook geen concrete argumenten en/of feiten en omstandigheden aangevoerd. Ter zitting heeft de verdediging het verzoek om getuigen te horen omtrent de toegepaste selectiecriteria nader gemotiveerd door te stellen dat de selectiecriteria ten aanzien van een aantal bekende publieke personen niet of niet juist zijn toegepast. Concrete feiten en omstandigheden zijn daarbij niet genoemd, zodat er geen grond bestaat voor de juistheid van de stelling dat willekeurig en ten nadele van verdachte een beslissing tot vervolging is genomen respectievelijk dat overigens in strijd met beginselen van een goede procesorde is gehandeld. Het oproepen van getuigen in dit verband beschouwt het hof als nutteloos.

Het hof is van oordeel dat verdachte, door de afwijzing van het verzoek getuigen te horen, redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad."

6. Aldus is het verzoek met toepassing van de juiste maatstaf, ook overigens zonder in enig opzicht blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, en voorts op niet-onbegrijpelijke wijze afgewezen, zodat het middel faalt.

7. Het tweede middel keert zich tegen de verwerping van een verweer strekkende tot bewijsuitsluiting. Dat verweer zag - uiteraard - op de microfiches die (ex) werknemers van KB Lux zich door verduistering of diefstal hebben toegeëigend en vervolgens ter beschikking van de Belgische politie gesteld.

8. Dat verweer heeft het Hof verworpen door te overwegen:

"De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld, dat de microfiches die leiden tot de vaststelling dat verdachte een aanzienlijk banksaldo aanhield bij KB-Lux van het bewijs moeten worden uitgesloten. Deze microfiches zijn in België onrechtmatig verkregen en op ondeugdelijke wijze in handen gekomen van de Belgische Staat en wel zodanig, dat daarbij verdragsnormen zijn geschonden. Er moet aan worden getwijfeld of zij inderdaad 'spontaan' in handen zijn gekomen van de Nederlandse fiscus.

Het hof verwijst naar het vorenstaande waar wordt vastgesteld dat de stukken van de strafzaak geen aanleiding geven voor de juistheid van de stelling, dat de voor verdachte bezwarende documenten van KB-Lux buiten beschouwing zouden moeten blijven voor een strafvervolging in Nederland. Gesteld noch gebleken is, dat de betrouwbaarheid van de gegevens die op de microfiches voorkomen wordt aangetast. Integendeel, verdachte heeft zelf in het bijzijn van zijn raadsman ter 's hofs terechtzitting zijn bekennende verklaring (inhoudende dat de gegevens op de microfiches juist zijn) herhaald."

De verwijzing naar de vaststellingen in voorgaande overwegingen betreft kennelijk de hierboven onder 5 weergegeven overwegingen, voor zover daarin is vastgesteld dat de - onrechtmatige - wijze waarop de microfiches door (ex) werknemers aan KB Lux zijn onttrokken geen reden is om aan de inhoudelijke betrouwbaarheid van die gegevens te twijfelen.

9. In deze verwerping van het verweer is geen onjuiste rechtsopvatting te ontwaren. De daartoe strekkende overwegingen zijn evenmin onbegrijpelijk.

Het middel faalt.

10. Het derde middel klaagt over de afwijzing van een beroep op het gelijkheidsbeginsel.

11. Het middel faalt reeds omdat het gelijkheidsbeginsel geen bruikbare maatstaf is om een vervolgingsbeslissing op rechtmatigheid te beoordelen. Zou het zo zijn dat een in vergelijkbare omstandigheden verkerende verdachte van vergelijkbare feiten niet wordt vervolgd, dan zou dat die andere verdachte wellicht een onverdiend voordeel opleveren, maar dat is niet hetzelfde als een ontoelaatbaar nadeel bij degene die - op overigens niet ondeugdelijke gronden - wèl wordt vervolgd.

Overigens heeft het Hof feitelijk vastgesteld dat niet is gebleken dat verzoeker in verband met de vervolgingsbeslissing anders is bejegend dan 'bekende Nederlanders' die eveneens hun zwarte geld bij KB Lux hadden ondergebracht.

Dit feitelijk oordeel kan in cassatie niet worden aangetast.

12. Het vierde middel behelst de klacht dat een beroep op bewijsuitsluiting ten onrechte is gepasseerd. Dat verweer zou hebben geluid dat verzoeker heeft voldaan aan een op art. 47 AWR gegronde vordering tot het verstrekken van gegevens, doch onder het voorbehoud dat die gegevens niet in een strafzaak tegen hem mochten worden gebruikt.

13. Het middel faalt om drie redenen. Ten eerste: nergens blijkt uit dat ter terechtzitting in hoger beroep een verweer van die strekking is gevoerd. Ten tweede: het verweer zou, indien de feitelijke grondslag ervan juist zou zijn, kansloos zijn. Het verstrekken van de bij de uitvoering van de belastingwet verkregen gegevens aan opsporingsambtenaren en/of het Openbaar Ministerie in verband met de opsporing en vervolging van strafbaar niet-naleven van die belastingwet valt ook nog onder "uitvoering van de belastingwet" en is derhalve ingevolge art. 67, eerste lid AWR zonder beperking mogelijk, vgl. HR 30 maart 2004, LJN AO1755. Dit wettelijk voorschrift kan niet ter zijde worden gesteld door middel van een voorbehoud als in dit middel genoemd. Ten derde: bij de gebezigde bewijsmiddelen is geen document te vinden dat kennelijk door toepassing van art. 47 AWR is verkregen.

14. Het vijfde middel faalt en dat behoeft geen andere toelichting dan letterlijke aanhaling van dat middel:

"Ten onrechte heeft het Hof het beroep op het ontbreken van opzet voldoende gemotiveerd".

Aldus ten overvloede wijs ik er op dat bij de gebezigde bewijsmiddelen een verklaring van verzoeker is opgenomen, waaruit zonder meer kan worden afgeleid dat hij de desbetreffende belastingaangiften opzettelijk onjuist heeft gedaan.

15. Het zesde middel beoogt te klagen over een ontoereikende verwerping van een verzoek om strafvermindering en faalt omdat nergens uit blijkt dat ter terechtzitting in hoger beroep iets is aangevoerd dat tot een bredere motvering van de straf had behoren te voeren.

16. De middelen lenen zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.

17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,