Home

Parket bij de Hoge Raad, 28-11-2006, AZ0247, 03129/05

Parket bij de Hoge Raad, 28-11-2006, AZ0247, 03129/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
28 november 2006
Datum publicatie
28 november 2006
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AZ0247
Formele relaties
Zaaknummer
03129/05

Inhoudsindicatie

OM-cassatie. Causaal verband geweld en letstel in art. 302 en art. 141.2.2 Sr. Het hof heeft verdachte vrijsproken van het primair tenlastegelegde medeplegen zware mishandeling ex art. 302 Sr en van het subsidiair tenlasteglegde openlijke geweldpleging vzv. het de strafverzwarende omstandigheid betreft, omdat “niet geheel kan worden uitgesloten” dat het letsel mede is veroorzaakt door de wijze waarop het slachtoffer door derden uit het café is gebracht. De beantwoording van de vraag of er causaal verband bestaat tussen het door verdachte en zijn mededader uitgeoefende geweld en het letsel, dan wel, voor wat de onder subsidiair tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid betreft, tussen het door verdachte uitgeoefende geweld en het letsel, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dat letsel redelijkerwijs a.g.v. het uitoefenen van dat geweld aan verdachte en zijn mededader, onderscheidenlijk aan verdachte kan worden toegerekend. ’s Hofs oordeel dat aan een bewezenverklaring van dat causaal verband in de weg staat dat niet geheel kan worden uitgesloten dat latere handelingen van derden mede hebben geleid tot dat letsel, geeft blijk van miskenning van de hier aan te leggen maatstaf.

Conclusie

Nr. 03129/05

Mr Machielse

Zitting 10 oktober 2006

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 21 april 2005 wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf waarvan vijf maanden voorwaardelijk.

2. Mr. M. van der Horst, Advocaat-Generaal bij het Ressortsparket te 's-Gravenhage, heeft beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.

3.1. Het middel, bestaande uit drie onderdelen, klaagt over de vrijspraak voor het primair tenlastegelegde en een gedeelte van subsidiair tenlastegelegde en richt zich in het bijzonder tegen 's Hofs overweging ter motivering van de vrijspraak die erop neerkomt dat niet geheel kan worden uitgesloten dat het toegebrachte zwaar lichamelijk letsel mede is veroorzaakt door de wijze waarop het slachtoffer door derden uit het café 't Elfje naar buiten is gebracht (en aldus het letsel rechtens niet aan verdachte toegerekend kan worden).

3.2. Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, tenlastegelegd dat:

"hij op of omstreeks 10 januari 2004 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [het slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten schedel- en/of hersenletsel) heeft toegebracht, door deze opzettelijk in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen, tengevolge waarvan hij met zijn hoofd op de (granieten) vloer is gevallen;

Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 10 januari 2004 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café 't Elfje, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [het slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte [...], heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer], welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel, namelijk schedel- en hersenletsel, althans enig lichamelijk letsel, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad."

3.3. Het hof heeft bewezenverklaard dat:

"hij op 10 januari 2004 te 's-Gravenhage met een ander in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten café 't Elfje, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [het slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en stompen in/tegen het gezicht en schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer]."

3.4. Het Hof heeft de vrijspraak als volgt gemotiveerd:

"Naar oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair, voorzover het de in artikel 141, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, bedoelde strafverzwarende omstandigheden betreft, is tenlastegelegd, reeds omdat niet geheel kan worden uitgesloten dat het in de tenlastelegging bedoelde lichamelijke letsel mede is veroorzaakt door de wijze waarop het slachtoffer door derden uit café 't Elfje naar buiten is gebracht, te weten door, terwijl hij op zijn rug op de grond lag, aan zijn armen en benen te trekken en hem via de van traptreden voorziene voordeur over de vloer naar buiten te slepen. De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken."

3.5. De eerste klacht luidt dat het hof ten onrechte niet is toegekomen aan de vraag of het zwaar lichamelijk letsel onder de omstandigheden van het geval redelijkerwijs aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] behoort te worden toegerekend nu voor de vaststelling van het verband tussen het door de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] toegepaste geweld en het zwaar lichamelijk letsel geenszins is vereist dat dit geweld de enige schakel is geweest in de causale keten van gebeurtenissen die tot het letsel hebben geleid. Aldus zou het hof, zo vat ik de klacht op, de juiste maatstaf hebben miskend.

3.6. De derde klacht luidt dat het Hof, door te overwegen dat niet geheel kan worden uitgesloten dat het toegebrachte zwaar lichamelijk letsel mede door een andere gebeurtenis is veroorzaakt, een te lichte maatstaf heeft gehanteerd.(1) Het Hof had de maatstaf dienen te hanteren of naar het oordeel van het Hof aannemelijk is geworden dat het letsel mede door die andere gebeurtenis, het naar buiten slepen van het slachtoffer, is veroorzaakt.

De eerste en derde klacht lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

3.7. Causaliteit tussen gedraging en gevolg dient naar vaste rechtspraak uiteindelijk te worden bepaald aan de hand van de maatstaf van de "redelijke toerekening". Indien de gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijk resultaat teweeg te brengen of het risico daarop in relevante mate heeft verhoogd,(2) doorbreken tussenkomende factoren de causaliteitsketen niet. Dit wordt niet anders doordat de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg.(3)

3.8. Aldus heeft het Hof, door de vrijspraak te baseren op het oordeel dat niet geheel uit te sluiten is dat ook andere omstandigheden tot het letsel hebben bijgedragen, de maatstaf van de redelijke toerekening miskend. Dat oordeel impliceert immers dat ook een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een andere omstandigheid dan het door verdachte en zijn mededader uitgeoefende geweld heeft geleid tot het zwaar lichamelijk letsel, aan een bewezenverklaring van het causaal verband tussen de gedraging van verdachten en dat letsel in de weg staat. De maatstaf van de redelijke toerekening impliceert echter dat de omstandigheden waaronder het slachtoffer buiten het café is gebracht niet aan een bewezenverklaring van het bedoelde causaal verband in de weg behoeven te staan.(4) Anders gezegd, het Hof heeft ten onrechte beslissende betekenis toegekend aan het gegeven dat de vuistslag niet noodzakelijkerwijs als de enige en directe oorzaak behoeft te worden aangemerkt, waar het Hof had dienen te onderzoeken of de vuistslag als een oorzaak van het uiteindelijke letsel kon worden aangemerkt. Er dient derhalve onderzocht te worden of de vuistslag in onderhavige zaak naar zijn aard geschikt was om het uiteindelijk hersenletsel teweeg te brengen en het gevaar daarvoor heeft vergroot. Hierbij kan naar mijn mening de voorzienbaarheid een belangrijke rol als ondersteunend criterium vervullen.(5) Of, zoals de steller van het middel poneert, voor het vaststellen van een doorbrekend causaal verband tussen een andere gebeurtenis dan het handelen van verdachten en het intreden van het zwaar lichamelijk letsel zo een verband minstens aannemelijk moet zijn behoeft geen nadere bespreking meer.

De klachten zijn derhalve terecht voorgesteld.

4.1. De tweede klacht luidt dat het Hof heeft verzuimd de redenen op te geven die ertoe hebben geleid af te wijken van het door de Advocaat-Generaal uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat

(a) door de verdachte en/of de medeverdachte [medeverdachte 1] opzettelijk in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd van het slachtoffer is gestompt en/of geschopt en/of getrapt;

(b) het slachtoffer als gevolg van een of meer van de geweldshandelingen met zijn hoofd op de granieten vloer is gevallen en

(c) het aan het slachtoffer toegebrachte zwaar lichamelijk letsel (te weten schedel- en/of hersenletsel) als gevolg van de onder (a) en/of (b) gestelde feiten redelijkerwijs aan de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] kan worden toegerekend.

4.2. Vooropgesteld dient te worden dat art. 359, tweede lid, Sv, zoals die bepaling luidt sedert 1 januari 2005, geen wijziging heeft gebracht in die zin dat ook thans de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal aan de feitenrechter is voorbehouden, ook indien de feitenrechter tot een vrijspraak komt. Wel brengt die bepaling mee dat de feitenrechter in een aantal gevallen zijn beslissing nader zal dienen te motiveren. Dat is onder meer het geval indien het openbaar ministerie ter zake van de bewijsvoering een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft ingenomen.(6)

4.3. De steller van het middel citeert in de schriftuur zijn requisitoiraantekeningen:

"Op grond van de inhoud van deze (rekwirant: de hiervoor onder 5 opgesomde) bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] naar het latere slachtoffer, [...], zijn gelopen (getuigen [getuige 1] en [getuige 2]) en dat zij hem beiden in het gezicht hebben geraakt. Als gevolg hiervan is [het slachtoffer] met zijn hoofd hard op de granieten vloer terecht gekomen (verdachte zelf en medeverdachte [medeverdachte 1]). [medeverdachte 1] heeft hem toen (toen het slachtoffer op de grond lag en weerloos was) nog tegen het hoofd geschopt ([medeverdachte 1] zelf, getuige [getuige 1]). De geweldshandelingen zijn gezame[n]lijk verricht (getuigen [getuige 1] en [getuige 2]). [Verdachte] heeft zich niet van het (iets latere) schoppen door [medeverdachte 1] gedistantieerd. Het is aan te merken als een doelbewuste en gerichte actie tegen [het slachtoffer].

Het openbaar ministerie is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd het meest kwetsbare gedeelte van het menselijk lichaam is, waarbij in geval van geweld het gevolg niet zelden fataal, dan wel in ieder geval zeer schadelijk voor de gezondheid kan zijn. Met name zijn kwetsbaar de schedel, de slaap en het strottenhoofd en voorts is het gevaar van nekbreuk reëel. Schedel en hersenletsel is evenmin uitgesloten. Bij slagen (met de vuist) en trappen tegen het hoofd is altijd de reële mogelijkheid aanwezig dat, hetzij de dood kan intreden, hetzij de getroffen persoon zwaar lichamelijk letsel zal oplopen. Bij het stompen en/of trappen tegen het hoofd heeft men niet meer in de hand of men het hoofd al of niet op zeer kwetsbare gedeelten raakt. Een ieder kan redelijkerwijs geacht worden te weten dat dit gevaar bestaat.

Voorts stelt het openbaar ministerie zich op het standpunt dat redelijkerwijs ook uitgegaan kan worden van het gevaar dat een slachtoffer, dat tegen zijn hoofd wordt geraakt, als gevolg van die (harde) klap of slag, komt te vallen. Dat kan bijvoo[r]beeld tegen een trottoirrand zijn, een paaltje of, zoals te dezen het geval is, een granieten vloer. Verdachte kent café 't Elfje en weet dus ook dat daar een granieten vloer is. Graniet is hard. Keihard! Als gevolg van de aanraking van een kwetsbaar hoofd met een trottoirrand, een paaltje of, zoals in dit geval, een granieten vloer, kan iemand, die daar met zijn hoofd tegenaan of op valt, zwaar lichamelijk letsel oplopen. Ook dat is een feit van algemene bekendheid."

4.4. De Advocaat-Generaal heeft, zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven requisitoiraantekeningen, ten aanzien van de vraag of en op welke gronden het aan de verdachte (primair) tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden, een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen. Het Hof is met zijn oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, afgeweken van dat standpunt, zodat het Hof ingevolge de tweede volzin van het tweede lid van art. 359 Sv in zijn arrest in het bijzonder de redenen moest opgeven die daartoe hebben geleid.

4.5. Het Hof heeft dat ook gedaan in zijn eerder aangehaalde overweging. Uit de inhoud der gebezigde bewijsmiddelen is af te leiden dat het Hof de in het onderdeel gepresenteerde stellingen (a) en (b) heeft onderschreven, zij het dat het Hof niet heeft vastgesteld dat de vloer van graniet was. Vervolgens heeft het Hof de volgende stap (c) niet gezet en daarvoor de redenen uiteengezet. Dat die redenen naar mijn oordeel de beslissing niet kunnen dragen is een andere zaak.

Deze klacht faalt derhalve.

5. De eerste en derde klacht van het middel slagen. De tweede klacht faalt. Aldus strekt deze conclusie tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande beroep te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Bedoeld is kennelijk een te lichte maatstaf voor een vrijspraak. Als de rechter een vrijspraak motiveert dient hij van een zwaarder criterium uit te gaan, te weten of aannemelijk is dat de gang van zaken anders is geweest dan in de tenlastelegging is verwoord.

2 Bijv. HR 30 september 2003, LJN AF9666.

3 Zie o.a. HR 12 september 1978, NJ 1979, 60 (letale longembolie); HR 23 december 1980, NJ 1981, 534 (aortaperforatie) en HR 7 mei 1985, NJ 1985, 821. Zie ook NLR 7/Oorzakelijkheid; De Hullu, Materieel strafrecht, 2e, p. 185-190.

4 Zie HR 13 juni 2006, LJN AV8535.

5 Zie De Hullu, a.w., p. 186.

6 HR 13 juni 2006, nr. 02247/05.